| |
| |
| |
Stil Leven
door Stephanie Claes-Vetter.
Tante Miete is hem daar komen opzoeken. Tante Miete huilde al even hard als Toto, die er nu heelemaal geen belang meer aan hecht, dat ze geen ‘Jacques’ meer tegen hem zeggen en den heelen dag zoo gedwee is als een lam, zelfs tegenover Virginie, die voortdurend in zichzelf moppert.
Virginie is overtuigd, dat dokteres de Ramac er niets van kent, dat Mevrouw Alice het dan evengoed met Zuster Mathilde alleen af had kunnen doen. Ze is eveneens overtuigd, dat dokteres de Ramac heel goed geweten heeft, in het begin althans, waar dokter Dehaeze zich bevond en dat het haar plicht was geweest hem onmiddellijk te laten overkomen.
Uit vrouwelijke solidariteit tracht Tante Miete de eer van dokteres de Ramac te redden door te opperen, dat indertijd de oude colonel en later commandant Dumoulin toch, ondanks de knapheid van dokter Dehaeze, de betere wereld verkozen hebben, maar Virginie laat zich niets wijsmaken. Colonel Verhaeren was een man op leeftijd en had een leverziekte, commandant Dumoulin had den oorlog meegemaakt en uit den oorlog hielden ze allemaal wat. Maar Bébé is een kind, een gezond kind al is ze wat zwak. Na haar geboorte had dokter Dehaeze ook een nacht zelf bij haar moeten waken en haar toen samen met Virginie in het leven gehouden en Mevrouw Alice was altijd overal doorgekomen, al had niemand het gedacht, omdat dokter Dehaeze haar behandeld had, maar nu natuurlijk, met al die vreemden om haar heen, ze vonden zeker, dat al die vreemden voor Bébé goed genoeg waren...
- Maar Virginie, hij is op reis, voor twee maand op vacantie en heeft ondertusschen zijn reisplan veranderd naar het schijnt, want dokter de Ramac heeft al eens geschreven en tweemaal getelegrafeerd, maar als dokter Dehaeze nu onbereikbaar is kan daar toch niemand wat aan doen.
| |
| |
Doch Virginie schudt koppig het hoofd, en waarschuwt met haar opgeheven rooden vinger:
- Ik ben maar een oude vrouw, maar onthoud U eens wat ik zeg: dokter Dehaeze kent het gestel van het kind en de anderen kennen het niet. Als dokter Dehaeze hier was geweest, op tijd hier was geweest, dan hadden wij Bébé behouden, maar als ze er hem niet bij willen halen, dan...
- Misschien behouden we haar toch nog, zegt de matte doffe stem van Alice en Tante Miete en Virginie blijven beiden staan als op heeterdaad betrapt.
- Met die vilten pantoffels hoor je niets, hé, zegt Alice vergoelijkend, en dan vervolgt ze zoo natuurlijk mogelijk.
- Zuster Mathilde blijft een uurtje boven, Miete, dus zullen wij wat beneden bij elkaar gaan zitten, dan brengt Virginie ons wel een kop koffie. En dan zullen we verder maar hopen en bidden, dat er een keer komt.
- Maar Virginie draait zich halsstarrig om en gaat naar de keuken: ze wil niet aangemoedigd of opgemonterd worden, ze is verstandiger, dan al die jonge vrouwen, die maar denken, dat het toch nog goed zal afloopen.
- Miete heeft sedert acht dagen haar intrek genomen bij Alice, die de verpleging niet meer alleen af kon en het is voor Mathilde een zware beproeving, dat zij door haar taak van verpleegster-bezoekster zoodanig gebonden is, dat ze niet voortdurend in dit huis kan vertoeven, waar ze zooveel liefs genoten heeft jaren geleden, bij Alice en bij de kinderen, van wie ze houdt, meer dan ze ooit van iemand gehouden heeft, sinds ze haar ouders verloor.
Alice is doodsbleek, de wollige lila peignoir hangt los om het uitgeputte lichaam, maar de bruine oogen hebben nog altijd hun zachten rustigen glans. Soms schiet er echter iets als een felle plotselinge angst door haar blik, en haar stem die vrediger blijft dan die der anderen, wordt dan schor of heesch. Doch het duurt slechts een oogwenk en onmiddellijk herwint zij haar zelfbeheersching, die de overige huisgenooten staalt. Ze heeft de laatste dagen zelve toegegeven om beurten halve nachten te waken met Miete en niet meer den heelen nacht op te blijven om alleen overdag een paar uur te rusten. Ze is bang geworden dat de vermoeienis haar overmannen zal, want Bébé's toestand is hoogst ernstig, zoo
| |
| |
ernstig, dat wie de wacht houdt geen oogenblik mag insoezen naar haar bedje.
- Miete, en nu ze beiden alleen zijn, flikkert weer de angst schichtig door haar oogen, Miete, geloof jij wat Virginie zegt?
- In zekeren zin heeft Virginie gelijk, dokter Dehaeze kent jullie gestel door en door. Maar och, Ghislaine de Ramac, en haar man zijn befaamd als geneesheeren, voor ziekte zelfs beter dan Dehaeze, die toch hoofdzakelijk chirurg is.
Ziezoo, denkt Miete, het orakel van Delphi verbetert me die geheimzinnige uitspraak niet.
- Ik verzeker je, Alice strijkt de bruine krullen uit haar gezicht, dat ik gevraagd hebt om Dehaeze te verwittigen, zoodra het ernstig werd.
- Hm, kucht Miete bedenkelijk, en Ghislaine vond het niet noodig?
- Eerst niet, maar nu geloof ik achteraf, dat ze spijt heeft hem niet dadelijk gewaarschuwd te hebben.
- En nu hebben jullie er Benoît bijgehaald en Cortmans.
- Dehaeze is nergens te vinden, hij moet zijn reisplan veranderd hebben en de Ramac's zeggen beiden...
- Dat er nog drie honderd zeven-en-tachtig even knappe zooal niet knappere dokters in Brussel te vinden zijn. Wel, laat ze niet alle drie honderd zevenen-tachtig bij het arme kind komen, want...
- Bedoel je dat er toch niets meer aan te doen is? vroeg Alice snel.
- Wel neen, dat zeg ik niet, maar als het niet Dehaeze is, dan wil Bébé er toch niet van weten en hoef je haar niet noodeloos te plagen. Intusschen ben ik maar blij, dat ik niet in Ghislaine's schoenen sta, ze zouden me trouwens ook twee nummers te groot zijn. En Miete strekte haar slofjes naar het vuur uit en wreef de handen over elkaar.
- Wat meen je?
- Ik vraag me af, wat dokter Dehaeze zeggen zal, als hij terug is en het heele geval hoort. Want Bébé zal niet verzuimen hem omstandig te verklaren, hoe ze naar hem verlangd heeft.
- Och Miete, nu praat je er om heen. Als we ooit beleven, dat Bébé daar zelve over klaagt...
- Kom, kom Alice...
| |
| |
- Neen, Miete, neen. Tusschen jou en mij kunnen wij de waarheid onder de oogen zien. Als ik Bébé... als ik, ze slikte... als Bébé...
- Als je Bébé...? fluisterde Miete vragend.
- Als ik Bébé aan God moet teruggeven, dan...
Ze werd aschgrauw, haar handen schokten, ze greep Miete bij de schouders.
- Als ik Bébé moet opgeven, vervolgde Alice heesch, en één kort oogenblik bespeurde Miete de marteling der laatste dagen, dan zal ik mijn heele leven lang het verwijt met me omdragen, dat het mijn schuld is. Ik heb Dehaeze laten weggaan. Eerst al, dezen zomer toen jij er over sprak, wist ik niet meer zoo heel zeker of ik wel goed had gedaan, en ik begon te aarzelen. Toen heb ik nog een kans gehad. Voordat hij wegging liet hij door Bébé vragen of hij nog eens komen zou, en ik heb geweigerd, ik wilde niet en ik wist heel goed dat dit de definitieve breuk zou geven. Bébé was toen wat hangerig, maar ik verwachtte niets ernstigs, en ik was vast voornemens bij mijn besluit te volharden. Maar heel gerust was ik toch niet meer. Later was ik weer blij, eenige dagen nadien, toen jij me die enkele dingen meende te moeten zeggen, van Jacques, tijdens den oorlog, en me die brieven en foto's gaaft. Ik was toen blij nooit iets gedaan te hebben wat Jacques zou hebben afgekeurd, zelfs niet na zijn dood. Och Miete, wat jij me toen vertelde, dat waren toch maar kleinigheden, feiten, die tenslotte niets ernstigs om het lijf hadden, al hebben ze me wel een beetje pijn gedaan. Maar vergeleken bij de groote zaken van het leven, zijn dat toch dingen, die men elkander zoo gemakkelijk vergeeft.
- Hallo, des te beter, glimlachte Miete witjes.
- Als ik dat alles eerder geweten had, of tijdens Jacques' leven, zou ik daarom even goed geweigerd hebben Dehaeze's vrouw te worden.
- Een steen van mijn hart, verzuchtte Miete, ik vreesde al dat mijn overdreven discretie het geluk van twee menschen belet had.
- Maar er was een andere reden.
- Een van die redenen, die tenslotte niets ernstigs om het lijf hebben, vergeleken bij de groote zaken van het leven? herhaalde Miete nadrukkelijk Alice's woorden.
Alice knikte.
| |
| |
- Zeg dit dan zelve nog eens, gebood Miete ongewoon ernstig.
- Waarom?
- Omdat deze kleine onbeduidende, misschien belachelijke reden je toch heeft tegengehouden, een jaar lang, en een man die van je hield, ongelukkig heeft gemaakt. Aan het geluk van een man is nu wel zooveel niet gelegen, maar 't is jammer dat Bébé het slachtoffer van de geschiedenis is geworden.
Alice knikte wederom.
