| |
| |
| |
Broeder Frans, Held en Heilige.
door Willem Nieuwenhuis.
Het conflict in het drama, dat bij de Utrechts che Lustrumfeesten werd opgevoerd, was de tegenstelling tusschen Held en Heilige, Horemheb en Ichnaton. Met - zoo niet als oplossing - dan toch als einde van het conflict het volgen van den Held door de schare, terwijl de Heilige, staande tusschen de kolommen der tempeldeuren, voor de massa zich schijnt op te lossen in het zwellende duister, waarin de koud-pralende sterren niet meer fluisteren van zijn lot. Tegenstelling, die waarlijk bij de overpeinzing, in de lotgevallen der menschheid altoos opdoemt, altoos de scheidslijnen trekt. De Heilige, die met zijn woorden als vlammen en zijne gebaren als van een hemelstorm, de azuren poorten der ongeziene wereld wilde openstooten, blijft eenzaam in de onmeetlijkheid van zijn droom; de Held stormt de menigte vooruit op zijn ros, daf overwinnend door den kosmos schijnt te daveren; hij schijnt de scherpe en blinkende rijke, die de schoone realiteiten der wereld toewerpt aan iederen mensch. En wanneer waarlijk de Held verschijnt, dan mag de menigte zich nog gelukkig prijzen, want hoe dikwijls niet heeft zij zich verslingerd aan valsche helden zoowel als aan valsche profeten. De wereld heeft weinig helden gekend, veel demagogen, veel zelfmisleiders. Zelfmisleiders ook van titanische kracht als de bleeke en schuwe Robespierre, monster van waan, in zijne kranke en woelige verbeelding zichzelven omscheppend tot Held en Heilige tevens: verzet tegen Robespierre werd schimpen op de republikeinsche deugd, spuwen op Robespierre het bespuwen van een God.
* * *
En tóch - de tegenstelling tusschen Held en Heilige is valsch, zoodra wij de geschiedenis der menschheid zien op dat groote plan, waarop ‘engelsheid en diersheid mengen’; op dat groote plan van der menschheids tocht naar God, vallend en triomfeerend, struikelend en
| |
| |
rechtop, verblind en starend in het witte licht der Genade. Want op dit groote plan zien wij den Heilige als Held, waar het heldhaftige in de deugd voorwaarde is der heiligheid, en zien wij den Held als Heilige, waar zonder die heiligheid het heldhaftige wordt verspild. Sint Franciscus van Assisië is heilig bij uitstek, en hij werd door zijne heiligheid tevens de held voor de menigte. De nieuwere geschiedschrijvers der Heiligen willen niet blijven staan bij dorre beschrijvingen van uiterlijk gebeuren, doch de verre tochten medemaken naar de diepten en de hoogten van het verzonken-zijn in God. Vergeten mag daarbij niet, dat de Heilige steeds is een lichtende kern, gloed en glans uitstralend tot ver in het rond, ook waar gloed en glans eerst na langen tijd breken door de dikke duisternissen van onverschilligheid en laatdunkendheid, waarin het leven van den Heilige, schijnbaar mislukkend, verdwijnt: God is Meester van den tijd. Doch Sint Franciscus behoefde niet te wachten: hij is ook hierin een zoo getrouwe beeltenis van den Christus, dat heel de wereld hem naliep. Het heldendom der Heiligen heeft eene aantrekkingskracht, die niet kan worden gemeten met het boeiende en lokkende der aardsche heldhaftigheid. God kan aan Zijne Heiligen al het vernuftige, het scherp-gewette, het bliksemende in de uitstralende bekoring onthouden, die een Horemheb en een Napoleon tot jagers op, maar niet tot visschers van menschen maken. God kan Heiligen, die de kaart van het Godsrijk veranderden, zoeken onder die naïeven en stunteligen, die op de heirbaan van het gezond verstand - die zij nochtans geen oogenblik verlaten - wankelen als dronken van zoeten wijns: en dat zijn zij ook, doch de wijn werd geschonken uit de stoopen van God. Een wereldbeweging heeft Franciscus gewekt, en de wereld was na hem verrijkt. Een wereld komt na hem: Giotto met zijn goud-druipend penseel, Dante en zijn lier vol lauwertakken, doch bovenal die
menigte uit de Drie Orden, uit alle stammen en talen, wier keel ontstoken is door het blakeren der goddelijke minne. En wanneer wij dan zien naar hem, die allen voorafgaat, dan is 't moeilijk om niet te schreien van liefde en verlangen naar de groote Werken Gods. Broeder Frans, met om het lijf een grauwe zak, de bruine handen mager als doode takken, de moegezworven voeten pezig als een boomstronk. Doch hij heeft in het water, dat springt ten eeuwigen leven, een scheut ambrozijn gemengd, waarvan allen proeven, die te zijner eere prevelen het slordigst schietgebed.
