| |
| |
| |
Varia.
Redactie Dietsche Warande: Markgravelei, 168, Antwerpen. Beheer: Vlaamsche Boekhandel, Naamsche straat, 87, Leuven.
* * *
De groote buitenlandsche dagbladen vermeldden op 1en Augustus l.l. in een kort berichtje, den dood van Israel Zangwill, den avond te voren, na een ziekte van een paar dagen slechts, in een kliniek te Midhurst overleden. Met hem is de grootste der hedendaagsche israëlietische schrijvers van het wereldtooneel verdwenen. Hij was is 1864 geboren; zijn vader was arm, doch verzot op de joodsche litteratuur en die hartstochtelijke geestdrift wist hij al heel vroeg ook aan zijn zoon mee te deelen. Slechts tien jaar oud, schreef deze laatste al zijn eerste roman; daar is natuurlijk geen enkel kopie meer van overgebleven, maar zijn klasgenootjes, zegt men, liepen er fel mee op. Een eerste ernstiger poging in 1881, mislukte volkomen. Een tweede in 1888, werd al evenmin opgemerkt; de politieke roman: ‘The Premier and the painter’ dien hij alsdan verschijnen liet, werd niet verkocht. Maar ‘Bachelor's Club’ in 1891 en ‘Old Maid's club’ in 1892 hadden een zeer groot succes en van toen af kon Zangwill zich heelemaal aan de letterkunde wijden. Het volgend jaar begon hij in ‘Children of Ghetto’ de beschrijving der joodsche zeden en gebruiken, en 't is daarmee dat hij beroemd is geworden en rijk. Want tal van romans over dat onderwerp heeft hij sinds de wereld ingezonden en 't zijn allen merkwaardige boeken. In 1892 had hij ook zijn krachten beproefd aan tooneel, met het blijspel: ‘Six Persons’, dat gunstig werd ontvangen. Doch slechts zeven jaar later kwam hij met zijn tweede stuk, getrokken uit zijn ‘Children of Ghetto’. Sinds heeft hij nog een vijftiental tooneelstukken geschreven, waarvan ‘The Forcing House or the Cocpit continued’ dat pas dit jaar verscheen, fel antibolchevistisch getint is, en heel wat wind heeft doen
opgaan. Wie het Londensch ghetto wil kennen, moet het tableau ervan zoeken in de romans van Zangwill. De diepgevoelde teederheid van den schrijver voor de kleine lieden, de ongelukkigen, die hij bestudeerde, tegelijk met zijn verbazend observatievermogen en zijn diepen zin voor joodschen humor, hebben het Zangwill mogelijk gemaakt verschillende meesterstukken te schrijven. Het meerendeel zijner werken zijn in eenige Europeesche talen overgezet. - Zangwill was in 1903 gehuwd met de dochter van professor W.E. Ayrton - ook een bekend schrijver - en heeft nog een jongeren broer, Luis Zangwill, die eveneens met beleid de pen weet te hanteeren.
| |
| |
* * *
Op 31 Juli l.l. overleed plotseling, slechts 47 jaar oud, de Eerw. Pater Barge, bestuurder van het ook hier welbekend tijdschrift ‘La Revue des jeunes’ en eveneens beroemde pred ikant in de kerken van Parijs, waar hij meer dan eens de groote Vastensermonen gehouden heeft. In 1909 stichtte hij: ‘La Revue de la Jeunesse’ die later ‘Revue des Jeunes.’ is geworden. Hij heeft dat tijdschrift bestuurd van af 1909 tot aan den oorlog, en later weer van af Januari 1922 tot op heden. Hij geeft er altijd naar gestreefd, den titel van zijn tijdschrift waarheid te doen zijn; hij hield dolveel van zijn tijd en hij ging er mee mee, en hij volgde diens litteraire bedrijvigheid met een wonder begrijpen dat van kapelletjes of vooroordeelen heelemaal niets af wist. 't Was tot hem dat Paul Claudel het fameuze verhaal van zijn bekeering richtte: ‘J'étais moi-mëme debout dans la foule, près du second pilier, à l'entrée du choeur, à droite, à cóté de la sacristie......’
