Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
[1925/5]Savonarola en Alexander VI
| |
[pagina 386]
| |
gunsten had verleend, het stilzwijgen op te leggen om de gemoederen te bedaren, en hij zond een ruiter die den 18 Maart in de Arnostad aankwam. Zoo leeren wij althans uit een samenvatting van brieven. Maar hij zou weldra ondervinden dat de zaken ernstiger waren dan hij zich wellicht had voorgesteld. De ruiter werd belet zijn boodschap persoonlijk te bestellen; doch de prior van San Marco ontving er door tusschenpersonen mededeeling van, maar in plaats van naar zijn opperherder te luisteren en het preeken te staken, toonde hij al dadelijk zijne geestesgesteldheid; in zijn sermoenen zeide hij: ‘het is wel te verwachten dat de Paus, wijl zijn bode zoo behandeld werd, mij verbiedt mis te lezen, maar ik zou niet verplicht zijn te gehoorzamen; zulk een verbod is ongeldig daar Alexander VI geen ware paus is’.Ga naar voetnoot(1) Wij weten dat de monnik hierin dwaalde; hij sprak enkel zoo om zijne hoorders te misleiden, want hij zelf schreef een brief aan dien paus, waarin hij blijk gaf van zijne goede gevoelens en hoog ophaalde van zijn wondervollen bijval op den kansel. Alexander VI begreep uit de behandeling van zijn bode en uit de stoutheid der regeerders van Florencen, die als ware schismatieken Savonarola tegen den paus de hand boven het hoofd hielden, dat het verkieslijker was zich zacht en welwillend te toonen, dan de zaken op de spits te drijven met gestreng te eischen wat het strikte recht en de billijkheid kon vorderen. Hij schreef dan en tweeden brief (21 Juli), zoo vriendelijk dat de gezant van Milaan den opperherder beschuldigt van al te vredelievend te zijn: assai piacevole. Zijne Heiligheid erkende gewillig de goede bedoelingen van den prediker. ‘Wij verheugen er ons over, zeide hij, en wij danken God dat gij in den wijngaard des Heeren zoo ijverig arbeidt. Wij hopen dat uw woord honderdvoudige vruchten zal opleveren. Aangezien gij echter in uwe preeken beweert door goddelijke openbaring de toekomst te voorspellen, zijn wij verlangend volgens den plicht van ons herderlijk ambt, al die zaken uit uw eigen mond te vernemen, om te kunnen oordeelen wat Gode behagelijk is. Wij zetten u daarom aan | |
[pagina 387]
| |
en gebieden u, krachtens de heilige gehoorzaamheid, zoohaast mogelijk naar Ons te komen. Wij zullen u met vaderlijke liefde en toegenegenheid ontvangen’. Savonarola kwam niet, hij vond uitvluchten: hij was immers ziekelijk!?... zoo schreef hij, wat niet belette dat hij voortging met onstuimige meetingen te geven! ‘Uit vrees voor mijne vijanden, zeide hij, moet ik bij het uitgaan mij laten beschermen door eene lijfwacht’ en in dienzelfden brief beweert hij dat hij de stad tot de grootste rust heeft gebracht!... Ach, waarom niet besloten wat vrijaf te genieten en voor zijn gezondheid een reisje naar Rome te doen. Hij erkende immers wederom den Paus? En in stede van ergernis te verwekken met op den kansel te razen tegen de Roomsche curia, had hij dan in navolging van de Dominikanersse, de heilige Katharina van Siëna, den paus eens op den man af zijne bittere aanklachten onder de oogen kunnen brengen. Doch neen, men had den politicus te zeer noodig te Florencen... En zoo duurde het tot den 8 September 1495. Langer mocht de H. Vader de weerspannigheid niet dulden. Hij schreef een derden brief, waarin den religieuzen van San Marco aan het verstand wordt gebracht dat - hun prior - ‘zekere Hieronymus Savonarola van Ferrara nieuwigheden en verkeerde keringen predikt, zonder bewijzen en zonder mirakelen beweert eene goddelijke zending te hebben zooals de ketters doen; het is eene verschrikkelijke bezwering (met het crucifix in de hand) te zeggen, dat, zoo hij liegt, dan ook de gekruisigde Jesus, God zelf, liegt. Het is valsch te zeggen, zooals hij doet, dat wie aan zijne ijdele beweringen niet gelooft, buiten den weg der zaligheid is... Wij hebben gehoopt, in onze verduldigheid, dat hij zijne dwaasheid zou erkend hebben en dat hij zijne zondige woorden, die de Kerk verstoren, zou teruggenomen hebben’. Verder vernemen wij dat Savonarola den Paus bedrogen had toen hij San Marco's afscheiding van de Lombardische provincie vroeg. Daarom wordt het Florentijnsche klooster wederom vereenigd met genoemde provincie. Het geval met Savonarola wordt tot onderzoek overgelaten aan den Vicaris Sebastiaan Maggi. Dit alles wordt hun bevolen op straf van excommunicatie ‘latae sententiae’. En, hangende het geding, wordt de oorlof van te preeken opgeheven. Daaroo komt de prior den 9 September voor den dag met een schijn-weerlegging van den apostolischen | |