- Bébé is het slachtoffer, jij zegt het luchtig, maar ik voel het als een bedreiging. Ik heb alleen mijn eigen gevoel geraadpleegd en mijn eigen geweten, waar het Dehaeze betrof, vervolgde Alice somber; ik ben bang geweest voor zelfverwijt. Nu zal ik misschien de wroeging kennen. Ik heb nooit gedacht aan wat Dehaeze leed, en nooit aan het ware belang van de kinderen. Ik meende van het begin af aan, dat ik het zelve zoo goed wist: ik was de weduwe van Jacques en de moeder van Toto en Bébé en daarmede was het uit, volgens mij. Ik heb niet gevraagd, noch aan God om me te verlichten, althans niet in dat punt, noch aan Jacques, dat hij me zou helpen, want de dooden helpen ons door hun gebeden, zooals wij hen, niet waar? Ik heb gedacht aan Jacques, zooals hij was tijdens zijn leven, en ik heb hem niet gevraagd hoe hij oordeelde nu, van uit den hemel. En nu ze daar stil en lijdzaam neerligt, nu word ik dag en nacht achtervolgd door de klacht van Bébé om dokter Dehaeze. Ze heeft zeven dagen naar hem gevraagd, het foltert me zoo, want ik geloof niet, dat ze haar goed behandeld hebben. Het is als het teeken van God waar we soms om smeeken als we in ernstigen twijfel verkeeren, maar ik heb er niet eerder om gevraagd en het teeken is te laat gekomen.
- Alice, wil je een goeden raad van me aannemen? Bedenk dan al deze schoone zaken, wanneer Bébé beter is en dokter Dehaeze terug zal zijn.
- Denk jij, dat er nog hoop is voor Bébé?
Natuurlijk is er nog hoop, antwoorde Miete ongeduldig en de geprikkelde toon zegde meer dan duidelijke woorden, dat ook de elastische Miete den moed had opgegeven.
Zwijgend, met gebogen hoofd ging Alice weer naar boven.
| |
| |
| |
XII.
- We zouden, oordeelde Toto, Frankrijk hoofdstad Parijs, Engeland hoofdstad Londen, Spanje hoofdstad Madrid, we zouden iets heel moeilijks moeten beloven, als Bébé beter werd...
- Jongen, ga niet zoo lichtvaardig te werk, waarschuwde Tante Miete, Belofte maakt schuld en als je in de penarie zit beloof je een massa dingen, die je later heel moeilijk vindt om te houden.
- Maar Bébé moet toch beter worden, en het lastige is, Toto klepte zijn atlas dicht, dat je nu niet meer bidden kunt. Zuster Mathilde kunt U nog bidden?...
- Ja, Toto, het gaat wel, maar ik begrijp heel goed dat Mama en jij er nu je gedachten niet bij kunt houden. Maar Mama bad zoo trouw met jullie beiden toen je allen gezond waart en dat helpt nu toch als Bébé beter moet worden.
- En anders helpt het ergens anders voor, zoo redden de vrome zielen zich altijd uit den slag, verklaarde Miete spottend. Neen, Toto, dezen keer ben ik het bij uitzondering met jou eens. Laten we ons alle drie iets moeilijks voornemen, maar een voornemen is nog geen belofte, hoor.
- Zou ik bijvoorbeeld missionnaris worden? stelde Toto edelmoedig voor.
- En Mama begijn en Bébé zelve Carmelietes, en Zuster Mathilde een weduwnaar met zeven kinderen trouwen! Neen niet te veel hooi op je vork, en besluit liever om een jaar lang met lust en ijver je piano te studeeren.
- Dat telt niet in den hemel, daar vinden ze muziek maken en gloria zingen natuurlijk prettig.
- Nooit meer te vechten dan?
- Och, neen Tante Miete, dat is immers onmogelijk met al die jongens op school, dan zou iedereen op mij kunnen timmeren. Maar ik zal een jaar lang geen chocola en geen koekjes eten, als Bébé beter wordt.
Miete trok Toto's hoofd naar zich toe en kuste hem op het voorhoofd. Zijn groote bruine oogen leken sprekend op die van Alice.
- Mijn lieve, goede jongen, fluisterde ze ontroerd.
- En U, Tante Miete, wat belooft U?
Miete aarzelde, keek tersluiks naar Mathilde.
| |
| |
Haar ernstig gezicht was over het werk gebogen, dat in haar schoot lag. Ze had dezen namiddag vrij en kwam Miete aflossen, die absoluut een paar uur in haar eigen huis verschillende dingen te regelen en enkele boodschappen voor Alice te doen had. Alice was boven bij Bébé. Ze had eerst beloofd te gaan slapen als Mathilde er was, in wie zij als verpleegster toch meer vertrouwen had dan in Miete of in zichzelve. Maar de toestand van de kleine zieke was sedert de bediening nog verergerd en nu week de moeder geen oogenblik meer van haar kind.
- U zoudt bijvoorbeeld kunnen beloven, laat eens kijken...
- Miete lachte.
- Een heelen hoop dingen, Toto. Een jaar lang de volmaaktheid te beoefenen bijvoorbeeld: geen zijden kousen te dragen, geen romans te lezen, niet naar den schouwburg te gaan, geen poeder of parfum te gebruiken.
- Net als Zuster Mathilde? vroeg Toto naïef.
- Maar Toto, verweerde Mathilde zich verlegen.
- Uit den mond der kinderen zult gij de waarheid vernemen, oreerde Miete. Neen, beste jongen, als Bébé beter wordt, dan ga ik op reis.
- Als opoffering, uit versterving? vroeg Toto ongeloovig. Naar het land, waar de citroenen bloeien, zooals U altijd zegt.
- Miete kneep de oogen dicht.
- Het land waar de citroenen bloeien, dat is het land van liefde en geluk. Neen: een-twee-drie-in-Godsnaam! net als de bootslui zeggen, wanneer ze het vrachtje overboord werpen. Hier heb je mijn goed voornemen: als Bébé beter wordt, dan gaat Tante Miete naar het land van de gletschers en de ijsbergen.
- Niet voor goed, hé? vroeg Toto verschrikt. Voor een jaar, net als ik met de chocolade.
- Om te beginnen voor een jaar. Ik krijg al koude voeten, als ik er aan denk.
- En U, Zuster Mathilde? hield Toto aan, die blijkbaar de genezing alleen verwachtte van een collectief offer.
- Dat vraagt men niet aan jonge dames, Toto, je moet niet zoo onbescheiden zijn, vermaande Miete.
- Zuster Mathilde is geen jonge dame, verbeterde Toto haar beslist.
| |
| |
- Toch ook geen oude dame, of geen eerbare weduwe, of...
- Zuster Mathilde is een Zuster, besloot Toto kortbondig en Mathilde die juist haar naaiwerk opborg om naar boven te gaan, streek nu op haar beurt zacht over zijn hoofdje.
- Dat is heel goed geantwoord, lieve jongen, sprak ze ongewoon teeder, Zuster Mathilde is een Zuster.
- Hm-hm, kuchte Miete, en toen nog eens: hm-hm...
- Kom Miete, ga nu eens op je gemak je boodschappen doen. Ik zal je even uitlaten. Het is mooi weer, de lucht zal je goed doen.
- Hm-hm, kuchte Miete, nog eens in de gang.
- Wat heb je toch, ben je verkouden?
- Je weet, dat ik verleden week een brief uit Zwitserland heb gekregen, een langen brief, waar ik nog niet op geantwoord heb, en een tweeden van hetzelfde adres.
- Ja Miete, ik heb ze je immers beide naar hier gebracht.
- Mijn man - de wet doet er niet toe - mijn man heeft, telde Miete op haar vingers, ten eerste tuberculose, ten tweede een gezwel in de keel, ik hoop dat het geen kanker is, ten derde...
- Ten derde?
- Laat ons over het derde niet spreken in dit huis...
- Van reine gedachten en zuivere daden, voltooide Mathilde. En hij is ginder alleen?
- Natuurlijk: de muizen verlaten een zinkend schip. Mathilde drukte Miete's hand.
- En als Bébé's toestand verbetert, ga je naar je man toe?
- Ik kan niet eerder, hé, deed Miete luchtig, ze moeten me hier toch kunnen missen. Dus Mathilde, trek jij niet zoo dadelijk naar je klooster terug, maar wacht tot dat...
- Miete, hoe kom je daar nu weer bij?
- Vanwege het offer van Toto. In ieder mensch steekt toch stof voor een heilige, zelfs in zoo'n bengel. Ik zal eens thuis op je slaapkamer gaan kijken naar de kleur van je toiletzeep. Vroeger was het altijd zoo maagdelijk Violette Ambrée van Maubert. Ik wed dat het nu heel nuchter à la Glycérine of à l'Eau de Cologne wordt. Toto heeft zeer schoon gesproken: Zuster Mathilde is Zuster. Men moet zijn waren aard nooit verloochenen.
- Och Miete, je bent weer aan het doorslaan.
| |
| |
- Ontken het dan eens als je durft, je hebt nooit goed kunnen liegen. In dat opzicht mocht je een lesje aan mij nemen.
- Ik ontken of bevestig niets, glimlachte Mathilde weemoedig, maar de offers komen nadien, het besluit om naar het klooster te gaan moet nooit als een offer opgevat worden.
- Je zult zien, dat ik weer het kind van de rekening ben. Toto zal in plaats van chocola en koekjes suikerbollen en ulevellen eten, jij zult je voor je plezier aan God toewijden, alleen die arme Miete zit met de gebakken peren en draait in ernst en waarheid voor het gemeenschappelijk offer op. Nu, als ik naar Zwitserland ga, dan ga ik niet voor mijn plezier, dat verzeker ik je. En ik doe 't ook alleen maar als Bébé beter wordt, en anders niet, onnoodig me er verder nog aan te herinneren. Tot straks, zie dat je Alice een beetje oppompt.
- Mama... sjjt... Mama...
- Maar ventje, slaap je nu nog niet?
- Neen, ik wou wachten tot dokteres de Ramac er geweest was. Wat zei ze?
