Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 913]
| |
Laus BrabantiaeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 914]
| |
steekt, en hier in uw stad uwe beroemde St.-Janskerk mag bewonderen, met een nog ruischender praal van beeldhouwwerk omhangen, erkent in beide monumenten een zelfden stijl en ook een zelfden geest, die Brabantsche wilskracht om iets grootsch en duurzaams tot stand te brengen. Dat uit het hart uwer stad en met haar vaste grondvesten, diep in de aarde van Brabant, die prachtige cathedraal kon opgroeien, met haar vijf schepen, de grootste kerk van Nederland, is tevens het onvergankelijk bewijs van de hooge beschaving waartoe uwe provintie in het algemeen en den Bosch in het bizonder zich in de 15e en 16e eeuwen hadden weten op te werken. Die oude steenen zijn het eeuwigdurend getuigenis van uwen adel van beschaafd volk dat zijn aanzienlijk deel bijbracht in de cultuur van West-Europa. Want dezelfde architekt die uwe kerk bouwde werkte ook aan Sint-Pieter te Leuven en schier op denzelfden tijd groeit dat woud van zuilen der Antwerpsche cathedraal, verrijzen de torens van St-Gudula en van het Brusselsch Stadhuis, van St-Rombouts te Mechelen en de oude kerk van Breda, van de collegiale te Hoogstraeten en St-Geertrui te Bergen op Zoom, terwijl over heel de verre Kempische vlakte, die de oude Brabantsche steden van elkaar scheidt, de gothische bedehuizen uit den grond oprijzen, te Diest en te Lier, te Averbode en te Tongerloo, te Geel en te Herenthals, zoo dat er als een kroon van torens en kerken en raadhuizen rondom het rijke Hertogdom van Brabant wordt gebouwd. Die buitengewone bloei der 15e en 16e eeuwen, in betrekkelijk zoo klein een landstreek, die expansiekracht teven die zich openbaart zoodat, ver over de grenzen van Brabant, de Brabantsche geest zich weet te imponeeren, in Vlaanderen en Zeeland, waar de Antwerpsche architekt de Waghemakere het stadhuis van Gent begint en de Mechelsche bouwmeester Keldermans de raadhuizen bouwt van Oudenaarde en Middelburg, terwijl de dom van Utrecht en de kerken van Dordrecht en Kampen zich in stijl aansluiten bij de Bossche-cathedraal, die bloei en dat expansievermogen, zeg ik, zijn slechts te verklaren wanneer men de trage wording der beschaving nagaat in dit land zooals de ondergrond van Brabant ons die heeft ver- | |
[pagina 915]
| |
openbaard en zooals de politiek-historische ontwikkeling der streek ons die kan leeren. Wij weten thans dat acht-honderd Jaar voor Christus' geboorte hier reeds Keltische volkstammen gevestigd waren waarmee Julius Caesar in aanraking kwam, zonder ze ooit volledig te kunnen onderwerpen. De grafterpjes in de Brabantsche doodenakkers hebben ons die groote lijkurnen gegeven met de kleinere urnen voor de offers die over de menschen-assche werden gepleegd. Wij weten hoe die ruwe volkstammen stilaan in kontakt kwamen met de Romeinsche beschaving door de romeinsche mantelspelden en munten die in diezelfde urnevelden werden gevonden naast de eigen bronzen spelden en armbanden door het vuur misvormd. Die latijnsche inwerking geschiedde langs de heirbaan die door Noord-Brabant liep in de richting van Domburg, de bekende veerplaats der Romeinen op hunne vloottochten naar Brittannië. Want naast deze heirbanen werden ook de sporen ontdekt van romeinsche vestingen en villa's. Over de Taxanders en de Tongeren komen wij tot de Franken in de 3e eeuw na Christus met de Merovingische koningen die te Bladel op het zoogenaamde Pladella, ten Zuiden van Noord-Brabant, eene villa of tijdelijke verblijfplaats bezaten. Het is uit die tijden dat de vroegste dorpsaanlegging en de oudste akkerverdeeling van uwen bodem dagteekent. Onder het leenroerig tijdvak krijgt het land zijn bepaald aanschijn met de baronnie van Breda, het markiezaat van Bergen-op-Zoom, de kwartieren van Leuven, Brussel, Antwerpen en 's Hertogenbosch, dit