[pagina 388]
| |
brief, waarin we de volgende woorden aantreffen: Het zij ons vergund gehoorzaamheid te weigeren, ‘impune non paremus Sanctitati Vestrae’. Zal nu Alexander op den uitdagenden brief van den weerspannigen monnik dadelijk met verontwaardiging overgaan tot strengere maatregelen? Zoo zou misschien een man gedaan hebben die een minder goed hart in den boezem droeg. De goede herder meende in den ongehoorzame nog het rookende lemmet op te merken, en hij zal het niet uitdooven. Savonarola had zijn brief besloten met woorden van diepen eerbied en met de betuiging dat hij zichzelf, zijn woorden en schriften onderwierp aan het oordeel en den toets van de Roomsche Kerk en van zijne Heiligheid. Deze nu wilde het vergeten dat zijn rechtmatige pauselijke waardigheid pas door den politicus was geloochend; hij wilde zich diens prijzenswaardigen arbeid herinneren en liefderijk bij hem goede bedoelingen onderstellen, en daarom zal hij wel, genoopt door het geweten, zijn verbod van te prediken handhaven, maar hij zal reeds den 16 October 1495 een brief schrijven, dien zelfs tegenstandersGa naar voetnoot(1) waardig achten ‘van de heiligste en ijverigste Pausen’: ‘Beminde zoon! Wij hebben u vroeger omstandig uitgelegd hoezeer de storingen inzonderheid onder het Florentijnsche volk ons onaangenaam waren; te meer omdat zij haren oorsprong hadden in uwe prediking’ - De Franciskaan, Domeneco de Ponzo, was intusschen bezig met in te gaan tegen de betrouwbaarheid van Savonarola's profetieën; velen onder de geestelijkheid en de leeken dreven er den spot mee. - ‘Gij verwaarloost de uitroeiing van de ondeugd en aanprijzing van de deugd en poogt in uwe preeken de toekomst te voorspellen, te verklaren dat gij alles weet door ingeving van den H. Geest. Zulke beweringen zijn bekwaam om de simpele menschen van het pad der zaligheid en der gehoorzaamheid aan de Roomsch-Katholieke Kerk af te leiden. Liever moest gij eendracht en vrede prediken dan wat het gewone volk noemt uw geprofeteer en uw voorspellingen... Het gevaar voor de zielen, de bevordering van den vrede onder het volk, de eischen van ons herderlijk ambt hebben ons aangezet om, na rijp overleg, u nogmaals te schrijven. Wij oordeelden dat het onze plicht was u naar Rome | |
[pagina 389]
| |
te ontbieden, opdat ge u zoudt zuiveren van de tegen u ingebrachte beschuldigingen, die, ingeval ze waar bevonden werden, niet ongestraft moesten blijven. Daar we echter door kardinalen, door u en uwe boden vernomen hebben dat ge bereid zijt u in alles wat ge gezegd en gedaan hebt te onderwerpen aan de terechtwijzing der heilige Roomsche Kerk, wat ook de plicht is van ieder goed en godvruchtig christen, zoo hebben we ons zeer verheugd en we beginnen ons te overtuigen dat ge dit alles niet gepreekt hebt uit een booze gesteltenis, doch veeleer uit een zekere argeloosheid en uit ijver voor de bevordering van den wijngaard des Heeren, ofschoon de ondervinding leert dat juist het tegendeel geschiedt. Wij gebieden u daarom, krachtens de h. gehoorzaamheid, in het vervolg alle prediking te laten... en u daaraan strikt te houden totdat ge behoorlijk, en zonder militaire lijfwacht, als het een religieus betaamt, u tot ons kunt begeven. Wij zullen u vreugdevol en met een vaderlijk hart ontvangen... Doet ge dit, en dat zult ge zooals we hopen, dan heffen we de brieven op met al de bedingen daarin vermeld, zoodat ge rustig kunt acht geven op de zaken van uw geweten...’ Door den genadigen paus was nu Savonarola ontheven van de bedreiging der excommunicatie; hij moest niet voor de vierschaar van den Vicaris Maggi verschijnen... Hij staakte het preeken, dat hij overliet aan een zijner geestverwanten, maar ging niet naar Rome. Na vier maanden echter beklom hij wederom den preekstoel, niet met de jurisdictie van zijn bisschop of van den Paus, zooals de wet is, maar met verlof van leeken, de Florentijnsche regeering! Trouwens Savonarola gaf nu een definitie van de Kerk, waarvan het opperhoofd was uitgesloten! hij had dus geen jurisdictie noodig en bovendien de ‘gran maëstro was geen paus!’ Die meening werd echter niet gedeeld door de ‘Tien voor Vrijheid’ die herhaalde malen doch te vergeefs door hun gezant te Rome er op aandrongen bij den Paus om goedkeuring van hunne schismatieke actie te verkrijgen. Savonarola's prediking gedurende de vasten van 1496 was een gedurig schelden op het Roomsche hof, en hij, ‘de zuivere onder de zuiveren’ (Het VI. Land) deed het op zulk een liederlijke wijze dat, zelfs volgens Villari, een ophemelaar van den ongehoorzame, zijne woorden niet kunnen gedrukt worden: | |
[pagina 390]
| |
zij zouden eenieders ooren kwetsen.Ga naar voetnoot(1) Ondertusschen slonk het getal dergenen die nog geloofden in zijne voorzeggingen en Florencen, waarvan hij den voorspoed voorspeld had, kwam tot de grootste ellende: Pisa was ontglipt aan de macht der Florentijnsche republiek, en deze had hare kas geledigd om oorlog tegen haar te voeren; de hoop op de voorspelde hulp van Karel VIII, den Messias van den monnik, verzwond als rook; Keizer Maximiliaan uit Oostenrijk was het Heilig Verbond - zoo verafschuwd door Savonarola - komen stijven en Italië verlossen van de laatste Franschen. Florencen zelf was verscheurd door rampzalige veeten en partijschappen; het lagere volk verstierf door honger en pest... En toch bleef de monnik zijn hoorders nog vermanen getrouw te blijven aan den denkbeeldigen hervormer, den zedeloozen Karel VIII. Hij kon dit te gemakkelijker dewijl hij nog ondersteund werd door de regeering en de mond van alle overige predikers - wereldlijke geestelijken, Franciskanen en Augustijnen - gesnoerd was; hij alleen mocht preeken! Alexander VI duldde Savonarola's weerspannigheid; hij bande hem niet, zooals men verwachtte, uit de gemeenschap der Kerk, maar zich aan hem onderwerpen, dat mocht hij niet, zegt de Dublin Review: (vol. CXVIII, 327) ‘het voortbestaan van het Pausdom ware onmogelijk geworden’. Hij zal dan een andere maatregel treffen, waartegen naar hij verhoopte niemand iets zou inleggen: hij richt de Tusco-romeinsche provincie in, waartoe ook San Marco zou behooren. Dat was voor Savonarola een middel om, zonder letsel van zijn hoogmoed, terug te keeren tot het pad der plichtvervulling. Die schikking werd opgelegd krachtens de h. gehoorzaamheid, en wie zich daartegen verzette zou den ban ‘latae sententiae’ beloopen. Die pauselijke brief was niet gericht aan Savonarola, maar deze had bemerkt dat door die regeling over den Prior van San Marco een Vicaris-generaal zou komen te staan. Vreezende dat hij zijne onafhankelijkheid zou verbeuren, zette hij zijne medebroeders aan een tegenbetoog aan den Paus te zenden, en zoodoende haalde hij de bedreigde straf op het hoofd. | |
[pagina 391]
| |
Inmiddels ging hij, tegen het verbod in, voort met preeken en den Paus te bespotten: het is een schaakspeler, zeide hij, die om niet matgezet te worden zijn koning heen en terug van vak doet wisselen. Wij stellen ons Alexander op eene geheel andere wijze voor: hij was herder, hij was vader, en geduldig wachtte hij, in de hoop dat het voorbeeld van andere kloosters den verloren zoon van Florencen tot betere gevoelens zou brengen. Zoo duurde het tot de Vasten van 1497. Eilaas, Savonarola ging maar voort met bulderen tegen het Roomsche hof; hij sprak van de excommunicatie die hem boven het hoofd hing. Laat ze komen, zeide hij, en ik zal een geluid geven dat gansch de wereld hooren zal: hij zon reeds op zijn schismatiek concilie! Doch, toen hij merkte dat het Florentijnsche volk, wachtensmoe op den terugkeer van Frankrijks koning, hem meer en meer den rug toekeerde, besloot hij de Goddelijke Voorzienigheid wat te helpen in het vervullen van zijne voorspellingen. ‘Het zou niet slecht zijn, schreef hij aan den hertog van Ferrara, eenige list, “astucia”, te gebruiken tegenover onze vijanden. Wij zullen iemand, die in deze dingen gelooft (mijne voorspellingen) naar Karel VIII afzenden. Maar in Godsnaam spreek er aan niemand van...’ Doch de koning van Frankrijk ging maar voort met de uitgemergelde Florentijnsche koe te melken... en bleef thuis, met het voorgeschoten geld! Het was nu al Maart geworden. In plaats van zich naar de schikking van Alexander VI te gedragen en zich met de Tusco-romeinsche provincie te vereenigen, zonden de paters van San Marco een hoogmoedig protest naar Rome, waarin ze vlakaf weigerden te gehoorzamen en betuigden dat ze niet vervaard waren van eene mogelijke excommunicatie. Dat deed bij den Paus de maat der lankmoedigheid overloopen: hij wachtte op eene gelegenheid om krachtdadiger in te grijpen; zij kwam spoedig door eene opschudding onder een sermoen van Savonarola ontstaan. Den 13 Mei 1497 werd de brief geteekend, waarin de monnik persoonlijk door den grooten ban werd getroffen. Hij had nu reeds twee jaren in wederspannigheid geleefd. Nog gedurende een vol jaar zal die ellendige toestand aanhouden; een strijd zal nu beginnen tusschen Florencen en Alexander VI. Soms tweemaal in de week vraagt, eischt de Signoria de opheffing van de censuur, terwijl de Paus te vergeefs blijft uitzien naar één tee- | |
[pagina 392]
| |
ken van berouw, één daad van gehoorzaamheid bij den gebanvloekten monnik. Deze komt niet tot inkeer, integendeel: hij spot met 's Pausen banbliksem; hij werpt zich zelf op als paus en schrijft een encycliek die hij onderteekent: ‘dienaar van J.-C. door Hem gezonden’; hij zingt heiligschennend de drie missen op Kerstdag 1497, deelt de H. Communie uit, gaat voort met spotten en den Paus ‘de verbroken zaag’ van het Vatikaan te noemen, verwerpt het levend gezag der Kerk, blijft hechten aan zijne voorzeggingen, voorspelt nogmaals de onmiddellijke bekeering der Turken - waarop we nu nog wachten! - en zweert op de verschrikkelijkste wijze dat hij nooit absolutie zal vragen; en met dat alles beweert hij nooit kwaad gesproken te hebben van Alexander VI (omdat hij nooit dien naam over zijn lippen liet komen!) Op al de dringende eischen van de Signoria antwoordt de Paus met de grootste kalmte, maar steeds met het besef van zijnen plicht: ‘Wij hebben ons door niemand laten beïnvloeden bij het slingeren van den ban, maar in Godsnaam zendt toch Savonarola naar ons; wij wenschen niet den dood van den zondaar; wij zullen hem ontvangen als een teeder vader’. (26 Febr. '98.) ‘Indien hij het preeken wil laten, zullen wij hem na korten tijd de absolutie geven’, ‘wij zullen hem alles schenken wat hij verlangt’, ‘wij steenigen hem niet voor zijn goede werken...’ maar wij klagen over zijne ongehoorzaamheid... Wij zijn wel op de hoogte van hetgeen uw ‘Apollonisch orakel’ tegen ons uitbraakt - hij ontving daarvan een stenographie! - en ‘al die persoonlijke beleedigingen zullen wij naar het voorbeeld van Jesus-Christus verdragen’, maar ‘wat de eer en het gezag van den H. Stoel krenkt, zullen wij nooit dulden’. Ziedaar de voorbeeldige gesteltenis van dien waarlijk plichtgetrouwen herder! Eens toch meende men dat Alexander aan zijn plicht zou verzaken en dat de monnik - dit ‘nietige wormpjeGa naar voetnoot(1) gekoesterd door de Florentijnsche regeering’ - trotsch zou zegevieren over het vernederd pausdom; hij zou kwijtschelding erlangen zonder te buigen voor Christus' plaatsbekleeder: ‘eo maxime - zoo schreef | |
[pagina 393]
| |
de gezant van den hertog van FerraraGa naar voetnoot(1) - no se avendo voluto inclinare ad fare quelle cose che li avea ricerchata sua Santità chel facesses’. Doch neen, Alexander zou den luister zijner tiara niet doen verbleeken; hij kon een paus zijn met een teeder vaderhart, maar verzaken aan hetgeen zijn hoogherderlijke plicht hem voorschreef, dat nooit! En nu spoedde Savonarola naar zijn noodlottig einde. Het Florentijnsche volk begint meer en meer te twijfelen aan eigen redding en verliest zienderoogen het betrouwen in de voorspellingen van den profeet. Deze poogt vruchteloos mirakelen te doen: zieken aan wie hij zijn scapulier toezendt, sterven nog denzelfden dag. Nu zal hij het beproeven tegen Alexander een concilie te beschrijven, waarin hij ‘'s Pausen euveldaden zou blootleggen’, en ‘alles bevestigen door mirakelen’. Zoo haalde hij nog eene nieuwe excommunicatie op zijn geweten... Maar niets kon baten. De keuze van het volk helpt de