Alice knielde in de zijkamer naast het bed van haar zoontje neer.
- Ze zei, ventjelief, dat we vannacht maar allebei op moesten blijven, Tante Miete en ik.
De stem was zoo hol, net of er gaten in waren, vond Toto, maar hij praatte zelf ook heesch. Iedereen praatte tegenwoordig zacht of schor. Hij had keelpijn, al sedert gisteren en na het souper was het erger geworden, maar hij had zoo'n hekel aan het onvermijdelijke waterverband, waarmede Mama dadelijk klaar stond, en was als een flinke groote jongen, alleen naar bed gegaan.
- Denkt U dat er vannacht iets gebeurt? vroeg hij angstig?
- Maar neen, mijn jongen, heelemaal niet. Maar als het noodig was, dan zou Tante Miete dokteres de Ramac nog even gaan halen, begrijp je? Of als er iets veranderde als, vervolgde Alice moedig, Bébé vannacht nu eens heel rustig slaapt, dan hoeft dokteres de Ramac morgen vroeg niet reeds om zes uur te komen. Ga jij nu maar lekker slapen, en als er straks nog gebeld wordt, moet je niet schrikken hoor. Zuster Mathilde zou nog even aankomen. Ze moest vanavond een hoop werk bij haar thuis afmaken.
| |
| |
- En blijft die vannacht ook hier, en ook op, zooals U en Tante Miete? vroeg Toto argwanend.
- Welneen, deed Alice luchtig, heelemaal niet, hoe kom je daar bij? Maar zeg eens ventje, je hebt bijna niets gegeten aan het souper. Je moet gewoon alles doen alsof ik er bij ben en het Virginie gemakkelijk maken.
- Ik had geen honger, beweerde Toto verontschuldigend, en ik kan niet goed slikken. Ik heb ook mijn aardrijkskunde niet verder geleerd, want ik kreeg zoo'n hoofdpijn.
Maar de hand was reeds daar, de zachte koele hand van Mama op zijn gloeiend kopje. En opstaande draaide Alice het electrisch licht op, zoodat Toto fel met zijn oogen moest knipperen en onmiddellijk den arm voor het gezicht hield ter beschutting.
- Kom eens vlak onder de lamp Toto, en laat me eens in je keel kijken.
- Gisteren heeft Tante Miete me al laten gorgelen, zooals U gezegd had, verdedigde Toto zich, die wel voelde dat hij vandaag over zijn keel had moeten klagen en dit gelaten had om het hinderlijke waterverband te ontloopen.
Toen hij geknield in zijn bedje zat, sloeg Alice de armen om hem heen en drukte hem tegen zich aan, teeder en berouwvol. Had zij door de angst om Bébé haar lieven grooten jongen misschien wat verwaarloosd?...
- Mijn dappere kleine Jacques, fluisterde ze innig.
Toto, die eigenlijk zin had om te schreien, zich niet heel dapper voelde en vooral niet goed in zijn maag, legde zijn hoofdje op haar schouder.
- Mama...
- Ja ventje?
- Wees niet bang hoor, ik werd niet ziek, maar...
- Zeg het maar, lieve jongen.
- Als dokter Dehaeze terug komt moest U hem liever vragen voor altijd bij ons te blijven. Bébé is te klein en het is zoo lastig voor U alleen... Mamaatje, ik geloof toch heusch, dat ik ook niet heel goed ben en nu vind ik het ook een beetje akelig, dat dokter Dehaeze er niet is. Het zou beter wezen als hij nu hier was, vindt U niet?
Alice wierp een blik op het portret van haar man, dat boven het bed hing, naast het kruisbeeld.
Toto dus ook, peinsde ze weemoedig, Toto is nu de laatste, die zegt wat ik zelve denk. Moet ik dan uit
| |
| |
den mond van mijn beide kinderen mijn veroordeeling hooren?
- Ja lieveling, antwoordde ze gelaten, het zou beter zijn als dokter Dehaeze hier was.
- U moet hem vragen voorgoed bij ons te blijven, hè?
- Ja Jacques, herhaalde ze als dokter Dehaese terugkomt zal ik hem vragen voorgoed bij ons te blijven.
Een minuut of tien later had Mama hem verzorgd en warm ingestopt weer in zijn bedje gelegd. Ze praatte heel vroolijk en opgewekt. Het beteekende niets, alleen ging hij morgen niet naar school. En als hij vannacht wakker werd, moest hij maar even met den lepel op de nachttafel tikken, dan kwam Mama dadelijk bij hem. Morgen vroeg zou dokteres de Ramac ook eens naar hem kijken, ze kwam al om zes uur... Foei, wat een domme kleine jongen om niet dadelijk aan Mama te zeggen, dat hij keelpijn had, dan had dokteres de Ramac er immers vanavond al naar kunnen zien.
Toto slikte dapper een halve tablet aspirine in, nam nog een beetje water om het na te spoelen, en vond het wel heerlijk zoo met Mama's koele hand in zijn warm knuistje te blijven liggen tot hij den slaap voelde komen.
Zoo vond Miete hen beiden een uurtje later in den donker. Ze kwam eens kijken, waar Alice bleef.
- Ik ga mee, sprak Alice en er was een vreemde harde klank in haar stem, alsof ze niet meer fluisteren kon.
Toen ze weer in Bébé's kamer waren draaide ze ook daar snel het licht op, zooals ze bij haar zoon had gedaan.
- Alice, wat doe je? waarschuwde Miete. Het kind is zoo lichtschuw.
Om het nachtpitje stond er behalve de groene ballon nog een klein scherm om de zieke in de schaduw te laten.
- Ik wil zien, of Bébé nog leeft, antwoordde Alice kil.
- Alice, in Godsnaam, wat scheelt er aan, je doet zoo raar.
Miete knipte snel het electrisch licht weer uit en staarde haar aan.
Alice stond tegen de deurpost geleund, al het leven scheen uit haar gelaat geweken. Ze strekte de armen met de handpalmen benedenwaarts, alsof ze zich rekte
| |
| |
om op haar schouders een zwaren last hooger te heffen.
- Miete, ik geloof dat Toto diphteritis krijgt.
Toen stak ze beide handen uit en greep Miete nog juist bijtijds beet. Miete wankelde even, snakte naar adem en een zenuwachtige schok ging door haar lichaam.
In het nachtstille huis, tusschen haar beide doodzieke kinderen stond Alice rechtop met in haar armen haar half bewustelooze vriendin.
- Ik ben niet heelemaal weg hoor, verklaarde Miete flauw. Ik ben wel goed bij... ik schrok alleen zoo geweldig.
- Kom, ga mee, dan kun je hiernaast wat op mijn bed rusten.
Miete lag een oogenblik stil met gesloten oogleden, toen begonnen de tranen over haar wangen te vloeien en onmiddellijk sloeg ze de wimpers op en glimlachte:
- Foei Alice, wat heb je me daar laten schrikken! 't Is natuurlijk niets met Toto, een beetje keelpijn. Jongens krijgen ook altijd nog iets erbij op een ongeschikt moment, net als mijn man.
Op hetzelfde oogenblik klonk beneden heel zacht de schel van de voordeur.
- Daar heb je Mathilde zeker. Gelukkig maar!
Doch Alice had haar reeds verlaten, want op haar lijdenssponde had Bébé even bewogen en zacht gekreund.
Miete hoorde den sloffenden gang van Virginie naar de deur: neen, het was Mathilde niet.
Ze streek met beide handen door haar gezicht, kneep zich in den arm om zich te vergewissen, dat ze wel heelemaal haar vijf zinnen bij elkaar had, liet zich van Alice's bed glijden en stond reeds op de overloop terwijl de zware mannentred nog op de trap klonk.
Ze wisselden noch groet, noch welkom, Miete stiet de deur der achterkamer wijd open.
Bébé lag weer doodstil: Alice was over haar heen gebogen.
Voor den tweeden keer spatte het electrische licht fel door het vertrek. Alice voelde een hand op haar schouder, die haar wegtrok en dokter Dehaeze bukte zich en legde zijn oor op het flauw kloppende hartje van het kind.
Miete hield den adem in, het was alsof de tijd stil stond.
| |
| |
En weer even vreemd, en gevoelloos, en koud klonk de harde stem, die niet meer de stem van een levend wezen scheen:
- Toto ligt hiernaast, dokter, Toto is misschien nog erger.
- Hij wendde het hoofd om en Miete ving den schier vijandigen blik op, waarmede Hubert Dehaeze Alice aanzag.
- Ik kom dus juist op tijd, verklaarde hij kort.
| |
XIII
- Dag Zuster Mathilde, wij schijnen elkaar steeds toevallig te ontmoeten. Maar ik was heusch juist van plan dezer dagen bij U te komen.
- Dag Louise, wat een verrassing. Zijn jullie terug uit het Zuiden?
- Sedert de vorige week. Hoe maakt U het?
- Heel goed, en jij?
- Louise Verhelst stond voor den ingang van den Bon Marché. De voorjaarszon scheen op de frisch groene toppen van de boomen aan de overzijde.
- Kijk eens hoe mooi de Kruidtuin daar ligt. Hebt U niet te veel haast met Uw boodschappen, dan wanwandelen we liever samen wat op.
- O heel goed, ik heb niets geen haast.
Ze staken den boulevard over. Het was een lichte blijde lentedag en in den Kruidtuin gekomen legde Louise haar arm in dien van Mathilde en keek haar vroolijk aan.
- Wat treft het heerlijk, dat ik U vandaag juist zie. Ik ben zoo gelukkig. Ik mag nu gaan van Mama en hoop dus binnen kort naar het klooster te vertrekken.
- Proficiat, Louise, proficiat! Mathilde vond onwillekeurig de vrome termen weer. Dus binnenkort ga jij nu naar Metz, net als ik toen ik jong was. Als je in het Moederhuis bent, zal ik je... och neen, ik zal je dan misschien niet kunnen schrijven.