Het leven van dezen grooten naïeveling Gods schijnt te bestaan uit eene reeks concrete doeningen; hij schijnt niets anders te zien dan het
| |
| |
dadelijke en het voor-de-hand-liggende. Wanneer de stem hem vermaant, om de Kerk op te bouwen, die in puin valt, dan sleept hij steenen aan om een kerkje te stutten. Geen oogenblik de gedachte aan iets groots en geheimzinnigs, waartoe hij geroepen zou zijn. Geen oogenblik van peinzen, alsof misschien iets subtiel-verhevens zou schuilen achter dien oproep. Met het dadelijk doen van den heldhaftige draagt Broeder Frans steenen aan. In deze nederigheid, zoo eenvoudig en zoo monumentaal tevens, dat geen spleet of scheur te ontdekken is in deze volkomenheid; in deze van-zelf-sprekende gehoorzaamheid, staat Franciscus als een der grootste helden onder de kinderen der menschen. Met iederen steen wentelt hij een wereld om, en hij doet dit tot op heden. Meer dan wat Horemheb, Alexander, Napoleon wrochtten, is hier gedaan. En dit heldendom bloeit op uit de heiligheid alleen, die zoo den wil versmelten deed in den Goddelijken Wil.
* * *
De menigte, die achter dezen zoeten fluitspeler der minne en achter deze vlam van armoede,die al het drukkend-overtollige des levens verteerde - tot het leven zelf een essentie werd, klaar en doorzichtig als het water eener beek - aanliep, volgde de haar eigen logica, die ze doortrekken kan met ijzeren consequentie tot het machtige of het noodlottige toe, naargelang zij voorttrekt achter den heiligen Held of achter den demagoog, den waanzieke, den spelenden dilettant. De menigte zoekt het geluk en zij moet het geluk zoeken, en altoos weer gromt de woede der bedrogenen over de aarde. Doch zij, die Sint Franciscus volgden, zijn altoos verrijkt, want deze Arme zal millioenen rijk maken tot aan de uiteinden der wereld. Want wij mogen dit wel zeggen zonder iets aan de diepte en de uitgestrektheid van Franciscus' Evangelie te kort te doen: Broeder Frans schonk de heiligheid in volkschen trant, en zonder iets van de neerbuigende beminnelijkheid der populairen van thans. En zoozeer wist Broeder Frans in volkschen trant te spreken en te doen, dat het volk niet twijfelen kon aan de diepe waarachtigheid zijner vreugde. Dit is zoo gebleven tot op den huidigen dag, en niet alleen onder de menigte, die hem volgde, doch ook onder hen, die twijfelend-getrokken en weifelend-weerhouden, dien stoet van verre gadeslaan. Sint Franciscus heeft ook de martelie na den dood van vele heiligen moeten doorstaan, die werden ingelijfd bij alle secten, doch nooit is getwijfeld aan de zeld- | |
| |
zame synthese van innerlijke en uiterlijke waarachtigheid bij Broeder Frans. Noch een Voltaire, noch een Anatole France hebben hem durven naderen; de jakhalzen der literatuur durfden niet besluipen deze prooi. Deze niet te weerspreken en niet te verkleinen heldhaftige waarachtigheid in denken en doen is de menigte achter hem blijven aantrekken met eene standvastigheid, die bij een held-der-aarde verblinding ware geweest. Sint Franciscus wist ook de heiligheid, de heilige armoede, den rijkdom
der ontzegging te kleeden in volksche vormen: alles, wat hij deed of zeide, bezat iets van het speelsche, concrete en toch romantische, dat het volk vraagt. Die wonderlijke mengeling, waarin het alledaagsche niet banaal is en het sentimenteele geen verslappen van het strak-gespannen leven, daarin is Franciscus het nauwst verwant aan Jezus Christus Onzen Heer, die het Evangelie liefst bracht in verhalen, waarin het gewone en het alledaagsche plotseling wordt bezield: een vat olie, een mud tarwe, een verloren drachme, een gemest kalf. Sint Franciscus heeft het levenbij-den-dag, met de eigen zorg en de eigen stille vreugd, geheiligd.