vijanden van den prior aan 't bestuur. Het preeken wordt hem nu eindelijk door de Signoria verboden. Uitgedaagd om het mirakel te doen, waarnaar hij zelf bij het volk het verlangen had gekoesterd, stemde Savonarola er aarzelend in toe, dat eene vuurproef tusschen hem en zijne vijanden zou beslissen, maar hij waagde het niet er zelf het risico van te ondergaan; dan, toen de volgeling, die zich aangeboden had om in zijne plaats de kans te wagen, op het punt was in de laaie vlammen te treden, vorderde hij dat deze het H. Sacrament in de hand mocht dragen, alsof het voeglijk was eene barbaarsche superstitie door eene heiligschennende ontwijding te verbeteren; terwijl hij aldus redetwistte over de voorwaarden van de aangenomen proef, schoof hij ze op de lange baan, brak ze af en kwam ten verderve; het volk viel woest op 't lijf van den profeet, die alle zelfvertrouwen scheen te verliezen, en leverde hem over aan een vijandige vierschaar. De paus, die de vuurproef had afgekeurd, zag toch met genoegen dat de ontwerper van een concilie was ingerekend en onschadelijk gemaakt; hij stemde er in toe dat de gevangene zou verschijnen voor burgerlijke rechters; dezen oordeelden hem volgens de gebruiken van den tijd met | |
[pagina 394]
| |
toepassing van den folter en verwezen hem ter dood. Het proces duurde van den 10 tot den 19 April. Middelerwijl had toch de minnende vader op het vatikaan gepoogd zijn ongehoorzamen zoon nog te redden; hij eischte dat men hem den man zou overleveren, - dan ware deze nog geweest in de armen van een meedoogenden herder; daarvan zijn we zeker, want gelijk Mgr. de Roo getuigt: ‘in gansch het leven van dien paus vindt men geen geval dat een rouwmoedige ooit door hem mishandeld werd’. (IV 277.) Dat wist de Signoria; zij vreesde dat Alexander haar gevangene in 't leven zou behouden. Savonarola had haar het voorbeeld der ongehoorzaamheid gegeven; zij weigerde hem uit te leveren. Savonarola, zoo besliste zij, ‘moet sterven onder het volk dat hij bedrogen heeft’. Het burgerlijk gerecht, vooral in politieke zaken, is onmeedoogend! De Signoria stond enkel toe dat Z. Heiligheid eene commissie zou zenden, die den veroordeelde opnieuw zou ondervragen over hetgeen men van hem nog begeerde te vernemen aangaande zijn gedrag als christen en priester. Zoo geschiedde: Franciscus Remolino en Joachim Turriano, Meester-Generaal der Dominikanen, kwamen een maand na het gevallen vonnis te Florencen aan en schreven Savonarola's bekentenissen op, die zij overmaakten aan den paus. De veroordeelde werd gedegradeerd met twee zijner gezellen en overgeleverd aan de burgerlijke scherprechters. Het vonnis werd voltrokken den 23 Mei 1498. Savonarola stierf niet, zooals Winkler Prins lastert, onder de roede van den paus,Ga naar voetnoot(1) niet als een ketter, niet als eenmartelaar, maar als een verslagen politieker.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 395]
| |
Het komt me voor dat de schrijver in ‘Het VI. Land’ ongunstig oordeelt over Savonarola's uiteinde, dat ik waarlijk stichtend vind. Ik betwijfel het zeer dat ‘de inquisitor hem afgescheurd van de Kerk verklaarde’. Door dien inquisitor wordt wellicht Mgr. Pagagnotti, bisschop van Vaison, bedoeld, die gelast was den veroordeelde te degradeeren, van de priesterlijke voorrechten te ontrieven, - niet af te scheuren van de Kerk met welke hij zich pas verzoend had - en hem daarna over te leveren aan de burgerlijke gerechtsdienaars. Het is ook niet waar dat de prediker ‘koppig in zijn oordeel stierf’. Integendeel: na de geloofsbelijdenis uitgesproken te hebben, heeft hij vergiffenis gevraagd van al de zonden van zijn leven en inzonderheid van al zijne vergrijpen, tijdelijke en geestelijke, tegen de stad en het Florentijnsche volk. Hij heeft zich zelf de H. Communie toegediend en met eerbied een vollen aflaat vanwege Z.H. den Paus aanvaard. Zijn dood was niet die van een ‘koppige’. In het licht der eeuwigheid heeft hij zijne dwalingen erkend. Hij werd niet ‘onthoofd’ maar gehangen. Zijn lijk werd verbrand en de samengegaarde assche in de Arno-rivier geworpen: zoo ging buiten zijn verwachting - het is de opmerking van zijn Generaal-overste - althans een zijner voorspellingen in vervulling.