- Niet treurig worden, troostte Louise kinderlijk. Ik zal goed voor U bidden, dat U ook weer gelukkig wordt.
- Ze stonden aan den lagen vijver, waar de takken zwaar over heen hangen en keken naar twee kleine kindertjes, die brood strooiden voor de vrijmoedige musschen in het gras.
| |
| |
- Ik ben heelemaal niet treurig, maar ik weet niet of ik je wel zal mogen schrijven, want als jij in het noviciaat in Metz bent, dan hoop ik zelf...
- Zuster Mathilde U gaat terug - ik heb altijd gedacht dat U terug zoudt gaan, juichte Louise.
- Ja, ik ga weer naar het klooster. Ik ben aangenomen bij de Zusters van Liefde en zal waarschijnlijk bij de krankzinnigenverpleging geplaatst worden.
- Bij de Zusters van Liefde, herhaalde Louise bewogen. Het is bijna dezelfde naam.
- De regel is er heel verschillend van de Dames de la Charité Maternelle; daar ben je elk jaar vrij om te vertrekken. Hier, en het was heel zonderling vond Louise, die onderworpen, deemoedige toon van de cordate zuster Mathilde te hooren, als ik tenminste zoo ver kom, legt men bij de groote professie de eeuwige geloften af.
Maar de gesloten, dikwijls zoo onhandige Louise, en de dolle spotzieke Miete, en de zachte vrome Alice, ze moesten toch allen iets hebben, waardoor ze elkaar gelijkvormig waren, want bij haar drieën klonk het wederwoord, hoewel in anderen vorm toch eensluidend van zin:
- Och, het was te verwachten, dat U nog beter zoudt kiezen dan den eersten keer, sprak Louise.
‘Het is de geleidelijke voortzetting’, had Alice gezegd. ‘Ga je gang: na de halve de heele volmaaktheid’ schreef Miete van uit Zwitserland.
Ze zwegen beiden een poosje en gingen door de korte lommerrijke laantjes in het lagere gedeelte van den Kruidtuin. Door het groen schemerden de helle tinten van de bloemen hooger op in de zon en de bronzen beelden stonden hier en daar verscholen als stille gestalten in een kloostertuin, die even poozen in gebed of overweging.
Van den boulevard klonk het geratel van trams en het getoeter van auto's, de woelige drukke wereld lag dichtbij, maar zij beiden waren de gelukkige uitverkorenen, die wandelden in de dreven der moeilijk verworven rust na langen strijd.
Het was wederom Louise, die met een tact, welke Mathilde nog telkens verbaasde, een ander onderwerp aanroerde.
- Wat een winter hebt U hier in Brussel gehad met al die ziektes. De beide kinderen van Mevrouw
| |
| |
Dumoulin zijn er toch door gekomen, hé? Als U eens wist hoe ik daarvoor gebeden heb.
- Jij, Louise, en je kende ze nauwelijks.
- Maar U schreef er telkens zoo verdrietig over. Toen heb ik, aan U zal ik het maar zeggen, een novene gehouden, die goed geholpen heeft.
- Wat voor een novene?
Louise kleurde, ze wendde haar gelaat af.
- Ik ben negen dagen lang eiken nacht opgestaan om te bidden.
- Hoe lang wel?
De blos werd nog donkerder, toen legde het meisje haar hand op Mathilde's arm en glimlachte.
U vraagt precies of ik een stout schoolkind ben, Zuster Mathilde. Wel, ik ben twee uur opgestaan iederen nacht. Maar, liet ze er snel en bijna verontschuldigend op volgen, ik haalde overdag den slaap weer in, want anders zouden ze het in 't hotel gemerkt hebben, begrijpt U.
‘Maar indien gij vast, wasch dan Uw aangezicht...’ prevelde Mathilde ontroerd. O, hoe mild had de genade gedauwd op dit eertijds stugge gemoed.
Doch Louise's nuchtere persoonlijkheid keerde onmiddellijk tot de realiteit der dingen weder.
- En dokter Dehaeze is nog op tijd gekomen, hernam ze zakelijk.
- Dokter Dehaeze! Hoe weet je dat nu weer sprecies?
- Wel ja, ik kreeg een brief van U, zoo'n wanhopigen bedroefden brief, als ik niet dacht dat U ooit van Uw leven zoudt kunnen schrijven. U waart bijna zeker dat het kleine meisje sterven zou. En 's middags wandelde ik in mijn eentje, op bloote voeten liefst, op de lage rotsen vooraan in zee en kwam daar dokter Dehaeze tegen. Hij vertelde, dat hij wat vacantie had genomen en naar Algiers was geweest. Maar vandaar was hij met de boot naar Marseille terug gekeerd, en niet over Spanje, zooals hij eerst van plan was. Nu bleef hij wat aan de Middellandsche Zee, zeide hij, op een stil plaatsje, Antibes was hem nog te druk.
Mathilde luisterde toe, sprakeloos. Ze dacht aan de woorden van Louise toen ze elkander terug zagen, voor het eerst na jaren: ‘Ik wou dat ik eens iets voor die Mevrouw Dumuolin kon doen, ik praatte intertijd zoo onaardig over haar’... Was Louise het werktuig ge- | |
| |
weest, hadden Louise's gebeden de beide kostbare levens behouden, de levens die het dierbaarst waren voor Alice en Mathilde?...
- Antibes was hem nog te druk, vervolgde Louise ongestoord. Maar hij zou ons 's anderendaags in het hotel komen opzoeken en eens naar Mama kijken. Toen vertelde ik natuurlijk van Brussel en van U, en of hij wist dat het dochtertje van Mevrouw Dumoulin zoo zwaar ziek was. Hij scheen te schrikken en vroeg me erg uit wat anders heelemaal zijn gewoonte niet is, wel? Toen keek hij op zijn horloge en zei dat hij dien middag nog even naar Nice moest. We hebben hem niet teruggezien en het bezoek aan Mama scheen heelemaal vergeten. Maar van Nice heb je 's avonds den sneltrein naar Parijs; en toen U me eenige weken nadien schreef, dat de kleine jongen ook zoo ziek was geweest, maar dat dokter Dehaeze dien dag het gevaar voor alle twee geweken had verklaard, toen begreep ik, dat hij direct zijn plicht was, waar het patienten gold, niet waar?
- Het was trouwens zijn plicht, herhaalde Mathilde werktuigelijk.
- En dus was het eigenlijk mijn schuld, dat hij gewaarschuwd werd, vervolgde Louise naïef, of neen eigenlijk de Uwe, want U hadt het mij geschreven.
- Het is toevallig door ons beiden, dat hij op tijd terug is gekomen, herhaalde Mathilde nog eens afwezig.
- Hoe is het met Mevrouw Nyssens-Deroo?
- Goed Je weet, dat...
- Ze is naar Zwitserland, terug naar haar man. Ik weet het van mijn schoonzuster, die onmiddellijk weer begon te hopen, dat haar broer van mij zou gaan houden. Maar je houdt zoo maar niet in eens van een andere vrouw, denk ik.
- Mathilde lachte:
- Je bent soms nog grappiger dan Mevrouw Nyssens, mijn vriendin, maar jij bent het onbewust. Neen, ik geloof inderdaad niet dat men zoo maar ineens van een andere houden kan.
- En nu weten ze allemaal dat ik naar 't klooster ga, en vallen me niet meer lastig, besloot Louise, die dat blijkbaar het eenige belangrijke gevolg ervan achtte. En zit U nu heel alleen?
- Ja, Mevrouw Nyssens zal nog wel een heele poos met haar man in Zwitserland moeten blijven. Zij heeft
| |
| |
haar huis gemeubeld kunnen verhuren en nu ga ik de laatste weken terug bij Mevrouw Dumoulin.
- O, wat toevallig, daar is U ook geweest, toen U uit het klooster kwam, niet waar? Blijft U er nog een poosje?
- Niet zoo heel lang Mevrouw Dumoulin gaat met haar geheele huishouden naar zee, tot volledig herstel van de kinderen, en ze vond het beter, dat ik voor dien tijd naar het klooster ging. Ik zal nu nog zien, hoe ik het schik met mijn werk. Ik heb al ontslag ingediend.
- Het zal wel heel iets anders voor U zijn dan nu, zelfs heel iets anders dan bij de Dames de la Charité Maternelle, denk ik.
- Heel iets anders.
- Veel meer gebonden, veel minder vrijheid in menig opzicht.
- Volstrekt gebonden, en heelemaal geen vrijheid meer, zoo wensch ik het ook antwoordde Mathilde.
- Ze zullen U wel gauw ergens overste maken, besloot Louise zaakkundig. U is er heelemaal geschikt voor.
- Integendeel, Louise, tijdens de jaren dat ik in de wereld terug was, heb ik leeren inzien, dat ik juist tot besturen en bevelen allerminst de bekwaamheid bezit, en zeker niet den noodigen tact en de noodige zachtheid.
- Dat denken ze allemaal, maar daar kun je zelf niet over oordeelen, geloof ik, en het was heel vreemd dat Louise de jongste, nu zoo onbewimpeld haar mee ning uitte en met Mathilde sprak als een gelijkberech tigde. Die paar jaar in de wereld zullen U goed hebben gedaan, evenals het lange wachten mij goed heeft gedaan, al vond ik 't vervelend. Maar nu vertrek ik op den feestdag van het H. Hart, dat wilde ik zoo gaarne en het is goed gevonden. U ziet, dat ik alles al in orde heb gemaakt. Als Mama het nu maar een beetje vroolijker wilde opvatten. Dit najaar verwacht mijn schoonzuster haar tweede kindje, dat zal weer een heele afleiding voor Mama geven. Eerst zou ik meter wezen, maar dat gaat niet als je in 't klooster bent.
- Neen, dat gaat niet.
