Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1926
(1926)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |
Schatten van oude sagen, mythen en legendenGa naar voetnoot(*)Waar Dr. Schamelhout in zijn boek ‘De volkeren van Europa’ en de strijd der nationaliteitenGa naar voetnoot(1) er sterk op drukt dat de taal ‘de openbaring van het zieleleven van het volk is, de spiegel van zijnen aard, het beeld van zijn ontwikkeling’ beamen wij, Vlamingen, dit met overtuiging. Van Cauwelaert zelf, die anders onze beweging van, louter taalkundig als ze toen helaas nog te veel was, geleid heeft naar het nieuwe veld der politiek, ging overtuigder dan om 't even wie anders uit van het beginsel dat wij onze taal willen, niet om haarzelve maar als het onfeilbare middel tot zedelijke verheffing van ons volk. Wat niets anders is dan een gevolgtrekking uit de thesis van Dr. Schamelhout. Als we dit beginsel van een nationaal strijd- of actieprogram overbrengen op de zuivere wetenschap, formuleeren we dit: leer de taal en ge kent het volk. Maar dit is zoo gauw niet gedaan als gezegd. En het is, wat betreft het grootste deel der volkeren, daarenboven nog onmogelijk. Een mensch is al blij als hij zijn 5 à 6 talen eenigszins fatsoenlijk kan onderhouden. Toch is hij geen intellektueel als hij over niets anders uit de wereld kan meepraten, dan over de volkeren vertegenwoordigd door de talen die hij kent. Daarin is maar ten deele voorzien door de ‘vertalingen uit de wereldliteratuur.’ Ge kunt niet alles lezen. En mits u zelf te bepalen tot het meest representatieve, denk maar eens uit hoeveel men van de literaire producties van een volkje als het onze zou moeten lezen om er een benaderende kennis van te bereiken. Denk maar eens uit hoeveel vertaalde vlaamsche boeken ge zoudt sturen naar een Hottentotsch universiteitsprofessor (!) eer ge er gerust zoudt op zijn dat die man zich een adaequaat idee gevormd heeft van Vlaanderen en het vlaamsche volk. Teruggaan tot de eerste taalverschijnselen, tot de primitieve denkvormen, is zoowat het eenige doelmatige middel om de buiten onzen kreits liggende volkeren in het wereldje onzer bescheiden kennis in te burgeren, het eenige middel om in onzen geest te leggen dat bont en zoo schoon mozaiek van rassen en talen waarop de Schepper van al die verscheidenheid zeker welgevallig neerkijkt. Ook al heeft een volk sinds eeuwen zijn eerste producten geestelijk verlaten, al verwijderde het de primitieve boeren- of visschershutten om er banken en cubistische kantoorgebouwen voor in de plaats te zetten, al heeft een woud van ijzeren telegraafpalen het oude beu- | |
[pagina 408]
| |
ken- of dennenbosch vervangen, gij zult den gladgeschoren bankier van nu, herkennen in het gelaat van zijn bebaarden eersten voorzaat die de sprookjes verteld heeft die gij nu leest. Als aangenomen wordt dat in weerwil van eeuwenlang doorgezette mengeling en kruising, elk ras zijn typieke hoofdkenmerken bewaard heeft, dan is de uitdrukking van het oerkarakter van een volk nog altijd de spiegel waarin het modern gelaat der volkeren zichzelf herkennen zal. Zooveel belang kan de wetenschapsmensch in sagen, legenden