* * *
Ook over de leer van Savonarola staan in ‘Het VI. L.’ eenige uitdrukkingen die eene nadere bepaling behoeven. Het is wel zeker dat de ongehoorzame monnik, die Luther onder zijne geestverwanten rekende,Ga naar voetnoot(1) niet als een ketter mag aanzien worden, al eerst | |
[pagina 396]
| |
om de eenvoudige reden, reeds door Cesare Balbo in zijne Geschiedenis van ItaliëGa naar voetnoot(1) aangegeven, ‘dat ware ketters niet sterven in den schoot der Kerk’. Men zal ook den Vlaamschen schrijver bijstemmen waar hij zegt dat de prediker zich nooit losscheurde van de Kerk, ik zal er bijvoegen dat hij die hartstochtelijk beminde, en ‘nooit in de geloofsleer dwaalde’. En dan moet men dit met Hergenröther in dien zin verstaan dat hij ‘kein formaler häretiker’ was. Wel wordt hij in de brieven van Alexander VI beschuldigd ‘falsa et perversa dogmata’ verspreid te hebben; ‘de haeresi suspectum’ te zijn; wel wordt door de commissarissen gesproken van zijne ‘errores et haereses’ maar men mag het er met P. Grisar S.J. voor houden, dat onder die uitdrukkingen geen ketterijen in den eigenlijken zin van het woord te verstaan zijn, maar liever ‘praktisch schismatieke of onkerkelijke neigingen’.Ga naar voetnoot(2) Savonarola werd van ketterij verdacht voornamelijk omdat hij aan het Opperhoofd der Kerk de bevoegdheid banvonnissen uit te spreken, scheen te loochenen en zich de goddelijke rol van profeet toeschreef. Met dat alles is niet te loochenen dat hij het volk op een dwaalspoor bracht en zich aanstelde alsof in kerkelijke zaken op slot van rekening niet de kerk met haar opperhoofd maar de kerk zonder haar opperhoofd, ja zelfs het private oordeel, beslissen moest. Ook door zijn mateloos schelden op de kerkelijke overheden heeft hij een voorbeeld gegeven dat de protestanten zich ruimschoots hebben te nutte gemaakt. Vandaar dan ook de gevaarlijke zijde van Savonarola's geschriften. De Vlaamsche schrijver zegt daarvan, dat ze ‘goedgekeurd werden door Clemens VIII en Benedictus XIV’. Dat weet ik niet, maar het is stellig dat al zijne schriften gezuiverd werden door eene commissie van de Trentsche Kerkvergadering en, behalve zijn ‘samenspraak over het wezen der profetie’, vijftien zijner sermoenen op den Index werden geplaatst. Men zal dan ook begrijpen dat de H. Ignatius verbod gaf de schriften van Savonarola te bewaren en te lezen in de huizen der Sociëteit van Jezus. Maar dat neemt niet weg dat er in Savonarola's geestesarbeid parels te vinden zijn als de | |
[pagina 397]
| |
‘Triomf des Kruises’ dien eenieder met groot genoegen zal lezen. Ik waag het niet een samenvattend oordeel uit te spreken over Savonarola's gedragingen te Florencen; ik laat dat liever over aan meer bevoegden. Benedictus XIII placht te zeggen: ‘Zoo God me de genade gunt mij in zijn paradijs te ontvangen, boet ik eerst mijn lust in 't bewonderen zijner heerlijkheid, maar daarna zal ik pogen te vernemen hoe het met Savonarola gelegen is’. Er het juiste van te vernemen in dit ondermaansche, daaraan wanhoopte dus die Paus. Een monnik van S. Maria Novella te Florencen was fortuinlijker: tijdens zijn leven daalde hij neer in 't vagevuur en ontmoette daar Savonarola; hij getuigde van diens ‘oprechtheid en rechtgeloovigheid, maar wist tevens dat hij lijdende was om zijn inmenging in de politiek en zijne ongehoorzaamheid aan den paus’. Een gewaarborgde openbaring is dat toch niet, want die monnik, Tommaso Sardi, verhaalt het naar de wijze van Dante, in een gedicht, dat kort na Savonarola's dood werd geschreven, doch eerst pas vóór den grooten oorlog in 't licht kwam. Gaan we dan liever te rade bij degenen die den boeteprediker van nabij hebben gekend. Schnitzer beweert dat de Dominikanerorde ‘een werkelijk