rondedans, banaliteiten phosphoriseeren in een zeldzamen wonderglans en aan het venster buiten staat de waanzin en staart met groote, koortsgloeiende oogen den heksen-sabbath in. Hem is dit rijk en alle kracht en heerlijkheid erin. Want deze kunst kan slechts in het gekkenhuis eindigen en het is geen toeval, dat bij Pirandello ook de grenzen tusschen verstand en waanzin vervloeien en juist dit vloeiende grensgebied hem bijzonder inspireert’.
Vlaamsche tooneelliteratuur. - Wies Moens gaf in het Julinummer van ‘De Beiaard’ de lezing die hij op het laatste tooneelcongres heeft gehouden.
Daaruit dit kort, maar juist-gezien citaat:
‘Het levende Vlaanderen, met al zijn spontane, bloemige volkskracht, toch een der landen, die het poverst zijn aan eigen beschaving op ons werelddeel, zag uit zijn boezem de stoutste, de zoetste en de meest melodieuze Leeuwerik opvlerken, aan wiens orgelende lyriek het voorgaande literair geslacht zich kon errichten; in datzelfde Vlaanderen ontstonden van de machtigste en weelderigste bladzijden beschrijvend proza die wij in de laatste decenniën te lezen kregen.
De dramatiek, zij moet er vooral nog te bloeien staan in de schaduw van Gezelle's ekstatiese vleugeling in het lommer van die forse eik die wij Streuvels noemen / Tot het voortbrengen van een moderne toneel-literatuur, die in kracht en betekenis de poëzie van den Tijdkrans-dichter en de realistiese fresco's van de schilder der oogst-vlammen evenaart, zie ik Vlaanderen pas in staat wanneer het eerst voor zich-zelf zal hebben veroverd: een gunstiger “atmosfeer” voor de groei, de uit-groei, van al de levensmogelijkheden, zo materiële als geestelike, dewelke liefdeloze, vijandige of roofzuchtige handen in zijn wezen schennend hebben aangetast’.
Erik Satie overleden. - Over dezen merkwaardigen - in 't begin van Juli overleden - franschen componist schrijft Pieter Van der Meer o.m. in ‘Opgang’’:
‘Satie was toen de veel-omstreden componist van ‘Parade’, het ballet van Cocteau en Picasso, waarvoor hij de muziek geschreven had en dat in het voorjaar 1917, onder geweldig tumult van geestdriftige bewonderaars en felle bestrijders - (deze beschouwden ‘Parade’ bovendien als een defaitistischen opzet van de ‘Boches’, zoodat zij tijdens de uitvoeringen in koor ‘à Berlin! à Berlin!’ brulden) door het Russische ballet gedanst werd. Nu is ‘Parade’ een doodgewoon repertoire-stuk, dat op menigeen den indruk maakt van Dostojevski-sche intensiteit.
Satie was toen vijftig jaar, en rond hem groepeerden zich vanzelf een aantal jonge kunstenaars, musici, schilders en schrijvers. Hij, de vijftig-jarige, was wel de jongste der jongeren. Hij wees hun den weg. Hij is altijd een baanbreker geweest. Zijn pianostukken ‘Gymnopédies’ en ‘les Gnossiennes’ (uit 1890) geven Debussvaansche muziek, voordat Debussy zijn weg gevonden had. Na den oorlog componeert hij ‘Socrate’, een oratorium op Socrates' dood, van klassieke zuiverheid. Hij geeft zijn jonge discipelen de richting aan; langen tijd- blijven de ‘Six’: Auric, Taillefer, Durey, Mihlaud, Honegger, Poulenc, hem trouw. Doch eenigen tijd terug komt scheuring. De zes, die ook onderling van