P. Barge heeft nooit nagelaten met een vrijmoedige, openhartige sympathie alle jonge talenten op te nemen; hij toonde duidelijk, in welke richting hij zijn streven wilde sturen, toen hij verleden winter die prachtige reeks conferenties inrichtte in de Salle de Géographie, waar René Benjamin sprak over Barrès, Tennier over Léon Bloy, Frédéric Lefèvre over Claudel, Ghéon over het Katholiek Tooneel, en Jean Brunhes over de fransche Missie in de Kolonies; eindelijk Jacques Copean had er Péguy gevierd en had hem, voor het volgend jaar, vijf voorlezingen beloofd. Het verlies van P. Barge zal droevig gevoeld worden in de groote scholen waar hij ontelbaar veel vrienden had, en vooral in de Ecole des Ponts et Chaussées’ waar hij bestuurder was van den studiekring. De uitgeverij der ‘Revue des Jeunes’ bezorgde hij de tegenwoordige uitbreiding, waardoor het mogelijk werd werken uit te geven van P. Sertillanges en van P. Gillet, van Jacques Maritain, van Henri Ghéon en van Victor Giraud. Zijn laatste werk was het uitgeven, in samenwerking met P. Gillet, van de Summa van St. Thomas met een fransche vertaling er naast, waarvan de belangrijkheid door iedereen werd erkend en het succes enorm groot is geweest.
* * *
LADISLAS MICKIEWICZ. - oudste zoon van den grooten poolschen dichter Adam Mickiewicz, is op 88 jarigen leeftijd te Parijs overleden op 9 Juni l.l. Deze eerbiedwaardige grijzaard, die meer dan 60 jaar lang intellektueel Polen in Frankrijk vertegenwoordigde, was zooveel als een ‘trait d'union’ tusschen zijn poolsch en zijn fransch vaderland. Dank aan zijn vader, was Ladislas Mickiewicz opgegroeid te midden van de grootste schrijvers van het romantisme en hij bewaarde een schat van kostelijke herinneringen over hen, die wij nog enkel uit boeken kon- | |
| |
den leeren kennen. Het tijdperk van het tweede Keizerrijk had voor hem al evenmin geheimen.
Harde werker, verrijkte hij de fransche letterkunde met tal van vertalingen uit het Poolsch, en vooral vertaalde hij in het fransch de werken van zijn vader. Tegelijk werkte hij onvermoeid aan het Adam Mickiewicz-museum, waar hij na lange en moeitevolle nasporingen, had weten bijeen te brengen de meeste souvenirs van zijn vader, evenals een belangrijke hoeveelheid dokumenten zooals b.v. de curieuse verzameling tableaux van generaal Charles Kniaziewicz die eerst officier was in het leger der 1e Republiek en daarna generaal in het leger van het hertogdom Warschau dat door Napoleon I was opgericht na den oorlog van 1806 en den vrede van Tilsitt.
Het huis van Ladislas Mickiewicz was gedurende lange jaren, vóór 1914, een soort geestelijk poolsch gezantschap in Parijs. Daar kwamen de oude emigranten samen met de Polen uit het vaderland naar Frankrijk gekomen om er te studeeren of om er de vrije lucht in te ademen die in hun eigen land toen nog onbekend was, De Maandagen van het antieke huis der Guénégaud-straat waren beroemd in Polen; alwie uit Polen in Parijs kwam achtte zich verplicht dààr 't eerst van al naar toe te gaan. In de vertrekken met kunstvoorwerpen opgevuld als echte musea, en opgepropt met zeldzame fransche en poolsche boeken, hield de oude patriark der poolsche kolonie te Parijs, iedere week receptie bijgestaan door zijn trouwe gade die thans 92 jaren telt. Nu is het oude huis in rouw gehuld evenals gansch Polen, waar tijdschriften en dagbladen lange lofartikels aan Ladislas Mickiewicz gewijd hebben. Het huis Gebethner en Wolff heeft juist de publicatie begonnen der ‘Gedenkschriften’ van Ladislas door St. Koczorowski en Mw Aur. Wylezynska in 't Poolsch overgezet, Mickiewicz heeft dat belangrijk werk eenige maanden voor zijn dood voleindigd.