laatste zich uitstrekkend over Kempenland en Peelland, Maasland en Oosterwijck. Naast de adellijke goederen en de vrije kwartieren ontwikkelen zich de groote abdijen met hun uitgestrekt grondbezit. Alles staat onder het hooger gezag van de Hertogen die met alle kracht den bloei hunner streek bevorderen. In den aanvang der XIII eeuw schenkt Hertog Jan I vrijheden aan de Noord-Brabantsche steden Helmond, Oosterwijck, Oorschot en Eindhoven, zooals hij dat deed aan de Zuid-Brabantsche steden, Herenthals, Geel, Mol, Hoogstraten en Arendonck. Turnhout wordt beroemd om de praalvolle hofhouding der Hertogen die in de bosschen der buurt hun valkenjachten inrichten. Breda wordt, na den Bosch, een druk bezochte handelsplaats. | |
[pagina 916]
| |
Het is door deze politiek-historische ontwikkeling dat ook de cultureele ontwikkeling werd bevorderd. Wanneer de Burgondische hertogen hunne heerschappij over deze streken hebben uitgebreid, trekken zij, om hunne prachtliefde en kunstzin te voldoen, hunne beste krachten uit Brabant en het nabijgelegen Gelderland. Reeds voor 1400 zijn de schilders Malwel en Henri Bellechose werkzaam aan het Hof van Jan zonder Vrees te Dijon. Zij kregen opdracht om het klooster van Champmol van altaarwerken te voorzien en het Louvre te Parijs bewaart thans nog hun werk: De H. Drievuldigheid van Malwel en de H. Dyonisius legende van Bellechore uit Noord-Brabant afkomstig. In dien loop der 15e eeuw worden de dietsche Nederlanden met Holland, Brabant en Vlaanderen de dragers der kunstbeweging in Noord-Europa. Een der meest fantastische en realistische schilders tevens wordt op het einde der eeuw in den Bosch geboren en naar deze stad genoemd. Hieronymus Bosch met zijn spooken duivelgestalten, met zijn godsdienstige- en zedenstukken, vaak in landschappen vol stemming, met frissche groene boomen en schemerige verten, onder hooge hemelen vol ontstellende branden, is de voorlooper van Peter Breughel, een ander Brabander waarschijnlijk bij Eindhoven geboren, die in de 16e eeuw de meest trouwe vertolker zal worden van den Brabantschen boer door al zijn levensdaden in het heerlijke Zuid-Brabantsche landschap en zijn schilderachtige dorpjes. Met het einde der 15e eeuw zet nochtans een periode van onrust in voor Noord-Brabant. Het begint met de brandstichtingen door de aanhangers van Willem van der Mark, te Luik vermoord, en 't wordt voortgezet door Marten van Rossum tegen wiens Geldersche benden de Meierij van 's Hertogenbosch zich te weeren heeft. Ofschoon hij tusschen Heeze en Leende verslagen werd, komt hij enkele jaren nadien terug en verwoest heel de Brabantsche Kempen. Het godsdienstoproer van de tweede helft der zestiende eeuw zal de reeks van jammerlijkheden besluiten. Het wordt een ‘passeering’ en ‘repasseering’ van Staatischen en Spanjolen. Breda, Bergen-op-Zoom, Helmond en Eindhoven steken de geuzenvlag op. Farnese moet het opgeven onder Bergen-op-Zoom, maar | |
[pagina 917]
| |
Breda wordt door Spinola veroverd en Velasquez zal van de overgave der stad een zijner meesterstukken maken. Antwerpen en de Meierij van 's Hertogenbosch waren nog alleen aan Spanje gebleven maar Frederik Hendrik, de stedendwinger, verovert den Bosch voor de Staatschen. Breda volgt terwijl Antwerpen door Farnese in bedwang wordt gehouden en voor Spanje gered. In 1648 worden door het traktaat van Munster het Markiezaat van Bergen-op-Zoom, de Baronnie van Breda en de Meierij van den Bosch voor goed aan de Staten van Holland toegewezen. Het is de scheiding van Noord- en Zuid-Brabant en de aanvang, voor Noord-Brabant, van den treurigen tijd dat het, als generaliteitsland beschouwd, een soort wingewest wordt en buiten alle rechten gehouden. Maar in de meest troebele jaren van de 16e eeuw, wanneer besmettelijke ziekten het land teisteren, zien wij toch dat de Renaissance haar intree doet in Noord-Brabant. De