passie in den lageren zin niets te maken heeft). De besten uit dezen groep der hartstochtelijken kenmerken zich door een bijzonder eerlijk zich geven zooals zij zijn, in sterk meelijden met de onschuldigen en verwoedheid tegen hen die zij schuldig achten. Zij zijn het type van den mensch in dienst van het idee, hebbend een zeer sterke neiging om slechts één motief tegelijk te maken tot hun levensmotief. Zoo zien wij Vondel met een steeds toenemende verfijning van zijn gemoedsleven eerst opgaan in levenslust en natuurgeluk, dan ondergaan in sombere vroomheid, dan vol haat, dan hoogmoedig zich verheffen op zijn kennis, dan geniaal omhoog gaan in hooger liefde en ootmoed.’
Een der zwakste gedichten van Wies Moens, vonden wij onder titel ‘Tobbogan’ in het Februarinummer van ‘De Beiaard’ dat voor 't overige een puike studie van Bernard Verhoeven bevat over ‘De zielegang van Henriette Roland Holst’, de ‘groote hedendaagsche figuur van dualisme, met haar gevoel van profetische eigenwaarde en haar apologie van de verscheurdheid.’
Ook merkwaardig is in ‘De Stem’ van Januari ll. E.I.E. de schrijfster der ‘brieven eneer vrouw’ die het heeft over het laatste boek van Jac. Van Looy: ‘Jaap’.
Het valt, - als alle vervolgen, - aanvankelijk tegen.
Men kan niet anders doen dan het eerlijk erkennen: - gaat men ‘Jaap’ lezen in het gevoel van afwachtende bewondering dat nu eenmaal door ‘Jaapje’ is opgeroepen, dan kan dit nieuwe boek slechts als een lichte desillusie aandoen. Alleen zouden wij willen onderstellen: deze teleurstelling ontstaat ‘niet’ door het talent van den schrijver dat thans beginnen zou te kort te schieten, tot herhalingen te vervallen, enz., - integendeel: ook in ‘Jaap’ handhaaft het zich in zijn rustige zuiverheid en telkens glanst het weer op. Deze teleurstelling ontstaat waarschijnlijk eenvoudig door den aard van het onderwerp. Jac. Van Looy blijft dezelfde kroniekschrijver van zijn eigen leven, trouw, precies, geheel weggeleefd in het leven dat hij beschrijft, in den Jaap dien hij was, alles ziend met Jaaps oogen, alle indrukken vertolkend, door middel van zijn kleine gedachtetjes, ‘maar Jaap is nu Jaapje niet meer’. In datzelfde nummer ontmoeten we Daan Boens die sinds de oorlogsgedichten evolueerde tot de moderne techniek en uitpakt met ‘verzen van geluk’.
Op het oogenblik dat ik dit schrijf is mij het tweede nummer van ‘Tooneelgids’ nog niet toegekomen. Ik moet mij dus beperken tot het relaas van dat ander nieuw vlaamsch tijdschrift dat wij steeds blijven aanbevelen, ‘Boekengids’.
Dit tweede nummer zet in met een, ‘recensie’ noemt het Persijn zelf, over Th. Van Tichelen's ‘St-Paulus’, bladzijden die tot op heden alleen Persijn kan schrijven in Vlaanderen. Na de uitvoerige recensie van G. Brom in ‘De Beiaard’, Januarinummer, mogen we nu zeggen dat over dit beste Vlaamsch boek der laatste jaren een Vlaming ook degelijkst en schitterendst heeft geschreven. En dan volgen niet minder dan 127 boekbesprekingen! Een schat van bibliografische documentatie.
G.W.