* * *
Na zijn twee grootste romanschrijvers: Reymont en Zeromski, heeft Polen nu eveneens verloren zijn grootsten hedendaagschen dichter: Joan Kasprowicz. Hij was in 1860 te Szymbor in Posen geboren als zoon van een armen landbouwer. Zijn jeugd, die hard was en moeitevol, was een flink proefjaar voor den zwaren levensstrijd die op hem wachtte. Verscheidene jaren lang moest hij iederen dag tien versten ver te voet gaan naar het lyceum van Inovroclav. Zijn wijsgeerige en letterkundige studies maakte hij af ter Universiteit, en hij vestigde zich dan in Leopol, een der schoonste en der meest intellektueele steden van Polen, en hij was er later een tijdlang, hoogleeraar in de Fakulteit der letteren.
Pas toen hij 29 jaar oud was publiceerde hij zijn eersten bundel poesies, en omzettend lang waren de diskussies der kritici daarover, want Kasprowicz was altijd een uiterst scherp afgelijnde persoonlijkheid. ‘Hij droeg in zijn ziel’ - aldus Joan Lorentowicz, een der beste poolsche
| |
| |
kritici - ‘een wereld om, dien men langen tijd met geen mogelijkheid kon definieëren’. Toen, gemakshalve, heette men hem een ‘boer’ afgaand op zijn oorsprong. Zeker heeft het midden waarin Kasprowicz zijn jeugd doorbrengen moest, zijn afdruk diep in de ziel van den dichter geduwd. In zijne eerste gedichten, schildert hij graag het leven en de gewoonten der dorpelingen en, afwijkend van de gewoonte der andere schrijvers en dichters van dat tijdperk die de boeren als een kollectiviteit beschouwden en ze dikwijls op een sentimenteele manier veridealizeerden, stelt hij ons voor enkelingen, in vleesch en been, stevig en sterk, maar hard en ruw tot misdadigheid toe. Weldra echter, openbaarde zich de dichter als een groot denker.
Zijn bonkige, sterke ziel smeet verachtend op zij het gekoketteer met al te gezochte poëtische vormen en wilde niets weten van de zorgvuldig gebeitelde versieringen, waarmee veel woordartisten zoo hoog wegloopen,. Als hij sprak, spontaan en vrij uit, dan was het altijd omdat hij iets te zeggen had, dan iets nieuws en gewaagd. In al zijn werken moet de vorm steeds wijken voor de gedachte, het beeld en het gevoel.
De tweede periode van het spiritueel leven van Kasprowicz vangt aan met zijn bundel: ‘Anima lacrimans’. Hier is hij niet meer de dichter-boer, hier is hij de dichter van de smart, van de niet te meten smart van alle menschenzielen die ronddolen in de duisterheden van het leven waar enkel het geloof een veilige gids zijn kan. Om die smart te lenigen, Zal hij als een nieuwe Prometheus, den hemel trachten te bereiken om er het vuur te rooven dat in staat is de van kou verkleunde zielen te verwarmen. Hij zal den ‘doodenheuvel’ beklimmen om hulp te vragen aan den stervenden Christus; hij komt in opstand tegen God, heerlijk en kalm gezeten in den azuurblauwen gouden hemel hoog boven deze ellendige wereld die van pijn en smart in elkaar zich kronkelt. Van den eenen kant het onwankelbaar geloof, het eeuwenoud geloof van dit kind van oude boeren uit Polen de meest katholieke poolsche provincie; van den anderen kant, al de klachten eener vurige ziel, boordevol met een zeldzame geestelijke macht. Maar de dichter begint de waarheid in te zien. Zijn strijd met God is niet enkel de strijd van een menschelijke ziel met haar Schepper, 't is vooral de eeuwige strijd tusschen goed en kwaad, tusschen God en Satan. Vroeger, in den tijd der kruistochten, bevocht Satan de menschen rechtstreeks, was hij slechts een gewapende, doch verschrikkelijke macht. Later, in de 18e eeuw, werd hij de subtiele geest van het scepticisme, de koning der wetenschap. Thans neemt hij een uiterlijk aan dat meer past aan zijn tijd, nu is hij de bleeke armoe, zucht naar vrijheid, het verlangen naar brood en licht.
