In Memoriam.
August Cuppens
Priester-Dichter
Weer een die voor mij valt! Een der meest geliefden, der getrouwsten. Hij, die niet genoeg had aan vier honderd jaar, naar hij beweerde, om zijn genoegen in 't leven, zijn vreugd van 't leven, uit te vieren, wordt op enkele dagen door den dood verrast en weggerukt. De blijmoedige en fijne, de zoo warm en gul van harte, de volksdichter, de smaakvolle kunstkenner, de beminde dorpsherder, hij is niet meer onder ons!... Wat een leemte! Wat een verdriet!
26 jaar is het, op een klaren Aprildag, dat wij - Hilda Ram en ik - naar 't Kamp van Beverloo togen, om kennis te maken met Cuppens, die er bij zijn vriend Lenaerts verbleef. Wij lieten de twee jonge priesters raden wie Hilda en wie Mieke was, en natuurlijk was het juist omgekeerd. Van daar gingen wij naar Beeringen,, naar Cuppens' ouders, den ‘onbewusten dichter’, Vake en het gulle Moeke. - Na haar dood heeft Cuppens mij altijd ‘Mieke Moeke’ genoemd, terwijl hij voor mij steeds ‘Cupken’ was.
Want van elkander hebben wij veel gehouden. Wij voelden en dachten samen, waren te akkoord over alle groote levensvragen: eenvoudig geloof en warme vaderlandsliefde.
In zijn ‘Verzekens’ heeft pastoor Cuppens zijn eigen beeld te voetenuit geteekend: rond en gul, wars van alle pretentie en aanstellerij, van alle naäping van vreemd gedoe, zooals het staat in de voorrede van zijn jongsten bundel: ‘Verzen om voor te dragen’, die mij voor enkele dagen toekwam. Als een soort testament klinken nu die woorden: ‘Want menige Vlaamsche men-