praalzucht der Brabantsche dynasten en vooral het edel geslacht der Nassauers brengen in het land iets van den zwier en de verfijning van Italië. Naast de laat-gothische graftomben van Jan I en Jan II van Polanen, die zich reeds in de oude kerk van Breda bevonden, worden daar nu de graftomben van Engelbrecht II en zijn vrouw en van Engelbrecht III opgericht en zij schijnen rechtstreeks door Michel Angelo geinspireerd in hunne weelderig bewerkte symbolische krijgersfiguren en in de bewogen anatomieën der in de open graftombe neerliggende lijkenbeelden. In het stadhuis te Bergen-op-Zoom vindt men wellicht de oudste verschijning der Renaissance in de Nederlanden waar, aan een nog gothisch opgevatte schoorsteen, overvloedshoornen, putti's en kransen worden aangebracht. Hendrik III van Nassau laat de schilders Jan van Scoorel en Barend van Orley voor hem werken en de wandtapijten die aldus naar hunne kartons werden vervaardigd prijken thans in de museums van Munchen en Rennes. Dezelfde fijn-beschaafde prins laat in zijn stad Breda een kasteel bouwen dat naar de plannen van den italjaanschen architekt Thomas Vincidos de Bologne geheel als een zuidersch Palazzo van zuiveren stijl werd opgevat. | |
[pagina 918]
| |
Op denzelfden tijd bouwt Frans Floris dat ander italiaansch paleis dat het stadhuis van Antwerpen is geworden en richt de Kempische adel renaissance-graftomben en gedenkteeken op te Geel en te Hoogstraeten. In de 17e eeuw, wanneer Noord-Brabant in verlatenheid tot verval komt, terwijl het onafhankelijke Nederland zich ontwikkelt tot het rijkste, het geleerdste en het meest artistiek land van Europa, zien wij nochtans dat het vaak Zuid-Brabantsche kunstenaars zijn die de jonge republiek dienen. Arthur Quellinus uit Antwerpen boetseert zijn heerlijke beeldengroepen voor het statige raadhuis van Amsterdam en hij heeft Rombout Verhuist van Mechelen naast zich als medewerker. De meest nationale schilder uit Holland, die het best het nageslacht der geuzen zal weten te verbeelden in hun monterheid, in hun opgewektheid, in hun fierheid van vrijgevochten volk en wereldburgers, de schilder van de Doelen stukken met de oranje en blauwe sluiers en de zijden banieren, Frans Hals, werd geboren te Mechelen van Brabantsche ouders. Jordaens uit Putte op de grens van Noord-Brabant afkomstig, is de eenige die zijn schitterende persoonlijkheid weet te vrijwaren in de al overheerschende nabijheid van Rubens te Antwerpen en hij wordt naar den Haag geroepen wanneer de Verheerlijking van Frederik Hendrik, dat stuk van hollandsch nationale grootheid, in het huis ten Bosch zal moeten worden geschilderd. Van uwe eigen Bossche-schilders Thed van Thulden en Abraham Diepenbeeck, die zich te Antwerpen onder Rubens hadden gevormd, wordt de eerste ook naar den Haag beroepen om er naast Jordaens te werken. Gillis en Gijsbert d'Honderoeter, met hunne landschappen en gevleugelde-dieren-schilderingen, komen uit Antwerpen naar Utrecht. Karel van Mander die de Haarlemsche akademie stichtte en het beroemde Schilderboeck schreef was een Vlaming van geboorte en Van Ostade was in de leer geweest bij onzen Brouwer. Tot in de 19e eeuw zien wij dien invloed van Zuid-Brabant blijven duren, want nagenoeg alle vertegenwoordigers uit de zoo geroemde Haagsche school gingen zich te Antwerpen vormen en de grootste Nederlandsche wandversierder dezer tijden Anton Derkin- | |
[pagina 919]
| |
