| |
| |
| |
Nationale kunsttentoonstelling voor oud-strijders.
De stad Antwerpen kwam op het gelukkig gedacht deze tentoonstelling in te richten en er al de kunstenaars, oud-strijders, van heel het land op uit te noodigen. Het was een nobele daad tegenover de nationale kunst en tegenover de soldaten uit den grooten oorlog. Zij vooral zouden nooit mogen vergeten worden. Zij hadden zwaarder plichten, zij hebben hooger rechten.
Meer dan twee honderd namen er aan deel met bij de zeven honderd verschillende werken van schilders, beeldhouwers, architekten, kunstambachtslieden, letterkundigen, musici. Sprekend bewijs hoe de intellectueelen met geestdrift naar de wapens grepen om den vadergrond te verdedigen. Want de meesten onder hen waren oorlogsvrijwiligers.
Meer dan tachtig procent van de op deze tentoonstelling vertegenwoordigde kunstenaars waren Vlamingen. Men kon zien dat de verhouding op het slagveld en in dit stil tornooi dezelfde was gebleven.
De eerezaal bleef voorbehouden aan de lieve dooden Joë English, Rik Wouters, Raymond de la Haye. Bij den ingang zag men het liggend beeld van den Yzersoldaat, zooals Aug. Nobels hem heeft geboetseerd met kapotjas en slijkschoenen, de aardschup achter het edel-jonge hoofd, de handen samen als in gebed, rustend in den eeuwigen slaap als een ridder op zijn graftombe. De reusachtige bloemenkroon die de stad Antwerpen liet neerleggen op een oostersch tapijt op den vloer der zaal gaf haar een wijdingvollen ernst: hier werden zwijgend de doode helden herdacht, de helden die teergevoelige menschen en kunstenaars waren.
Wat al gevoel ligt er niet in het triptiek van den kinderlijk-goeden English. Zijn vluchtende Adam en Eva zijn als van uit een medelijden geschilderd; zijn zorgende en kommervolle moeder, zijn angstig vragende, zoekende, verdoolde kindertjes en knapen leven op, in hunne prille naaktheid, uit een eeuwigen lenteochtend van groen en dauw. Heeft de in-droom-verloren idealist, die Raymond de la Haye was, de aarde niet gezien als in
| |
| |
DE RIDDER VAN DEN YZER.
verrukking zoo als de dulders van het groote wereld leed het nooit meer zullen kunnen? Hij stierf met een kogel in zijn hoog-welvend voorhoofd, de eerste dagen, te midden het gedaver rond de forten van Luik, nog vóór zijn oogen ten volle konden opengaan op het nieuw erbarmelijk uitzicht van de dingen. Hij liet ons zijn paradijsdroom vol witte Lentebloesems. Heel de schoonheid van de Meimaand was een rustaltaar voor het beeldje van Maria. De purpere nachten werden heilig over het dorpje Nazareth aan de Nethe. In de luwe weelde van den zomer stond op een heuveltop, in blauwe oneindigheid, een naakt meisje in de volle zon, slank als een fijne zuil, rank als een hoog-stengelige bloem. Hare armen waren hoog geheven, hare vingertjes trilden op de lucht en zij zong, met kwijnend hoofdje en geloken oogen waaruit de zaligheid neergleed als een lach, den Lofzang aan het Leven, terwijl haar zuster speelde op de fluit. In de Lichtschemeringen van elken dag die naar zijn einde ging, van elken nieuwen ochtend, die geboren werd,
| |
| |
AUG. NOBELS
zag hij de naakte schoonheid van een vrouw die knielde in dank om de overdadigheid van het aardsch geluk of tuurde in verrukking doorheen de bloemen en het loofgespeel naar de trilling van de lucht. Was Rik Wouters niet vervuld van een bacchantische levensblijheid die hem de nederigste voorwerpen in zijn arme kamer deed zien als schatten van kleur. Dezelfde levenssappen die in hem bruisten deden ook de Appelen zwellen in hunne groene en roode volheid. Zijn jong warm bloed kleurde de Pioenen op zijn tafel. Hij hield al het licht en de warme weelde van een Zomer-namiddag gevangen in een hoekje van zijn huis. De drogende hand-doeken en de wasch van de wei hingen als vlaggen rond het hoofd van de Strijkster, zijn vrouw. En hij schilderde zich zelf omvlinderd van kleur en licht, niet willende doodgaan in de heerlijkheid die hij veroverd had, den zwarten lap over zijn half-uitgekorven hoofd.