en verhalen uit den volksmond stellen. De letterkundige, de kunstenaar, de genieter van schoonheid weten wel waarom ze als instinctief naar de oudste teksten grijpen. In dezen tijd van wanhopige geblaseerdheid voelen zij maar al te wel dat het rijk der schoonheid slechts behoort aan de eenvoudigen. Men doet tegenwoordig aan vorm, geraffineerdheid. De primitieve verrukkingen van den mensch die nieuw en naief staat in de groote wereld vol raadsels, geheimen en krachten, de hang der menschelijke ziel naar het elementaire weten-met-zekerheid, jeugd van gevoel, het kinderlijke in de phantasie van groote menschen, dat alles is voor ons verloren. De waardij der dingen is verloren gegaan onder het uitzicht der dingen, de problemen van het wezen der dingen verloren hun prikkel en actualiteit om vervangen te worden door de probleempjes der modische modaliteit. Beschaving is super-beschaving. Onze houding tegenover het eeuwige, de essentieele levensvragen, is er geene. Wij zijn gemanierd maar we hebben geen houding. We hebben vorm maar geen standpunt. We kunnen verschijnen in salons en op gala's maar tegenover de machtige gezonde natuur, tegenover den hemel weten we niet hoe ons te houden. Terug naar onzen oorsprong! Weer eenvoudig leeren denken om de waarheid te zoeken en niet meer de schittering; weer gezond leeren voelen en niet meer neurastheniek doen. We kunnen intusschen over Rusland naar Azie reizen.... Ik heb altijd graag een voorbeeld willen zien in het schrijvende Rusland van deze dagen, voorbehoud makend tegen het doctrinair gehalte van hun werk maar vol geestdrift voor hun primitieve kracht en de vierkantigheid van hun levenshouding. Zij staan dichtst bij de ziel van hun volk. Hun literatuur is, naar den geest, de omwerking van hun heldensagen en legendenGa naar voetnoot(1) Deze bleven tot in het begin der 19e eeuw de eigendom van het volk. Literatuur en beschaving kenden ze tot dan toe niet. Ze bleven bewaard in het Noorden van Groot-Rusland. Ze spelen alle in Klein-Rusland maar werden bewaard in het Onega-gebied, het meest van alle beschaving verwijderd gebleven Russische domein. De wetenschap tracht deze eigenaardigheid te verklaren door twee hypothesen waarvan de waarschijnlijkste is dat de inval der Tartaren een groote volksverhuizing deed ontstaan en dat de verhuizers de veiligste landstreek kozen. Daar zetten zij zich neer en bewaarden eeuwen lang, met een soort heimwee naar het geboorteland, | |
[pagina 409]
| |
de daaraan herinnerende zagen, terwijl de achtergeblevenen onder de overheersching zich ook dien schat lieten ontvreemden. Wat daar van zij, de sagen zijn óns bewaard gebleven, niet verliteratuurd (alle pogingen, zelfs van Tolstoi, om ze te verwerken, mislukten) zooals ze door analphabeten, de skazitjeli, gezongen worden. Want ‘het schijnt dat iemand die lezen kan, niet meer het geheugen bewaart dat noodig is om poëmen van honderden verzen te onthouden’. Die skazitjeli zijn gemeenlijk ambachtslui, meest schoenmakers en kleermakers die wegens de schaarsche bevolking gedwongen zijn van dorp tot dorp te trekken met hun stiel en hun lied. Hun stiel om den broode, hun lied om de kunst.