deren is een Bosschenaar en zijn heerlijke fresco's zijn het sieraad van uw stadhuis. In de 19e eeuw ook zijn het twee Noord-Brabanders August en Renier Snieders uit Bladel, het oude Pladella der Merovingen, die, naast Conscience, de meest gelezen Vlaamsche vertellers zullen worden, waarvan August nog deze maand zoo schitterend bij de honderdste verjaring zijner geboorte te Antwerpen wordt gevierd. In een provintie die in haar kleinheid of zooveel waarachtige grootheid kan wijzen door de eeuwen heen zooals voldoende moge blijken uit dit al te vluchtig overzicht, was het niet te verwonderen dat, nu bijna honderd jaar geleden, dit geleerd genootschap gesticht werd. De Noord-Brabanders zijn, in zekeren zin, als de Zuid-Brabanders en de Vlamingen in het algemeen: Na eeuwenlange verwaarloozing hebben zij in hun verleden de sterkte moeten putten om niet te versagen en om weer te worden wat zij eens geweest waren. Hier in dit museum worden uwe adelbrieven bewaard. Hier vindt men uwe oorkonden, waaronder dat merkwaardig vertoog der Baanderheeren, Edelen en Steden van Brabant aan de Staten gericht om te verklaren dat dit gewest niet als generaliteitsland behoorde te worden beschouwd, maar deel moest hebben aan 's lands regeering. Hier vindt men de historie uwer adellijke families uit stad en Meierij, de historie uwer gilden en ambachten en de cartuimen die haar regeerden. Hier kunt ge lezen over het ontstaan der oude beroemde huizen uwer stad, over de kerken en de kloosters die er werden gebouwd, over het leven in de dorpen der Meierij, over zoovele plaatselijke gebeurtenissen, zooals Filip II's uitvaart in St.-Janskerk, maar die in verband staan met de groote internationale gebeurtenissen van den tijd. Hier liggen ook de handschriften uwer rederijkers- en gildekamers, hier berusten de keuren en de privilegieën uwer steden. Hier is in het belang van Noord-Brabant dat hier alles voortaan worde bij elkaar gebracht wat de grootheid van het verleden kan bewijzen en bijdragen tot de studie en de kennis van dat verleden. Het is niet wenschelijk dat de kunststukken uit de plaatsen waar zij voor bestemd werden en waarmee zij nog een levend geheel uitmaken, worden weggerukt; | |
[pagina 920]
| |
maar zooveel merkwaardigs gaat vaak verloren in privaatbezit door onkunde en onwetendheid, wat in een verzameling als deze tot vreugde en onderwijzing van de heele gemeenschap zou kunnen dienen. Het zou een heilige plicht voor elke Noord-Brabander moeten worden om in de mate zijner krachten bij te dragen tot het verrijken dezer verzameling zoodat zij eens worde het volledig beeld van uw land onder zijn menigvuldige verschijningen, niet alleen in het verleden, maar ook in de vernieuwde krachtvolle levensuiting dezer dagen, wanneer Noord-Brabant weer meedingt om aan de spits te staan der Staten van uw heerlijk bloeiend Nederland. Want adelbrieven van vroeger behouden slechts waarde, wanneer het geslacht dat ze mocht erven van de voorvaders er de energie en de wilskracht in putten om er waardig van te blijven. Gij hebt reeds bewezen dat ge niet zelfvoldaan wilt blijven neerzitten bij uwe grootheid van vroeger maar een glorieuse traditie een oogenblik onderbroken verlangt voort te zetten op de eigen manier, die past bij dezen tijd, maar met den durf en den smaak en den kunstzin, die de vaderen eens aan den dag hebben gelegd. Uwe historie gaat voort thans, Noord-Brabant leeft en 's Hertogenbosch is een levende stad! De groote steden van Zuid-Brabant, Leuven, Brussel en Antwerpen, hebben eens gezamenlijk bijgedragen om uwe stad van wallen te voorzien en zij bouwden elk een uwer poorten, omdat zij een vierde groote en sterke stad wilden in het rijke Brabant, opdat, zooals Pelgrom zegt in zijn latijnsch verhaal door G.R. Hermann vertaald, de heele Brabantsche macht rusten op vier pilaren. De Bossche Rederijkerkamer, Mozes Doorn, trok in 1561 naar Antwerpen met 125 ruiters, praalwagen en 10 reiswagens om er het landjuweel bij te wonen. Zoo was er gedurig wisselwerking en vriendschappelijke bejegening. Mocht mijne komst uit Antwerpen en mijn bescheiden optreden hier kunnen bijdragen tot den bloei van dit museum dan voelde ik mij rijkelijk beloond en gelukkig voor U iets te hebben kunnen doen. Ik heb gezegd en ik dank U, Geacht Dames en Heeren, voor uwe welwillende aandacht zeer. |
|