‘Wilt ook gij heengaan?’ vraagt ons aller Meester soms aan ieder onzer, en wij zien het beven van den driewerf heiligen Mond. Met welk krijt is 't aangeschreven in de eeuwigheid, dit afkeerig heengaan en dit onverschillig blijven, toen deze man opstond en zijn pijnlijk lichaam naar deze schare der ontzielden sleepte, om zoo zacht en zoo onbeholpen, zoo dringend en zoo vertrouwelijk te vermanen?...
* * *
De grootheid van Jan Toorop wordt openbaar, waar wij in hem de kenteekens van alle grootheid vinden: hij was altoos zichzelf; hij was een persoonlijkheid, die niet in te lijven viel bij groep of strooming; hij vormde geen school, want zijne grootheid was niet over te dragen als een erfdeel, doch hij schonk bezieling en heeft zoo, als een andere Mozes, water geslagen uit de dorre rots onzer katholieke cultuur; en in weerwil van dit zelfstandige en eigene was hij een bezit, en een erkend kostbaar bezit van zijn Nederlandsche volk: Toorop zocht niet naar populariteit, maar won liefde. Toen Toorop kwam tot de Kerk, was in ons cultureel leven ook van de zwakste zucht eener Katholiseerende neiging niets te bespeuren. Toorop kwam alleen; zijne komst tot de Kerk was een persoonlijke daad, zooals in den gewonen zin iedere terugkeer, maar bij Toorop zoozeer in 't bijzonder, omdat hij alleen bleef, omdat zijn overgang toen veelmeer dan nu, grotesk scheen in het cultureel-artistieke leven der natie. Want Toorop wendde zich af van vele rijkdommen en keerde in bij de volksgroep, die in het beschavingsleven der natie, zeker het kunstleven der natie, de schamelste was. En Toorop, die nooit iets ten halve deed, kwam tot ons met gulle uitgestoken handen, en hij zette zich neer in onze woontent, vriend 't liefst met de schamelsten, verheugd als geen om den zielenbuit der haveloozen; groote, onbegrepen, maar niet minder geliefde vriend der jongens van het Franciscus' liefdewerk en der heidenkindertjes van Sinte Renilda. Hij sleepte het zware lichaam, dat een looden last geworden was, mede in een tocht, die een pijniging werd - het bestijgen van een trap werd een worsteling van een half uur - om in de kapel te zijn met de kindertjes van Sinte Renilda. En met de verzwegen en nooit-genoemde rechtvaardigheid, die het Katholieke volk dezer lage landen onderscheidt, heeft 't instinctief geluisterd naar het kloppen van dit groote hart. 't Zou als aanstellerij zijn beschouwd, wanneer dit
harige volk ooit iets had doen verluiden