- Mijn broer zegt dat ze het toch naar mij zullen noemen: als 't een meisje is Marie-Louise en anders Louis-Joseph.
| |
| |
Mathilde soesde zachtjes voor zich heen: geen van haar broers of zusters had ooit haar naam aan een der kinderen gegeven en toch moest dit een lief bezit wezen, zelfs voor een kloosterlinge: een naamgenootje, dat je schreef nu en dan en aan wie je een prentje stuurde of een klein gedachtenisje zooals de kinderlijke nonnetjes ze maakten in haar vrije oogenblikken, zooals Zuster Gertrude deed en zelfs de waardige Zuster Emerence. Een kleine naamgenoot, zoo'n lieve bengel als Toto, of een zacht zonnig meisje als Bébé. Jammer, dat Miete geen kindertjes had...
- Virginie, als dokter Dehaeze komt, dan zul je hem in de voorkamer laten, ik moet hem even spreken, voordat hij naar de kinderen gaat.
- Jawel Mevrouw.
- Het is zulk mooi weer, ik hoop dat ze er dezer dagen uit mogen.
- Het zou U ook goed doen Mevrouw, U ziet er uit als een geest; zegt dokter Dehaeze daar niets van?
- Och, dat is heel natuurlijk Virginie, we zijn allemaal overspannen na de laatste weken, maar wie had gedacht, - en een dankbare blik gleed over het vermoeide gelaat - dat we ooit weer zoo gelukkig zouden worden.
- Neen, en Virginie zette beide handen in de zijde en wiegde haar hoofd heen en weer, dat hebben we zeker niet gedacht. Gelukkig, dat dokter Dehaeze er bij is gekomen.
- Maar Virginie, dokteres de Ramac en haar man hadden toch zooveel toewijding betoond, we mogen dat niet onderschatten. En dan, ons aller leven is in God's hand, niet waar?
Virginie haalde de schouders op, keerde zich om en liet haar meesteres alleen in den salon achter. Alice keek haar getroffen na.
Er was eens een jong meisje geweest, bijna nog een kind, slechts enkele jaren ouder dan Bébé en dat had gezegd toen ze aan de grenzen van de eeuwigheid stond: ‘Hoe wonderlijk dat na God je leven zoo heelemaal kan liggen in de handen van één mensch’.
Die eene mensch was Hubert Dehaeze geweest - waarom trachtte zij het te loochenen nu hij ook haar beide kinderen gered had?
- Het was een mooie lentedag, de zon scheen in het bronskleurige vertrek en de gouden gloed stemde warm
| |
| |
en blijde. In deze maand, een jaar geleden, was Alice hier op een lichten voorjaarsmorgen binnengetreden en had er Dehaeze gevonden, die op haar wachtte met de ernstige vraag of ze zijn vrouw wilde worden.
Waarom had ze Virginie gezegd hem hier te laten? Hoe had zij daar niet aan gedacht. De huiskamer met zijn gezellige atmosfeer van alledaagschheid, de kamers boven, waar de kinderen speelden wekten geen pijnlijke herinneringen op. Hoe zou zij hier de woorden vinden om hem te bedanken, en als ze nu gewillig haar handen in de zijne legde en sprak: Vergeef het me, ik heb me vergist dit heele jaar, zouden ze er dan niet beiden tegelijkertijd aan denken hoe ze hier eens, bijna vijandig, tegenover elkander hadden gestaan?
Alles was nu voorbij - alle twijfel was opgelost. Ze had de dingen gezien in de schittering van den eeuwigen dag gedurende de droeve nachten, doorwaakt aan Bébé's bedje, en het was bijna of ze aan haar man zelf moest antwoorden toen Toto haar op den laatsten avond voordat de ziekte hem dagenlang in ijlende koortsen wierp, gezegd had: ‘Zult U dokter Dehaeze vragen altijd bij ons te blijven?’
Hoe klein had Miete geoordeeld toen ze dacht, dat eenige lichtzinnigheid van Jacques, wat ijdel tijdverdrijf, enkele misschien wel gevaarlijke kennissen, een ongepaste, maar tenslotte vrij onschuldige verhouding tot een andere vrouw haar hart voorgoed van hem verwijderd zouden hebben, of hun huwelijksgeluk blijvend verduisterd...
Ze zou er natuurlijk wel verdriet over hebben gehad en hem ter verantwoording hebben geroepen, maar dan zou de schaduw voorbij zijn gegleden, zooals alle schaduwen voorbijglijden voor wie elkander waarachtig liefhebben.
Hoe klein had ze zelve geoordeeld, toen ze meende dat een lichte jaloezie, na enkele maanden in het niet gezonken, voldoende reden was om jaren nadien de hulp en bescherming van een edel mensch voor zich en haar kinderen te weigeren, zonder te overwegen, dat in het land waar niet gehuwd wordt en niet ten huwelijk wordt gegeven voor de zielen die ons zijn voorgegaan slechts die eene groote vraag geldt: of wij Gods wil volbrengen en zelve met de ons toevertrouwden hereenigd zullen worden in het aanschouwen van Zijn Aangezicht.
| |
| |
Ze glimlachte: het onderhoud waar ze zoo tegenop had gezien, dat zou wezen als een bede om vergiffenis, bijna als een aanbieden van zichzelve, leek haar nu een blijmoedig weerzien na lange scheiding.
Hoe gemakkelijk zou het vallen, er zouden zelfs geen woorden of verklaringen noodig wezen. Hubert zou geen uitleg vragen; wat voorbij was, was voorbij en zou rusten met al de oude goede en droeve herinneringen.
Bijna geruischloos hield de auto stil. Alice voelde naar hart bonzen, haar lippen - beven boven hoorde zij het hooge juichstemmetje van Bébé en Toto's trappelende voeten. Hoe heerlijk was het, weer die stemmetjes en die voetjes te hooren, den ganschen lieven dag.
Dokter Dehaeze trad binnen.
Zijn kalme blik monsterde het bleeke vrouwtje van het hoofd tot de voeten. Hij zag dat ze ontdaan was, maar er kwam geen medelijden in zijn oogen of geen glimp van genegenheid, ze bleven koel en onderzoekend op haar gericht.
Alice voelde den moed zinken, de beide uitgestoken handen gleden machteloos neer.
- Zoo, Mevrouw Dumoulin, er is toch niets bijzonders?
Ze schudde het hoofd en de tranen sprongen in haar oogen.
- Neen dokter, en ze hief nu weer haar hand op en legde ze in de zijne, ik wilde U alleen nog maar eens apart bedanken, nog eens bedanken... Haar stem stokte.
Hij glimlachte, legde ook zijn andere groote hand op de hare en trok haar naast zich op de sofa.
- Wel, lieve Mevrouw, deed hij luchtig, we mogen blij wezen dat de kinderen er door zijn gekomen. Gelukkig dat dokteres de Ramac mijn taak zoo uitstekend had overgenomen.
- Het is omdat U terwille van Bébé...
- Ik zou natuurlijk voor iedere ernstige patient teruggekeerd zijn, en zeker voor Bébé of Toto. Het spijt me dat ik noch de telegrammen noch de brieven van de Ramac ontvangen heb, anders was ik natuurlijk eerder hier geweest. Het is feitelijk altijd gevaarlijk zijn reisplan te veranderen als men eenige verantwoordelijkheid draagt, maar enfin mijn collega Benoit was im- | |
| |
mers hier. Het heeft wel getroffen dat mijn vacantie juist om was, toen U mijn tegenwoordigheid wenschte.
- O, was Uw vacantie toevallig juist om, herhaalde Alice wezenloos. U is dus niet opzettelijk voor ons weergekeerd?
Dehaeze dacht aan de overhaaste terugtocht uit Nice; de sneltrein 's avonds naar Parijs, meer dan vier en twintig uur sporen aan één stuk, het jachten van de gare de Lyon naar de gare du Nord, de expres naar Brussel nog juist op het nippertje gehaald en de aankomst na middernacht in het stille huis, waar de dood loerde. Hij liet de vraag onbeantwoord.
Alice stond op. Wat talmden ze nog hier beneden nu hij slechts als geneesheer kwam? En de kalme vertrouwelijkheid waarmede Dehaeze naast haar zat maakte iederen naderen uitleg onmogelijk.
- Ik wilde nog zeggen, een donkere gloed kleurde haar gelaat en ze boog het hoofd zoodat de bruine krullen over haar oogen vielen, ik wilde nog zeggen, dat het me zoo spijt U dit jaar zooveel verdriet te hebben gedaan.
Het was een oogenblik stil tusschen hen beiden.
- Och, dat is nu voorbij, antwoordde Dehaeze, strak, insgelijks opstaande. We zijn immers weer sedert lang de beste vrienden van de wereld, en zullen dat hoop ik ons geheele leven blijven.
Alice klemde zich aan de tafel vast: ze voelde een waaiende, wiegende beweging om haar hoofd en een golvend deinen van haar geheele lichaam. Ze liet dokter Dehaeze alleen naar boven gaan, hij kende den weg in haar huis.
Alles was voorbij, alles was gezegd. De fozen bloeien in den zomer en de kersen rijpen in de zonnemaand. Alles heeft zijn tijd, zijn vasten tijd van bloesemen en vrucht dragen. Wat voorbij is, ook in ons gemoed, is onherroepelijk voorbij.
Was er een leed, zwaarder dan zij ooit vermoed had, en zou zij dit nu moeten dragen?
Of was het een offer, dat zij gemeend had te moeten brengen en was zij slechts teleurgesteld omdat het niet werd aanvaard?
Ze sloot de oogen en zuchtte heel diep.
Hoe goed, dat God de harten peilt en het gemoed doorgrondt.
| |
| |
Wat weten wij tenslotte zelve over ons zelven?
Toen ging ze eveneens naar boven, want het was van groot belang te weten of Toto en Bébé bij dit mooie weer uit mochten gaan.
| |
XIV.
- Hallo, ben jij het Dehaeze?
- Ja... Met wie heb ik de eer?
- De Ramac, ken je mijn stem niet meer? Zeg, kom je vanavond bij ons eten?
- Neen, dank je.
- Oho, wat is er?
