Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 466] [p. 466] Verloren Zoon-motieven. door Willem de Merode. I. Niet, dat ik 't koele vaderland verliet En het rechtzinnig hart der dorpelingen, Die dolers houden voor verworpelingen, En zich verharden tegen vreemd verdriet. (Zij kennen 't wezen van hun zonen niet, Vergaten wat ze in eigen jeugd begingen) En meenen, dat hun waan Gods wraakgedingen Losdondren laat uit 't overluchts gebied. Dit kan niet deren, maar dat zeer gebogen Mijn vader wacht, en zijn gestorven oogen Vergeefs voor mijn ellende als spiegels houdt. En dat mijn moeder niet zal durven schreien, En ik mijn hoofd moet in haar handen vleien, En God stil uit den stillen hemel schouwt. [pagina 467] [p. 467] II. Er waren snikken toen ik wederkwam, En warme handen, driftig toegestoken, En een klein lachen, dat al werd gebroken, Eer ik het teeder in mijn oogen nam. En lichte woorden, een begin van vlam, Kwamen uit stilte en duisternis gedoken. En onverwrikbaar lag om de gesproken Bewogenheden liefdes zware dam. En triestig rees de droefheid der verhalen Van lijden en van dulden en van dwalen, En van het groote goddelijk geweld, Dat als een luchter in de duistre zalen Des levens over drang en drift blijft stralen, En harten vlammend om zich henen stelt. Vorige Volgende