‘Gewoonlijk luisteren de toehoorders met groote aandacht naar het voordragen der skazitjeli, en het is steeds duidelijk zichtbaar dat zij met de helden der sagen meeleven en zich geheel onder den indruk bevinden van het gehoorde. Zij bewaren het stilzwijgen; slechts nu en dan uiten zij een woord van bewondering of van meevoelen met hetgeen voorgedragen wordt. Het is alsof de toehoorders door hun uiting van bijval en instemming op de meest dramatische momenten van het verhaal den voordrager willen steunen en zijn stemming willen schragen. Hierin komen zij dus met het Grieksch chorus overeen.Ga naar voetnoot(1) De melodieën der sagen zijn zeer eenvoudig en onderscheiden zich slechts weinig van het recitatief. Een skazitjeli heeft gewoonlijk een of twee, hoogstens drie melodieën maar door versnelling of vertraging van het tempo, door stemverheffing of daling, brengt hij veel variatie in zijn voordracht, zoodat dezelfde eenvoudige wijs van eenige noten nu eens plechtig en streng, dan weer weemoedig of uitbundig vroolijk klinkt...... Hoe sterk de indruk is die deze voordrachten op een vreemdeling maken, kan alleen hij weten die te midden van de plechtige en strenge omgeving van een afgelegen dorp in het merengebied voor het eerst er naar luisterde. Met woorden is 't niet weer te geven; zelfs een groot woordkunstenaar zou niet bij machte zijn er meer dan een zwakke voorstelling van te geven. Heb je 't een keer meegemaakt, dan vergeet je het heel je leven niet. Nooit zal uit mijn herinnering vervagen het beeld van den grijsgebaarden skazitjeli, zittende op een steen aan den oever van het te weinig bezongen Onega-meer, met zijn oude, verweerde oogen starend over het water, alsof hij luisterde naar een stem die slechts voor hem hoorbaar was. Hij heeft mij gezongen van de wijde steppe, waar ik mijn kinderjaren doorbracht, van de machtige bogatyriGa naar voetnoot(2) die op hun zwerf- | |
[pagina 410]
| |
tochten door die steppe “Tartaren” bij duizenden doodden, van vorst Wladimir het roode Zonnetje, den welgeliefden gebieder van het toenmaals trotsch Kiejew, de moeder der russische steden’ ‘...Ga naar voetnoot(1) Liever dan na zoo'n mooie bladzijde nog verder te gaan met dorre ontleding van de inleiding tot den schat der russische sagen, laat ons kortaf ieder aanraden: tolle en lege. Hier leert ge een ander Rusland kennen dan het door Sovjet of buitenlandsche bladen in valsch licht gestelde volk van ‘het heilig moedertje Rusland.’ Maar veel meer leert ge hier. Ten eerste den laatsten stand der wetenschap tegenover het russische volksepos. Ten tweede een uitstekend overzicht krijgt ge van de oudste russische geschiedenis. Ten derde den ongeëvenaarden schat van russische heldensagen en legenden. Ten vierde een 34 uiterst suggestieve platen (sommige gekleurd) Alles samen een keurig boek van 475 blz. We zijn nu toch al Europa's grenzen te buiten; nu dan maar dieper Azië in. Een schat van mythen en legenden ook hier. Zij werden voor ons verzameld door den heer E.T. Chalmers Werner, gewezen Britisch consul te Foechow, advokaat en lid van het Chineesch historiographisch Staatsbureau, schrijver van eenige sociologische boeken over China. Zijn werk werd in het Nederlandsch vertaald door J.W. Schotman.Ga naar voetnoot(2)