- Het spijt me, de Ramac. Ik ben verhinderd.
- Morgen of overmorgen dan. We zien je niet meer sedert je vacantie.
Ik heb het heusch te druk dezer dagen. Het is heel vriendelijk van je beiden. We zullen later wel eens zien. Hartelijk dank.
- Nu, zooals je verkiest. Je weet dus alles van de patienten, die Ghislaine je zendt. Je hebt haar briefje zeker gekregen?
- Ja, ja, in orde. Salut! Tot ziens!
Wat een manie van de Ramac en zijn vrouw om hem altijd door ten eten te vragen. Hij ging er vooreerst toch niet heen. Hij had geen tijd, en ook volstrekt geen lust. Als het wat bleef wringen na zijn vacantie kon hij er niets aan doen. Hij had hun geen woord van verwijt toegevoegd, maar hij was overtuigd, dat Ghislaine hem nog had kunnen bereiken toen Bébé Dumoulin ziek werd, heel in het begin. Hij was toen in Madrid. Maar natuurlijk, vrouwelijke doktoren weten het altijd beter dan een ander. Een van de andere collega's zou hem aanstonds verwittigd hebben.
Hij schudde het hoofd en mopperde in zichzelf: Dehaeze je bent weer onredelijk, zooals gewoonlijk wanneer het Ghislaine de Ramac geldt. Je verwijt haar immers ook niet, dat ze je niet terug liet komen voor die jonge teringlijderes, of voor de twee ernstige gevallen die een operatie tijdens je afwezigheid noodig hebben gemaakt. Noch, dat de Ramac de patienten die hij voor zijn rekening nam, met veel minder zorg behandeld heeft dan Ghislaine. Als arts is Ghislaine de Ramac de nauwgezetheid in persoon en aan haar bekwaamheid hoef je niet te tornen. Ze heeft haar sporen verdiend beter dan menig geneesheer.
| |
| |
Hij glimlachte: de tijd dat hij met zijn eigen hart speelde als de struisvogel, die den kop in het zand steekt, was voorbij.
Het had Bébé gegolden. Toto en Bébé, Alice's kinderen, daarom wrokte hij nog. Zoo kleingeestig mogelijk, te meer daar hij door een gelukkig toeval op de hoogte gebracht, onmiddellijk, en nog op tijd, teruggekeerd was.
Hij had de kinderen behouden, Bébé althans. Toto zou er toch zijn doorgekomen, maar Bébé niet. Dat bleef voor hen beiden de groote voldoening: voor het kleine meisje, dat zoo roerend aan hem gehecht was en voor hemzelf. Bébé was bijna zijn kind, niemand kon betwisten dat hij als 't ware recht op haar had. Eens toen ze heel klein was, maar drie dagen oud, had hij haar in 't leven gehouden, hij alleen, en nu voor den tweeden keer. Zijn beroep, een mooi beroep, maar een ellendig vak, en zoo onzeker. Wat je moest behouden ontglipte je, en waar je den moed opgaf, kwam soms de genezing. Maar een enkelen keer, dan wist je toch, dat je met den dood geworsteld had, man tegen man, en dat hij 't had moeten opgeven. Bébé zou niet geleefd hebben zonder hem, Bébé zou nu niet genezen zijn zonder hem. Niemand beweerde het, noch Alice, noch de de Ramac's en hij zelf zou 't natuurlijk ontkennen, maar diep in hun ziel wisten ze het allen en alleen Virginie, de oude verknochte had uitgesproken wat op den bodem van hun aller hart lag. Virginie, en de kinderen zelf, alle twee, zelfs de wilde Toto, wonden er geen doekjes om en bewezen het metterdaad: hij had recht op Bébé, Bébé was een beetje zijn kind.
En Alice?
Alice was rechtvaardig geweest, eerlijk en rechtvaardig. Ze had hem willen geven wat hem toekwam, betalen; het eene leven voor het andere, de moeder uit dankbaarheid om het behoud van de dochter. Ze had hem niet kunnen liefhebben als man, maar ze had aangeboden zijn vrouw te worden na een jaar weigerens, omdat hij haar kinderen gered had.
Zulk een gift aanvaardde hij niet. Uit liefde, of althans uit deernis met zijn liefde had Alice hem het geluk kunnen brengen een jaar lang, en ze had niet gewild. Nu was de vrouw teruggetreden, in het niet gezonken, nu offerde de moeder zich bereidwillig op
| |
| |
voor haar kinderen, en waar zij hem den eersten keer zoo kortaf had afgewezen, daar had zij nu bijna aangeboden hem haar leven te wijden.
Maar hij aanvaardde geen offer uit dankbaarheid of plichtsgevoel gebracht: hij had zelfs voorkomen, dat zij met duidelijke woorden terugkwam op het eens genomen besluit.
Hij klemde bitter de tanden opeen: zijn taak was afgebakend - en bovendien van hare genegenheid en erkentelijkheid, daarvan was hij immers sedert lang overtuigd. Haar zorg en toewijding, haar onverdeelde liefde mocht zij uitsluitend aan haar kinderen blijven geven.
Hij liet de volgende patiente binnen.
- Zoo Zuster Mathilde, welk een onverwacht genoegen U te zien.
Hij was werkelijk in zijn schik en toonde dat. Ze was een van de beste verpleegsters, die hij kende, altijd zoo nauwgezet en toegewijd.
- Dag dokter, ik zal U niet lang ophouden, ik kom afscheid nemen.
- Afscheid nemen? Vertrekt U naar Congo? Er worden verpleegsters voor de zwartjes gevraagd onder heel gunstige voorwaardes.
- Niet precies naar Congo, dokter. Weet U nog, hoe U me indertijd ontraden hebt weg te gaan bij de Dames de la Charité Maternelle?
Dehaeze knikte gewillig. Hij herinnerde het zich niet zoo heel juist meer, maar over het algemeen ontried hij steeds groote stappen aan vrouwen. Als 't een gril was konden ze den geneesheer dan nooit verwijten haar gesteund te hebben, en als 't ernstig gemeend was volgden ze immers toch haar eigen zin.
- Ja, ja, maar U zult er geen berouw over gehad hebben. U hebt nu een even nuttig en waarschijnlijk aangenamer leven.
- Even nuttig wel, dat is zoo.
Mathilde aarzelde even. Ze zat tegenover Dehaeze rechtop in den fauteil. In enkele opzichten had zij haar kloostermanieren behouden. Ze kon zich nooit diep in een zetel laten zinken zooals Miete, of zich rustig neervlijen zooals Alice, of er haar gemak van nemen zooals Louise, die anders nog al houterig in haar bewegingen was. Ze vouwde de handen samen in haar schoot en keek de spreekkamer rond, alsof zij alles
| |
| |
goed in zich op moest nemen en ernstig wilde overwegen, wat zij te zeggen had.
- Dokter, ik kom afscheid nemen, want ik ga naar het klooster.
- Terug? vroeg hij gretig. Dat zou voor hem een goede oplossing wezen, want op het oogenblik was er niet zoo'n flinke zuster op de kliniek en hij had deze maand veel operaties.
Mathilde schudde het hoofd.
- Dat wordt gewoonlijk niet toegestaan. Ik ga bij de Zusters van Liefde en zou me graag aan de krankzinnigenverpleging wijden.
Dehaeze knikte en bekeek haar oplettend.
- U ziet er goed uit, was de slotsom zijner beschouwing. Ik denk dat U groot gelijk hebt.
- Als men er maar goed uitziet keuren de geneesheeren elk besluit goed, glimlachte Mathilde.
- Natuurlijk, trachtte Dehaeze zich te verdedigen. Voor vrouwelijke patienten is dat een uitstekende waardemeter, dat zult U als verpleegster ook wel weten. In dat opzicht zijn vrouwen veel oprechter dan mannen: als ze er goed uitzien, dan zijn ze het met zichzelve eens en blijft er dus niets te wenschen over.
- Weet U dat ik de laatste weken weer bij Mevrouw Dumoulin logeer, vroeg Mathilde snel.
- Neen, dat wist ik niet. Ik heb er tijdens de ziekte van de kinderen altijd Mevrouw Nyssens aangetroffen.
- Zij is teruggekeerd naar haar man.
- Is die teruggekeerd naar haar man? Daar is moed toe noodig in haar geval.
- Mevrouw Nyssens is de beste vriendin van Mevrouw Dumoulin.
- Inderdaad. Dat verklaart veel.
- Ik bedoel, vervolgde Mathilde kortaf, want het was niet haar meening geweest er op te zinspelen, dat de beste vriendin van Alice natuurlijkerwijze deze daad zou verrichten, al voelde zij, dat Dehaeze het zoo opvatte, ik bedoel hiermede dat Mevrouw Dumoulin het nu wel erg eenzaam zal hebben.
- Vooral wanneer U ook nog weggaat, antwoordde Dehaeze vriendelijk.
Mathilde haalde lichtjes de schouders op, doch er kwam een mildere trek op haar gelaat en plotseling moed vattend:
| |
| |
- Dokter Dehaeze, ik zou er niet over spreken als ik niet terug ging naar het klooster. Dan durft men meer te doen dan anders, omdat men buiten de belangen der menschen staat. En daarom kom ik U zeggen, wat ik denk: Mevrouw Dumoulin is ziek of ze heeft verdriet.
Het masker van koelheid legde zich onmiddellijk op Dehaeze.
- Wat bedoelt U hiermede? vroeg hij hoog.
Mathilde fronste de wenkbrauwen. Niet meer het zedige onpersoonlijke nonnetje van jaren geleden, niet meer de doortastende verpleegster-bezoekster, maar een rijpe vrouw, met veel gevoel en, veel doorzicht.
- Ik bedoel niets anders dan wat ik zeg, dat zij ziek is of verdriet heeft, een van de twee. En tenslotte is zij ondanks haar beide kinderen en de oude huishoudster wel heel eenzaam waar het haar zelve betreft. Eigen familie heeft ze niet, van haar mans kant ook zeer weinig, en zoolang Mevrouw Nyssens in Brussel woonde, was er iemand in haar nabijheid die daadwerkelijk belang in haar stelde. Menschen, die van haar houden zijn er misschien genoeg, maar niemand draagt zorg voor haar.