Om de ziel te bekoren, beklaagt Satan zijn ellende. En de dichter, klimmend op de hoogste sport zijner inspiratie in een van zijn grootste poema's ‘Salve Regina’ nl., spreekt niet meer van zijn strijd tegen God., maar van de zege op het leven. Waarom getreurd? vraagt hij. Miserie is er overal. Er is miserie in de liefde, er is miserie in het lijden. Span u in, en strijd. Gij hebt geen rust meer? De boomen met hun openbloei- | |
| |
ende knoppen, bekoren u niet meer door hun welriekenden geur? Gij vlucht weg, gij zoekt rust die enkel uw hart kan begrijpen? Miserie is overal.
En hier begint het derde tijdperk van zijn poëtisch leven voor Kasprowicz, het tijdperk van wondervoile harmonie waar in hij - hij bekent het in zijn heerlijkschoon ‘Boer der armen’ - opgehouden heeft met God te vechten. Daar zit in Kasprowicz iets van De Vigny, den wanhopigen dichter-philosoof, maar daar is ook iets in hem van Péguy en van Claudel. Evenals zij, schreeuwt hij zijn ‘misereor super turbam’ uit; evenals zij, heeft hij geloof en hoop; evenals zij, weet hij de mysterieuse schoonheid aan te voelen van oude, gothieke kathedralen die hem die onpeilbare verwantschap der zielen doen begrijpen. Om volledig te begrijpen en te smaken de grootheid en de schoonheid der poesie van Kasprowicz, moet men, al was het ook slechts een enkele maal in heel zijn leven, zich weten en gevoelen als een arme, ellendige mensch op den drempel der eeuwigheid.
* * *
Een goed-gevuld en wel-besteed, maar moeilijk leven is afgesloten met den dood. op 7 Juli l.l van Franz Eichert, Oostenrijk's grootste katholieke dichter. Nog maar enkele weken geleden werd hij door Katholiek Oostenrijk gehuldigd ter gelegenheid van zijn zeventigste geboortefeest; niemand minder dan de Paus van Rome noemde hem toen ‘een zeer waardig echt-katholiek man, een schrijver die steeds uitblonk door zijn trouw jegens den H. Stoel’. Van geboorte was Eichert een Bohemer - uit Schneeberg bij Tetscher - maar haast heel zijn leven heeft hij doorgebracht in de oude keizersstad, waar zijn meeste werken het licht zagen en hij vereerd werd als ‘de zanger van de H. Gral’. De dood overviel hem plotseling te Breitenfurth - waar hij in de laatste jaren met zijn huisgezin woonde - ten gevolge eener hartverlamming; onvoorbereid was hij met: heel zijn leven was een voorbereiding tot d e groote reize, en iederen dag, ook op dien van zijn heengaan, woonde hij de H. Mis bij en ontving hij God den Heer, Als medewerker van dagen weekbladen heeft Eichert hard gearbeid. Nog heel jong, stichtte hij het ‘Volksblatt fûr Stadt und Land’ dat thans nog een der beste Katholieke Weekbladen is van Neder-Oostenrijk. Later gaf hij het meer belletristische tijdschrift ‘Der Pilger’ uit, maar steeds werkte en schreef en streefde hij voor hetzelfde doel: de katholieke zaak te bevorderen. Ook trachtte hij een kring van artistieke geloofsgenooten om zich heen te verzamelen die samen het katholicisme dienen zouden, ieder naar eigen aanleg en talent. ‘Hij was een scherp-critische geest’ zegt V. Cleerdin van hem, ‘wat hij schreef was meestal studiewerk; zijn voorname hoffelijkheid maakte het een genoegen, zijn critische studies te lezen. Hij bezat de edele eerzucht, in de perswereld een voorbeeld te willen zijn; voorbeeld van toewijding, van arbeidsliefde, van
eerbied voor de zielen
| |
| |