Laat ons eerst duidelijk zeggen dat de aanmatigingen van dezen vertaler weinig sympathiek zijn. Hij was het omtrent hoofdzaken met den Engelschen bevoegden schrijver niet eens en heeft dit tot voorwendsel genomen om heele hoofdstukken om te werken.Ga naar voetnoot(3) Hij beweert dat na de failliet van al de philosophische systemen - en hij bedoelt ook de godsdienstige - reddend is opgetreden het Freudisme, de psycho-analytische methode! Ziedaar! Ook spreekt hij van de tyrannij der priesters en meer andere larie welke hier in dit ernstig tijdschrift niet eens in aanmerking komen. Hoedt u voor zijne verwaande inleidende studiën en houdt u alleen aan de feiten. De chineesche mythologie kent geen ‘hierarchie van goden om te regeeren over en te wonen in een door hen geschapen wereld, geen bijeenkomst op een Olympos, noch een oordeel over de sterfelijke ziel door een Osiris, geen overdracht van menschelijke haat en liefde, hartstochten en hoop aan de machten hierboven; alles wordt toegeschreven aan lichaamlooze krachten of beginselen, en hun werkzaamheid wordt als ordelijk zijn gang gaand voorgesteld.’Ga naar voetnoot(4) De phantasie heeft zich met weinig theomythen gemoeid. Haar voornaamste belangstelling wordt gewijd aan de nationale geschiedenis en zij vervaagt op dit veraf terrein de grenzen tus- | |
[pagina 411]
| |
schen historie en legende, tusschen legende en mythe. En al deze stoffage wordt door het volk voor absoluut gewaarborgd echt gehouden. Behoorde de russische legendenschat tot de louter mondelingsche overlevering, de chineesche werd literair en wijsgeerig verwerkt door de groote chineesche schrijvers. Waar zij trachtten een dualistische cosmogenie, een voornamelijk met astronomie verbonden mythologische leer samen te stellen, bleef het vulgum pecus zijn losse verhaaltjes bewaren, tusschen welke onderling logisch verband te brengen vrij wel onmogelijk is. Doch belangrijker nog dan dit onsystematisch geheel van legenden lijken ons de vier en dertig reproducties naar fijn gekleurde teekeningen van chineesche meesters. Deze zijn een model van keurige uitvoering, tevens de schitterendste proeven van chineesche fantasie en smaak voor plastische kunsten. Alle modernen b.v. verdwijnen in het niet naast de illustratie: ‘Confucius, de groote onaangebede God van China’ met zijn blauw gelaat, karmijnen haren en koningsgelen mantel. En nu vandaar over de Himalaya-bergen, waar de Ganges ontspringt, langs dien stroom naar Hindoustan. Aan dien geweldigen ader van het Indische leven, in het zicht van de duizelige Himalaya is misschien de wonderste phantasie ontsprongen van het heele menschdom, phantasie waarvan de hoogste synthese is de Boeddha-legende.Ga naar voetnoot(1) Legende, want er is van geschiedenis hier geen spraak. Nauwelijks is meer bekend over den historischen persoon, dan dat hij van vorstelijken bloede zou zijn geweest en groepeerder tot een zekere orde van eenige honderden monniken. Maar welke Boeddha is de eerste geweest, want Boeddha is een naam die opvolgentlijk werd gegeven aan al de leiders der monnikenorde naar boeddhistischen trant. Zeker alvast is, dat de eerste ‘geschiedschrijver’ van den stichter der religie die nog heden 200 miljoen aanhangers telt, ten minste 700 jaar na zijn held werd geboren en dat deze geschiedschrijver, in plaats van een wetenschapsmensch, een dichter was, nog wel een der grootste van Indië. Als een wandelaar met zijn volgelingen, moet Boeddha met zijn monniken zijn gegaan door de landen van het Ganges-gebied, predikend de verlossing van het lijden en den dood, verkondigend de boodschap: ‘Opent uw ooren want de verlossing van den dood is gevonden.’ Die verlossing bestaat in het ingaan tot het Nirwâna.Ga naar voetnoot(2) Deze overgang wordt aan het slot van dit leven van Boeddha als volgt verhaald: ‘De nacht viel. Zij die van Kouzinagara waren, hadden vernomen dat de Meester neergestrekt lag onder de tweelingboomen en in menigte kwamen zij er heen om hem te eeren. Een oude asceet, Soubhadra, knielde | |
[pagina 412]
| |