- Dus Mevrouw Nyssens is voorgoed naar haar man terug?
Ghislaine de Ramac had het hem wel altijd verzekerd, hij was geen psycholoog. Hij had nooit zooveel toewijding en uithoudingsvermogen achter dit wereldsche vrouwtje vermoed als zij betoond had tijdens de ziekte van Bébé. Hij was toch eenigszins verbluft door haar terugkeer naar haar echtgenoot, maar misschien hield ze nog steeds van hem, vrouwen zijn zulke wonderlijke wezens. En nu verklaarde Zuster Mathilde, die een degelijk mensch was, dat indien Mevrouw Nyssens in Brussel vertoefde, zij geruster zou wezen over Alice. Het speet hem bijna, dat hij steeds zoo weinig notitie van Mevrouw Nyssens had genomen als hij haar in gezelschap ontmoette, maar ze was hem te gevat en te bijdehand. Hij hield nu eenmaal niet van zulke geestige vrouwen.
- U zegt dus, hervatte hij, zijn gedachten weer op Mathilde vestigend, dat Mevrouw Dumoulin niet heel goed is?
- Er is iets met haar, antwoordde Mathilde bondig. Ik heb haar een paar maal aangeraden naar U toe te
| |
| |
gaan, maar Mevrouw Dumoulin antwoordde mij op veel korteren toon, dan haar gewoonte is, dus kon ik natuurlijk niet aandringen. En nu ik wegga heb ik gedacht; U is de huisarts, ik zal U op de hoogte brengen, dan is de verantwoording van mij af en moet U er voor zorgen.
- Ja, beaamde Dehaeze gewillig, daar hebt U gelijk in. Sedert wanneer hebt U iets ongewoons bemerkt. Zou het niet eenvoudig het gevolg van overspanning zijn na dezen winter?
- Tijdens het herstel der kinderen bleef ze vroolijk en opgewekt, ondanks haar klaarblijkelijke uitputting. Ze keurde het ook volkomen goed, dat Mevrouw Nyssens zoo spoedig naar Zwitserland ging. Ik ben niet onbescheiden dokter, maar als verpleegster-bezoekster krijgt men iets van een detective in de huizen waar men vertoeft, doch als ik niet voorgoed vertrok zou ik me niet het recht aanmatigen mij ongevraagd met andermans zaken te bemoeien. Doch aangezien U Mevrouw Dumoulin reeds tweemaal geopereerd hebt, en de laatste maal, niet waar, de laatste maal...
- Was het geen kleinigheid. U hebt er heel goed aan gedaan mij op de hoogte te brengen. Ik zal dezer dagen naar haar toe gaan. De gezondheid der kinderen is altijd een voldoende voorwendsel.
Mathilde knikte verlicht.
- Er is plotseling een keer gekomen: Mevrouw Dumoulin is zoo stil geworden, zoo afgetrokken voortdurend, en zoo gauw vermoeid, ofschoon ze er niet bepaald slecht uitziet.
- Is er een plotselinge keer gekomen voor eenige weken, in die mooie voorjaarsdagen?
Mathilde knikte wederom, verwonderd door zijn juist aangeven van het tijdstip.
- Kort voordat de kinderen uit mochten gaan?
- Ja, juist om dien tijd.
Dehaeze begon met groote stappen in het vertrek heen en weer te loopen, de handen op den rug.
Mathilde keek hem scherp aan. Ze wenschte bijna niets gezegd te hebben, herinneringen uit de gesprekken met Miete dezen winter doken op, en de man die langs haar heen ging, drie vier maal, zonder haar aanwezigheid te bemerken, scheen wel aan andere zaken te denken, dan aan wat zijn vak betrof. Plotseling bleef hij voor haar stilstaan.
| |
| |
- Het is heel verstandig van U mij dit mede te deelen. Ik ben natuurlijk als arts verplicht op den toestand mijner patienten te letten, en deze geven er zich niet altijd zelf rekenschap van als er iets niets in orde is. Ik dank U dus voor Uwe inlichtingen. Wanneer vertrekt U?
- Morgenmiddag om drie uur.
- Zoo gauw al? Dat spijt me.
Hij reikte haar de hand.
- Zuster Mathilde vanaf dat ik U heb leeren kennen heb ik altijd veel eerbied gehad voor U, en veel vertrouwen in Uw bekwaamheid. Ik hoop dat U gelukkig zult zijn in Uw nieuwe levenswijze en de werkkring U bevallen zal, vervolgde hij warmer. In elk geval kunt U er zeker van zijn, dat U hier in Brussel door enkele vrienden zeer betreurd zult worden en dat de beste wenschen voor U gevormd worden. Uu bezoek is mij zeer aangenaam geweest.
Mathilde zag hem vragend aan, doch hij wendde den blik af, en een zachte blijdschap steeg in haar op. Het was of er iets moois gebeuren zou, iets wondermoois, en of zij daartoe had bijgedragen door hare woorden, die misschien ten tweeden male ongevraagd grepen in het leven van een andere vrouw, maar waarvan deze keer de bedoeling zuiver was geweest en vol van liefde, zooals haar eigen hart vol liefde en vrede was.
Toen zij de kamer verlaten had bleef Dehaeze nog eenige oogenblikken peinzend staan, legde beide handen tegen het achterhoofd, streek langs zijn kruin over zijn gelaat, sloot de oogen, en ging in den zetel zitten, dien zuster Mathilde juist verlaten had.
...Als het nu ondanks een jaar weigeren en afweren, eens iets anders was geweest dan louter dankbaarheid van Alice...?
| |
XV
Ze stonden te wachten voor het portier. Toto was al drie maal den wagen in- en uitgeklauterd om te zien of alles, wat zuster Mathilde medenam wel op zijn plaats lag. Het was nochtans zoo weinig: een bruin valies, een klein handkoffertje en een pakje met allerlei heerlijkheden door Mama, Virginie en de kinderen samen heel geheimzinnig ingepakt voor onderweg. Als Zuster Mathilde dat allemaal in den trein moest op- | |
| |
eten, peinsde Toto, die nog steeds vastzat aan zijn belofte om een jaar lang geen stukje chocolade te proeven, dan zou ze vannacht wel een beetje maagpijn krijgen, en dat zou vervelend wezen, want dan was ze in haar nieuw klooster en kon ze dus Mama niet roepen, zooals hij en Bébé deden.
Alice en Mathilde wandelden voor het laatst nog wat samen op en neer. Een tot nu toe ongekende warmte en innigheid was in hare verhouding geslopen gedurende de weken, dat Mathilde wederom in de Seutinstraat vertoefde. Ze stonden zooveel dichter bij elkaar dan den eersten keer, ze kenden elkander nu zoo lang en begrepen elkaar zoo goed. Mathilde was tot haar volle ontwikkeling gekomen als vrouw in deze jaren, nu zij in de wereld verkeerd had tusschen werkende, lijdende en liefhebbende vrouwen. Wat had er veel aan haar vorming ontbroken voordien, hoe begrensd was haar horizon en hoe beperkt haar aanvoelen geweest. Hoeveel milder zou zij nu degenen ontvangen, die aan haar zorgen toevertrouwd werden, hoe goed zou zij met haar zieken medeleven, hoeveel meer doorschouwen en omvatten ook van haar, wier ziel en geest krank was.
- Ik ben blij dat ik deze laatste jaren heb doorgemaakt, verklaarde zij oprecht. Het heeft me goed gedaan.
- Gelukkig maar, antwoordde Alice zacht. Het is altijd prettig terug te kunnen zien, zonder iets te betreuren.
- En alles is toch gegaan zooals U indertijd dacht. Miete is naar haar man teruggekeerd en ik ga weer naar 't klooster. Eind goed, al goed. U hebt het vooruit gezegd.
- Heb ik dat voorspeld, dat denkt U nu maar achteraf.
- En U blijft weer alleen met Toto en Bébé in de Seutinstraat. Maar nu alles goed is afgeloopen zult U toch hoop ik met vreugde terugzien op den tijd. dat Miete en ik als huisgenooten bij U hebben vertoefd, ofschoon Miete U kwam helpen en ik eigenlijk...
- We zullen U allen erg missen, onderbrak Alice haar snel, we missen Miete nog steeds zoo...
Ja, ze misten Miete alle drie. Mathilde voelde het plotseling sterker dan ooit.
| |
| |
- Bij ons zijn er wel eens groote bedreigingen, maar ten slotte komt alles God zij dank weer terecht en het wagentje blijft zoetjes voortrollen. De kinderen zullen grooter worden en Virginie ouder, maar verder, als Miete terugkeert, zal zij alles bij ons vinden zooals ze 't altijd gekend heeft.
Alice was veel bleeker dan vroeger, de gewone blos wilde maar niet terugkomen, dacht Mathilde. Ze had werkelijk de zeelucht nog meer noodig dan de kinderen. En in haar oogen bleef de vage weemoedige blik, die was als een zacht verwijt wanneer hij gedachteloos heengleed over de aanwezigen, maar die onmiddellijk zijn zonnige warmte hervond, wanneer zij de kinderen of Mathilde of Virginie haar aandacht schonk.