aandeel heeft gehad in zijn ondergang’ en schreef een werkje met den titel:Ga naar voetnoot(1) ‘Savonarola im Streite mit seinem Orden und seinem Kloster’. Wat hij daarin zegt is in zooverre waar, dat de monnik te Rome veroordeeld werd door eene commissie bestaande uit leden zijner orde; dat het Dominikanenklooster van S. Maria Novella te Florencen gevestigd, steeds vijandig tegenover den prior van San Marco stond; dat ook in dit laatste gesticht het allen niet eens waren met hun overste; een van hen, Franciscus Mai, verliet Florencen en werd procurator der orde te Rome, waar hij ijverig arbeidde tegen zijn vroegeren prior. Het schijnt echter dat hij niet veel invloed had op Alexander VI, die altijd zelfstandig en eerst na rijp beraad een besluit nam. Van al de oordeelvellingen over Savonarola is dat van zijn Generaal-Overste wel het strengste. Deze voorbeeldige religieus, die in de kronijken der orde geprezen wordt als ‘een zacht en liefdevol man’, en vroeger den prior van Florencen zeer genegen was, | |
[pagina 398]
| |
stelde met Francis Remolino, den dag zelf der terechtstelling, een verslag op, dat ter inlichting aan Alexander VI werd toegestuurd. Daarin nu noemt hij ‘Fratrem Hieronymum’ een ‘omnipedum nequissimum, adeo erat omni sedere, omnibus vitiis inquinatus’. Maar, schoon dit opgeteekend werd naar de bekentenissen van den veroordeelde zelf, mogen wij ons toch wel afvragen of deze, die gewoon was te overdrijven, ook toen in den aanblik van den dood en wel in rouwmoed, niet overdreven heeft en zich zwarter heeft voorgesteld dan hij werkelijk was. Turriano schildert hem af als ‘elatus superbia et allectus nominis cupiditate’, en toch zal men bij den prediker, naar het voorbeeld van Alexander VI, minstens bij het begin zijner apostolische loopbaan, wel goede bedoelingen mogen aannemen. Hij wordt voorzeker beschuldigd ‘het Florentijnsche volk te hebben bedrogen’, maar de vraag is of hij zelf niet evenzeer bedrogen werd door zijne opgezweepte phantasie. En wanneer we dit ontgoochelde volk na de mislukte vuurproef razend op den monnik zien toestormen, dan schudden we toch het hoofd bij die wraakneming, want eene zaak is zeker: juist dit volk had hij toch oprecht liefgehad. Sprekend voor den indruk dien Savonarola's lot heeft nagelaten is het werk van den bekenden godgeleerde Ambrosius Catharinus: in zijne jeugd was hij een vereerder van den vermaarden boeteprediker, maar in 1517 trad hij in het klooster van San Marco, en daar leerde hij over hem anders oordeelen; hij schreef een ‘Discorso contra la dottrina e le profetie de Fra Girolamo Savonarola’. Eindelijk, uit de documenten verzameld door Gherardi (bl. 329) blijkt ‘dat de oversten der Dominikanenorde gedurende gansch eene eeuw strijd hebben gevoerd tegen de herinnering aan Savonarola: verbod werd gegeven zijn beeltenis te bewaren, ja zelfs zijn naam uit te spreken’. Wat ook het oordeel der geschiedenis over Fra Girolamo moge zijn, mij was het vooral te doen om op het voetspoor van Pastor, Lucas en de Roo Alexander's gedrag in het licht te stellen. Genoemde schrijvers onthouden zich ervan dien paus aangaande zijn conflict met den Florentijnschen monnik verwijten toe te sturen, en zij prijzen hoogelijk zijne gematigdheid. Zoo doet ook Armstrong,Ga naar voetnoot(1) een protestant; voor die | |
[pagina 399]
| |
