Hij stond in de wereld en klapte in zijn handen, want vond ze mooi. De witte wimpel der zon die 's middags uithangt aan den blauwen gevel der ruimte, de groote munt der maan tusschen nikkeltjes van sterren op het blauw laken der nacht, de feestelijke pluimbos der wolken, de bonte drachten van al de seizoenen, hij vond dat allemaal zoo mooi. Met bloemen in de weiden, met wat wingerd aan een raam, met wat wind in zijn haren, met wat zon in zijn gezicht was hij gelukkig. Op een bank in den herfsttuin kan hij zitten en, als de wind wat gouden blaren blaast over zijn hoofd, neuren een wondermooi liedje; of de stille verblijdenis van een bescheiden lentebloem gaat hem doorzinderen van een argeloos mooi genot, ofwel fluistert hij een minneliedje zoo diep en oprecht dat u, die het hoort, de oogen vol tranen schieten zooals hem die het fluistert.
Hij is een kind en zoekt noch woorden noch gevoelens. Zoo stond hij in Gods groote natuur.
Zoo stond hij ook in het leven tegenover de groote levensvragen: kind.
Hij was socialist. Van jongs af geworden aan het Amsterdamsche gymnasium waar hij studeerde (onder zijn makkers: de hoogleeraar in oude talen aan de Utrechtsche Universiteit, Bolkensteyn, en, een paar jaren jonger dan hij, Pieter Van Der Meer de Walcheren). En hoe hij dat werd zegt die zelfde studiemaat van hem, ook uit de sociaal-demokratie vertrokken, later onder leiding van Leon Bloy beland op het eiland der roomsche Waarheid, P.v.d. Meer:
‘De meest-idealistische intellectueelen onder de jongeren, die zich langzamerhand afgekeerd hadden van de ik-adoratie en het tot de spits gedreven individualisme der tachtigers, sociaal begonnen te voelen en nadachten met hun hart over het onrecht en de ellende die geleden werden in de maatschappij, vonden toen in Holland niet anders dan de sociaal-democratie, die hun jonge geestdrift een doel stelde.
Op koele beredeneering, op studie en verstandelijke overtuiging, berustte bij de meesten dat enthoesiasme niet. Je was sociaal - democraat, omdat 'n jong mensch nu eenmaal niet zonder een ideaal kan leven, en, edelmoedig als de jeugd is, geen onrecht kan zien zonder te protesteeren, en den armen en lijdenden