Ja, ze misten Miete alle drie en nu ging zij, Mathilde ook nog weg. Vier jaar geleden was zij bij Alice in huis gekomen in de meening er een taak te vervullen om te ervaren, dat zij eigenlijk volkomen overbodig, enkel uit naastenliefde was opgenomen. Maar nu, vertrok ze nu wel op het goede oogenblik? Was ze niet wederom kortzichtig en traag van begrip zooals menigmaal? Bébé, teer in haar nieuwe zomerjurkjes schudde soms haar blonde krullen alsof zij haar kopje te lang reeds aan Maria's schoot had gevleid om nog weer heelemaal tot de aarde terug te keeren. Alice had iets vers en onwezenlijks, zooals zij zelfs in de tijden van haar zwaren rouw niet getoond had, iets of zij nu niet een zwarten sluier, maar heel haar menschelijk kleed droeg als wat tijdelijks, dat geleend is om spoedig af te leggen, en zelfs Toto, de grappige, wilde, tamelijk zelfzuchtige Toto had op zijn mager geworden jongenssnuitje iets van de wijding, hem verleend door het offer, waartoe hij Miete en zichzelf had aangespoord op den dag, toen de dood zijn zusje bedreigde.
Het is net of ze niet heelemaal van deze wereld zijn, Mathilde dacht hoe heerlijk het nu zou wezen als Miete hier was, Miete die mopperen zou en laten lachen, en willen dat ze lekkere dingen aten den heelen dag door. Die met Alice uit zou gaan, desnoods naar een theater of dancing. Miete, het blijde leven, de reactie op het al te vergeestelijkte, het gezonde en onmisbare evenwicht in moeilijke tijden.
| |
| |
Maar Miete was heengegaan naar haar zwaren plicht, zooals zij Mathilde nu ging naar haar lichte roeping.
Als later de balans zou geheven worden op den dag dat aller leven blootligt en open voor God en de menschen, hoe zwaar zou dan in de schaal der goede werken van Alice's leven wegen de geest van haar huis, de macht, die van haar was uitgegaan, de rechte weg, dien zij onbewust ieder gewezen had, die met haar in aanraking kwam. Maar was het wel goed, dat Mathilde dien weg nu reeds ging. had zij niet moeten blijven, nog enkele maanden, nu ze misschien nuttig kon wezen of althans dienst bewijzen?
- U zult zien, dat U van den zomer heelemaal bijkomt, nietwaar? drong Mathilde hartelijk.
- O ja, maar als Toto en Bébé drie dagen aan zee zijn ken je ze niet meer terug. Wees maar gerust, ik zie wel, dat ze niet fiksch zijn, maar dat duurt zoo niet lang meer.
Aan zichzelve dacht ze blijkbaar niet. Mathilde zuchtte even. Toch maar een heele geruststelling, dat ze dokter Dehaeze gewaarschuwd had, die zou er nu wel een oogje op houden.
- Ik hoop maar dat Miete van den winter terug komt, anders zal het wel erg stil zijn, meende Mathilde.
- Och ja, maar ik heb tenslotte na den dood van mijn man, zelve zooveel mogelijk alle betrekkingen geweerd. Ik wenschte een stil leven te leiden, en moet me daarover dus niet beklagen.
De portieren werden gesloten. Het ‘Gent-Brugge-Oostende-rechtstreeks!’ galmde reeds over de kade, Toto sprong weer van de treeplank, Bébé sloeg haar beide armen om Mathilde's hals en weende met dikke kindertranen.
- U hadt veel beter gedaan nog een beetje bij ons te blijven, vond Toto.
- We komen U gauw bezoeken met ons drieën, als dat tenminste mag. Maar we zijn nog beter dan familie, niet waar, dus er zal wel geen bezwaar tegen wezen, troostte Alice om het afscheid te vergemakkelijken, En we zullen heel dikwijls schrijven, en Miete natuurlijk ook.
| |
| |
Mathilde knikte met dikke keel en toen Toto, de ondeugende bengel met zijn gouden hart, die toch eigenlijk van de twee haar lieveling was, uitriep:
- Ik vind 't verschrikkelijk akelig dat U weggaat, Zuster Mathilde, en kijk Bébé eens huilen! en toen Alice over haar beide kinderen heen het beschreide gelaat naar haar ophief, toen omhelsden de twee vrouwen elkaar voor de eerste maal met de volkomen overgave, waarin zij voelden, dat zij elkander tot het einde van haar leven in hechte vriendschap zouden aanhangen.
- Hartelijk dank voor alles, lieve Alice, stotterde Mathilde verlegen over haar eigen zwakheid.
Maar ze werd in den coupé geduwd, Toto en Bébé grepen nog even haar rok vast, toen klepte het portier aicht en Alice reikte haar nog eenmaal de hand.
Nu ging Mathilde weg - nu bleef ze toch een beetje eenzaam achter, ondanks Toto en Bébé, ondanks Virginie en haar gezellig huisje. Het leven had telkens andere eischen: eerst Miete, nu Mathilde, nog een paar jaar en dan zouden ook de kinderen gaan. Toto de wijde wereld in misschien, en Bébé om den man harer keuze te volgen. Virginie zou haar voorgaan naar den hemel, dat hoopte ze zelve, Virginie werd te oud om nog een verlies te kunnen lijden en eens zou ze misschien heel alleen zijn in het huis. waar ze geboren was... Nu niet bitter worden en geen droeve gedachten kweeken, omdat eens anders hart veranderd is. Was haar eigen hart dan niet veranderd? Leed het nu niet om den man, dien ze eerst zoo kalm en zeker van zich had gestooten?... Niet bitter worden of hard van oordeel, maar het leven aanvaarden, zooals het ons wordt opgelegd, en niemand iets verwijten, van wat misschien onze eigen schuld is, of wat geschiedt omdat het beter zoo is...
De trein gleed weg onder zijn witte rookpluimen. Mathilde's zakdoek wapperde nog steeds uit het raampje als een laatste groet, de kinderen waren wat achteruit gesprongen om zoolang mogelijk te kunnen zien en zwaaiden met beide armen en plotseling liet Alice haar hand met den wuivenden zakdoek langs zich neerglijden en een gevoel van oneindige verlatenheid bekroop haar.
- Niemand kijkt nu natuurlijk eens even naar dien armen dokter, zelfs mijn kleine Bébé niet, klonk een diepe bas naast haar.
| |
| |
Alice schrok hevig, keerde zich om en indien Dehaeze nog één oogenblik getwijfeld had, dan zou het blozende verwarde beeld, zelfs hem, den slechten psycholoog, overtuigd hebben.
Ze stonden een oogenblik sprakeloos tegenover elkaar tusschen groetende of haastig terugkeerende menschen, alsof er op de wereld niets anders was dan zij beiden.
- O dokter, is U daar, hoe heerlijk, zuchtte Alice voldaan.
Ik kwam natuurlijk net te laat. Het is mijn noodlot in het leven steeds te vroeg of te laat te komen. Maar Zuster Mathilde heeft toch mijn goede bedoeling gezien, want het is ter eere van mij, dat ze opeens dien grooten zakdoek uittrok en nog eens zoo heftig knikte, maar dat hebben jullie geen van drieën bemerkt, dat het eigenlijk over je hoofden heenging.
Toto en Bébé kwamen dichterbij, ze waren volstrekt niet verwonderd. Bébé hief haar gezichtje naar hem op en Toto informeerde of de auto wel veilig stond. Slechts Alice behield over haar geheele wezen de uitdrukking van namelooze verwondering.
Zoudt U ons overmorgen niet weg brengen naar Knocke? vroeg Toto. We hebben meer bagage dan Zuster Mathilde en 't zal zoo lastig zijn voor Mama.
- Als je denkt, dat Mama het gemakkelijk vindt mij als doorloopenden sjouwer op reis mee te nemen kan ik jullie natuurlijk wel heelemaal naar Knocke brengen, antwoordde Dehaeze goedmoedig, maar de groote ree-bruine oogen van Alice straalden hem tegen.
- Ja, knikte Bébé, als een vervolg op haar eigen gedachten, en komt U dan nog maar eens, want Zuster Mathilde zei ook al, dat we een veel te stil leven zouden krijgen zonder haar en Tante Miete.
- Ik zou bijvoorbeeld alle Zondagen over kunnen komen, want zulke lastige patienten als jij Bébé, die me elken dag willen zien, heb ik op het oogenblik gelukkig niet. Dan was het misschien minder stil en kan ik Mama het laatste nieuws uit Brussel meededen, terwijl jullie forten bouwen.
Nu was de lichte plagende toon aan hem, want op het gelaat der jonge vrouw streden vreugde en aandoening hun schoonen strijd.
| |
| |
- Komt U dan altijd met de auto, dat is leuker oordeelde Toto practisch, maar Bébé drukte inniger zijn hand en vleide haar hoofdje tegen zijn arm.
- En aangezien ik door den zoon aanvaard word om de lasten des levens te helpen dragen, en door de dochter ter vervanging van beter gezelschap, zou ik bijvoorbeeld den volgenden winter wel bij jullie kunnen komen voorgoed, want door de moeder zal ik toch in de toekomst als in het verleden wel geduld worden om over de gezondheid te waken van...
Alice legde haar hand op zijn anderen arm.
- Zouden we het verleden niet liever laten rusten en trachten in het heden elkander tot steun te zijn.
Wederom keken zij elkander aan: het verleden was toch goed en schoon geweest en het heden was er de waardige voortzetting van.
- En nu moesten we maar liever gauw naar huis gaan, vervolgde ze met gemaakten angst, want Virginie wacht niet graag met de koffietafel en wij blijven hier maar staan praten.
- U gaat met ons mee, U rijdt ons naar huis, hé dokter? drong Toto in het heerlijke vooruitzicht naast het stuurwiel te zitten, en Dehaeze glimlachte, want met Alice's arm in den zijne en Bébé's knuistje, dat hem stevig vastklemde aan den anderen kant, zou het heel moeilijk wezen Toto's aanbod af te slaan.
- We zijn nog niet naar 't Róoklooster geweest, zooals U verleden jaar hebt beloofd, vermaande Bébé en in haar verlangende oogjes zagen Dehaeze en Alice beiden, dat eindelijk een stille wensch van het kind verhoord moest worden.
Zoo gingen ze het station uit en stapten met hun vieren in de auto, die in de volle flikkering der namiddagzon op de Rogierplaats wachtte, terwijl naar het Westen de trein voortstoof onder zijn witte pluimen van rook
EINDE.
|
|