* * *
De heiligen hebben Gods diepe Wezen niet uitgeput, en hunne ontzaglijke verscheidenheid ook in een tijd, die op de heiligverklaring van een stationschef wacht, getuigt van de diepte der rijkdommen en der kennisse Gods. De verscheidenheid der heiligen schenkt ons de vreugde om de onuitputtelijkheid Gods. In die verscheidenheid echter, waarnaast ook het gemeenschappelijke der heiligen staat, de eenheid zonder de eenvormigheid, in die verscheidenheid schijnt ieder heilige een deugd, of een verschijningsvorm der deugd, of eene algemeen-menschelijke eigenschap of een levensverschijnsel of een deeltje van het leven nieuw te maken. Ieder heilige is een vernieuwer van iets. En bij het vele, het zeer vele, dat Sint Franciscus vernieuwde, heeft hij ook de stille vreugde om het eigenste van iederen dag vernieuwd. Broeder Frans was een paradijselijk mensch. Omdat hij zoo dicht stond bij God en de eeuwigheid der hemelen zag hij de schepping ieder oogenblik weer zich voltrekken in den tijd: 't ‘het worde licht’ van Gods Stem klonk aan het begin van iederen morgen en de dag klom en deinde weg in den nacht naarmate God beval aan licht en duister, uitzettend en inkrimpend als het hart van den kosmos. De sterren en de bloemen, de zon en de wolken, het water en het vuur waren steeds opnieuw: ‘herrlich, wie am ersten Tag’.,
| |
| |
Iedere dag was voor Sint Franciscus als een versch geschenk, en daarom was deze arme bij uitstek rijk. De geblaseerden van onzen tijd, voor wie ‘alles schon dagewesen’ is, meenen, dat in zijne armoede Sint Franciscus niet meer van onzen tijd is: armoede is voor ons niet meer een ideaal. De geblaseerde is grof van geest, anders zou hij het nastreven van een ideaal niet zien als een botte copieerlust. De geblaseerde is beperkt van geest, want hij meent, dat in het verleden reeds zijn heden bestond, en in de toekomst zal bestaan. Zoo meent hij in het schandelijke pauperisme, de gore melaatschheid onzer ontkerstende steden, de armoede van Sint Franciscus terug te vinden. Doch het pauperisme, waarin heel het leven moet worden besteed aan het zoeken naar een korst brood, vindt geen grooter bestrijder dan Sint Franciscus, die zelfs als 't ware het pauperisme bij de dieren bestreed en aan Broeder Wolf zijn rechtmatig deel toekende der aardsche goederen, en wiens ideaal van armoede geen plaats laten zou voor het pauperisme. De armoede moet ons los maken van de zorg, van het logge en de zwaarte, die het overbodige medebrengt, en de armoede is vrij en blij in het vertrouwen op den Hemelschen Vader, die leliën kleedt en musschen verzorgt en de haren telt op ons hoofd. Dat is de armoede, die het hart losmaakt, zoodat 't hoog en vrij klopt als zang in een vogelkeel. Broeder Frans heeft ook aan de ontzegging een nieuwe kleur gegeven, en hij kan ook verhoeden, dat in onze Noordelijke landen de ontzegging iets van het grauwe in het puriteinsche vertoont. De ontzegging was voor hem positief: hij wilde niet iets niet doen, maar iets doen. Hij gaf aan God, gelijk God aan hem: twee gevers, waarvan Eén onuitputtelijke rijkdommen bezat. Hij verslond het vasten, zegt Chesterton van hem, zooals een ander spijzen zwelgt. Er is altoos iets van den troubadour en den ridder in hem, ook in de ontzegging: alles heeft
een lied of ook maar een liedje, en hoofsch en edel wilde hij voor zijn God staan.
* * *
Wanneer Broeder Frans weerkwam onder ons?... Er zijn er, die zeggen, dat hij aanstonds zou worden gebracht naar een nabijen politiepost, want zijn zeggen en doen zouden botsen tegen de verordeningen, en zijne papieren waren gewis ganschelijk niet in orde.
Laten we onszelven en elkander niet bedriegen. Wanneer Broeder Frans weerkwam onder ons - is hij wel van ons heengegaan? - dan zou opnieuw de schare onweerstaanbaar worden aangetrokken door
| |
| |
dezen Held en Heilige. Aangetrokken door de waarachtigheid, die zijn wezen uitstraalt; en door het winnende, het bekorende, het schoonmenschelijke in den glans dier waarachtigheid. Het is in onze hand gegeven, om Sint Franciscus nooit te doen heengaan van ons. De schare zou ons aanstonds volgen, wanneer zij de Franciscaansche waarachtigheid van belijden en doen uitstralen zag in al onze werken. De weergalooze synthetische waarachtigheid van belijden en doen bij onze monniken en missionarissen blijft voor de oogen der schare verborgen. Wat de menigte van ons ziet is meestentijds de tweespalt tusschen belijden en doen. De menigte ziet partijen, zoekend naar een veilige paraplu in den wereldstorm; magnaten van de beurs, 't meest geloovend in economische noodzaak; de georganiseerde hebzucht van standen en groepen.
Doch Broeder Frans viert zijn feest, zooals hij feesten kan: om veel weer te hernieuwen. Hij is niet heengegaan van ons: de kleine bruine broeder uit Umbrië trekt mede, den komenden tijd tegemoet. En op de eeuwige bruiloft van Sint Franciscus en Vrouwe Armoede zal de hofmeester den Bruidegom nog in het oor fluisteren: ‘gij echter hebt den goeden Wijn tot nu toe bewaard.’
|
|