zijner lezers. Hij wilde steeds en overal wezen: een mild hart’ Daarom was hij populair in den goeden zin van het woord, en genoot hij sympathie ook als strijder en als polemist, omdat hij zoo ruim was in zijn waardeering. In 1905 was hij, met Rich. Krolik en anderen, oprichter van den Graalbond, die o.m. ervoor ijverden het katholicisme - waarover, volgens sommige letterkundigen nooit opzettelijk mocht worden gesproken in de litteratuur - in de duitsche letterkunde burgerrecht te verschaffen, welk pleit al spoedig door Eichert en zijn kring gewonnen werd. Ten gevolge van den wereldbrand dreigde hun orgaan, het maandschrift ‘Der Gral’ ten onder te gaan, doch dank aan Nederlandsche vrienden werd het gered, en Eichert dankte met een diep treffend gedicht. In die benarde tijden, bloedde zijn hart om het zoo fel geliefde en zwaar beproefde land. Vroeger was die liefde al tot uiting gekomen in zijn dichtbundel ‘Alpenglûhen’ waarin hij de schoone natuur van Oostenrijk bezingt in schitterende verzen, en het karakter van zijn bewoners schildert in de schoonste kleuren. Nu trachtte hij in zijn ‘Eiserne Harfe’ de jeugd te begeesteren voor de verdediging van het vaderland. Hij hoopte dat uit den gruwel van den oorlog nieuw leven zou opbloeien voor zijn geteisterd land en dat er betere tijden zouden komen na al het doorgestane wee. Hij werd bedrogen in zijn hoop, maar ook in deze beproeving aanbad hij Gods' welbehagen en ging hij voort zijn landgenooten te steunen en te sterken door zijn kunst; en dat velen zijn staande gebleven na de groote in-elkaar-storting, dankten ze aan Eichert's gedichten, en aan Eichert's voorbeeld; want hoe zware slagen dezen ooir troffen - hij ondervond aan den lijve wat armoe is - steeds bleef hij edel en voornaam, mild en liefderijk, steeds hield hij zijn ziel vrij van verbittering en wanhoop. Thans is hij ingegaan in den
eeuwige rust, die hij zoo wel en zoo eerlijk verdiend heeft.
* * *
Zal de burgerroman en -novelle doodgaan in Vlaanderen? We hopen het. Vraag en antwoord zijn van J(an) B(oon) en staan te lezen in een overigens uitstekend artikel over boeken van Journalisten in De Standaard van 27 Juli l.l. Indien ons echter de vraag werd gesteld of de burgerroman en -noveile in Vlaanderen dood gaat, zouden we echter zeggen: Wij hopen van niet. De burgerroman is op zichzelf niet beter of niet slechter als de boeren- of aristocratische roman of novelle. De eenige vraag waar het om gaat is deze: wat is dat geworden onder de handen van den scheppenden kunstenaar. Synnove Solbakken is maar een boerennovelle, en toch zal ze leven in lengte van jaren. Isaac, de held van Hoe het Groeide is een oer-type van een boer en toch behoort hij tot het sterkste wat Knut Hamson ooit geschreven heeft. Sara Burgerhert is maar een burgerroman, maar ondanks deze burgerlijkheid en een reeds respectabelen ouderdom werden er door de wereldbibliotheek meer dan 50.000 exemplaren van verkocht.
| |
| |
Indien J.B. bedoelt dat we op het gebied van burgerromans en novellen niet zoo bijster veel hebben, dan is daar wel iets voor te zeggen...
* * *
Kunst regeeringszaak of niet. Hoe lang had artistiek Holland nu al gescholden op zijn achtereenvolgende regeeringen die nog steeds de meening bleven toegedaan dat kunst geen regeeringszaak is. Maar nu ze een minister van Onderwijs hebben gehad, Dr. De Visser, die wel iets voor de kunst heeft willen doen, en hem door eenige groepeeringen van kunstenaars een dankadres werd overhandigd, nu is het Jan Engelman van De Nieuwe Eeuw ook niet naar den zin. De essentie van het kunstwerk en de levende kunstontwikkeling zijn er natuurlijk weinig bij gebaat.
Ja, wat moet een minister van Kunsten en Wetenschappen nu eigenlijk doen?
* * *
De redactie van Dietsche Warande en Belfort verheugt zich over de welverdiende onderscheiding welke het jongste dichtwerk ‘Het Huis’, van haar medelid Dr Albert-Goris (Marnik Gijsen) vóór kort heeft behaald. De Beernaert-prijs werd nl dit jaar aan ‘Het Huis’ toegekend.
|
|