voor hem neer en beleed zijn geloof in Boeddha, in zijn leer en in zijn gemeenschap en Soubhadra was de laatste onder zijn leerlingen die den Meester van aangezicht tot aangezicht kon aanschouwen. De nacht was schoon. Ananda zat naast den Meester. De Meester zei: - Misschien denkt gij, Ananda: Nu hebben wij den Meester niet meer. Zoo moet gij niet denken. De leer blijft; de leer waarin ik u onderwezen heb, Ananda. Laat zij uw geleidster zijn, wanneer ik niet meer bij u ben. Hij zegde nog: - Voorwaar, monniken, alles wat geschapen is, is vergankelijk: houdt nooit op te strijden. Hij zag de aarde niet meer. Zijn geest steeg op naar andere gewesten. Zijn gelaat vertoonde een gouden schijnsel. Hij was het Nirwâna binnengegaan. Men voelde de aarde beven en hoorde den donder rollen.’Ga naar voetnoot(1) Heel dit poëtisch verhaal wil niet zoozeer een historisch verhaal zijn dan wel in vorm van biographie het tractaat voor wat de ideale boeddhist hoeft te doen en te laten. Voorop staat het geloof aan de bestendige re-incarnatie. Zoo is de historische Boeddha meerdere malen herboren. Zedelijk leven wordt vereischt als eerste voorwaarde: Boeddha overwint herhaaldelijk de verleiding der vrouwen. Naastenliefde is een gewichtige vereischte. Alle begeerten moeten gedoofd en bedwongen worden. Hierbij nog te vermelden de menigvuldige fotos van beeldhouwwerk voorstellend tafereelen uit het leven van den grooten Gotama. Van Indië uit nogmaals verder, ditmaal over zee, naar Nederlandsch Oost-Indië. Weer een heele poëtische, soms fantastische wereldbeschouwing in deze zonderlinge, teer-vreemd aandoende sagen, mythen en legenden.Ga naar voetnoot(2) De schrijfster heeft het echter maar heel betwistbaar goed voorgehad, door niet te willen opnemen die sagen en mythen welke vrijwel algemeen bekend zijn. Ons een volledig beeld te vormen van heel het stelsel wordt ons daardoor wel fel bemoeilijkt. Schrijfster heeft het in den zin dien zij bedoelt minder nuttig geoordeeld datgene te geven wat verwerkt wordt in de javaansche geschiedenis. Wat mooie verhalen missen wij al niet daardoor. De twee eerste afdeelingen verhalen handelen over menschen en reuzen, over boomen, planten, rivieren enz. Leniger en vroolijker dan het ietwat starre Indische boek, blijer hoewel dan weer anderzijds minder grootsch, minder plechtig, sereen. In dit land van meer dan 130 vulkanen, waarvan nog ongeveer 13 in actie, moet de berg een ruime plaats innemen. Een reeks legenden over het ontstaan der bergen vindt men hier dan ook, de eene al phantastischer dan de andere. Daarop volgen natuurlijk de legenden der zeegeesten. - | |
[pagina 413]
| |
Want de zee omsluit ringsom dit weelderig tropeneiland - die hier heeten Ratoe Loro Kidoel en Kjai Belorong. Daar worden verder de groote natuurverschijnselen verklaard: de schepping van de wereld, de vlekken op de maan, de nacht, ziekten en dood, vuur, water, zon- en maansverduisteringen enz... enz... Kom dan nu terug van die vluchtige omreis van Rusland, China, Hindoestan, Java en zet u neer bij het trouwe, vlaamsche, huiselijke vuurtje. Gij hebt primitieve kunst genoten. Ach ja, wat zijn wij gelukkig die de waarheid bezitten en hoe droef is de doolage van den menschelijken geest die onrustig op zoek is naar de waarheid. Maar heeft het u niets gezegd die primitieve jeugd, dat jonge oerenthousiasme dat met zoo'n eenvoudige kinderoogen de groote eeuwige mysteriën van dit tragisch heelal aankijkt en zouden wij er niet wat bij winnen met eens te trachten naar zoo'n eersten eenvoud terug te keeren? Schijnt u nu niet zinloos en ledig ons gepassioneerd straatdispuut of expressionisme de kunst van den dag is en welk schooltje van vóór een paar weken heden weer ‘bepaald heeft uitgediend.’ Meer ruimte of we stikken hier. En... indien wij niet worden als deze kleinen... G.W. |
|