bezadigdheid geeft hij een reden aan welke zoowel Alexander als Savonarola tot eere strekt. Villari, zegt hij, schrijft de aarzeling in het straffen toe aan ‘geveinsdheid en onwelwillende geslepenheid’ - gelijk trouwens de prediker den paus vergeleek met een schaakspeler, - maar dit weifelen duidt veeleer op het feit dat Alexander in den grond ‘een grooten eerbied koesterde voor Savonarola' leven en zedelijke leer.Ga naar voetnoot(1) Inderdaad, indien hij, ondanks zijn goeden wil, toch tegen den ongehcorzamen monnik is opgetreden, dan was het omdat hij aan zijn herderlijken plicht niet mocht verzaken. En de Kerk heeft naderhand de vruchten genoten van het voorbeeld door Alexander gegeven. Immers het geprofeteer van Savonarola werkte aanstekelijk: Martino di Brozzi, een in lompen gekleede volksprediker, treedt ook op als profeet; hij wordt ook hervormer... heft de Mis op en de Biecht en laat zich ‘paus’ noemen! Wat later wordt die profetische geest vaardig in den eremijt Girolamo van Bergamo, en eenigen tijd nadien orakelt nog een heele reeks landloopers en dwepers. Zoo deze lieden enkel onder het lagere volk eenigen bijval hebben genoten en geen groot gevaar voor de Kerk hebben opgeleverd, dan heeft men dit op de eerste plaats te danken aan het oordeelkundig ingrijpen van Alexander VI, die aan het ontluikend kwaad den pas afsneed, en wiens voorbeeld onmiddellijk, reeds in 1498, werd nagevolgd door het Generaal Kapittel der P. Dominikanen te Ferrara; daar werd het den predikanten op het hart gedrukt nooit van den kansel private openbaringen als profetieën uit te venten; de kerkelijke overheden zullen later nog meer dan eens de les van paus Alexander in toepassing brengen. Ook door zijn liefdevol doch onverzettelijk weigeren om toe te geven aan den opstandigen frate, heeft de opperheder een onwaardeerbaren dienst bewezen aan de Kerk. Dat getuigt diezelfde Protestantsche geschiedschrijver Armstrong.Ga naar voetnoot(2) ‘Zelfs een Paus, zegt hij, heeft eenig recht om zich te verdedigen, en zoo Alexander de weerspannigheid van den monnik over | |
[pagina 400]
| |
het hoofd had gezien, dan ware het voortduren van het pausdom onmogelijk geworden’. Dit woord van den Engelschen schrijver is wel wat sterk, want het pausdom staat in innig verband met de Kerk, waartegen de poorten der hel niets vermogen; maar de ongekastijde opstand van Savonarola ware toch voor haar eene vreeselijke verslapping geweest, die zou uitgeloopen hebben op het verlies van vele zielen. Eindelijk, zoo Alexander, althans naar de letter, afstand gedaan heeft van de kerkelijke vrijheden, en op het aandringen der Florentijnsche Signoria er in berust heeft dat Savonarola, ingeval deze veroordeeld werd, zou overgeleverd worden aan den burgerlijken arm, ‘ne justitia deseratur’ - dan moeten we ook hierin nog zien een blijk van 's Pausen liefde tot de Kerk: Savonarola verdiende geen ontzien meer, nadat hij wederrechtelijk een concilie van prinsen had willen bijeenroepen tegen den Paus, want daaruit kon geen vernieuwing, geen hervorming voortspruiten, doch alleen een scheuring in de Kerk. Met zijne beschermende hand van Savonarola's hoofd terug te trekken heeft Alexander, geleid door goddelijken bijstand, het christendom voor een der grootste rampen gevrijwaard. Nadat de paus dien pijnlijken maar hoogstnoodigen plicht had volbracht, mocht hij toch nog een vertroosting smaken. Pas waren Savonarola's asschen door de wateren van de Arno-rivier meegevoerd, of ginds in Frankrijk daalde ook Karel de Achtste ten grave. Monnik en koning hadden den waakzamen herder veel zorg en lijden verwekt, de een omdat hij de Kerk verstoorde, de andere omdat hij tijdelijke en nog meer geestelijke rampen over Italië had gebracht; maar alvorens voor hun eeuwigen rechter te verschijnen hebben beiden de waardigheid van hun Pontifex op aarde erkend: de koning sloot vrede met den paus, en de monnik was blijde van den opperpriester een vollen aflaat te ontvangen. Die dubbele verzoening, zoo heilzaam voor de heengaanden, was tevens eene hulde aan de gematigdheid, de liefde en de plichtgetrouwheid van Alexander VI. |
|