De zaal der dooden was aandoenlijk bij het denkbeeld van wat er aan kracht, aan jeugd, aan schoonheid,
| |
| |
L. SEVERIN.
De Vesting van St. Malo.
(Kleurenets uit de reeks Bretoensche Landschappen.)
aan droom, aan verlangen, aan liefde door den oorlog werd kapot gemaakt.
De oorlog zelf heeft niets voortgebracht en zal nooit iets voortbrengen zoolang hij duurt, en hij is jammer genoeg nog niet gedaan in Europa. Het was de herinnering aan lang geleden kampen die de Grieken den tocht van Herakles en den held Telamon tegen den trojaanschen koning Laomedon deed voorstellen in de beeldengroepen der tempelfrontons van Egina. Het was de zekerheid der overwinning van de beschaving op de barbaarschheid die de Olympiërs op hun Zeustempel en de Atheniërs op hun Parthenon den strijd der Kentauren en Lapithen deed beitelen. Zoolang er nieuwe stikgassen worden gefabriceerd, zoolang de luchtvloten worden versterkt om vrouwen en kinderen te vermoorden in weerlooze steden, zoolang de heilige geest niet regeert over de wereld in de plaats van de helsche machine, zoolang zal ook Europa geen groote kunst kennen die uit den oorlog geboren wordt.
| |
| |
ALF. PROOST.
Langs de Bloemen.
Afzonderlijke getuigenissen van de universeele misdaad, plaatselijke gedenkenissen van de jarenlange misère, van de verwoesting, de zedelijke verwildering, de eindelooze verveling kon men in deze tentoonstelling wel vinden.
| |
| |
Men zag er de deerlijk gehavende Piket hoeve te Pervyse waar de gewonden werden aangevoerd zooals Bosschaerts ze zag in een geteisterd landschap, een Schuilplaats in eerste lijn en de Hoeve de Ceuninck uit den sector van Dixmuide, zooals hij ze haastig met wat pennekrabbels teekende. Cam. Heinrichs gaf de Puinen der kerk van Elverdinghe aandoenlijk in de laatste zonnestralen. Van Bruckner waren er drie stukken uit het naargeestige frontland: Reninghen, Inkom van Leissele en de Weg van Elverdinghen. De Buck schilderde de Overstrooming van Ramscappelle, Legrand een Hulppost van het Roode Kruis in een half kapot geschoten huisje en het Harde Nachtzwoegen waar wij, in de grijze schemering, donkere schimmen zien bewegen met aard-zakjes boven een loopgraaf. Van denzelfde was er ook nog een teekening: Het piket bij het licht van een vuurpijl. De Loopgraven van Ferd. Rousseaux zijn een eindeloos verwoest landschap waar in de verte een neerploffende obus een fontein van grijs-blauwe aarde hoog doet opspringen. Uit het stuk 't Graf van zijn zoon door Achiel van Sassenbrouck in zijn stugge hardheid en gedempte kleur stijgt een stomme klacht en voelt men het verbeten verwijt. Lauwers en Van Hul, twee gesneuvelden, gaven vele Zichten uit Nieuwpoort en Van het Front, Indrukken en schetsen waar de herinnering bewaard blijft aan de slijkige loopgraven, het plonsen door de waterplassen, het ‘patatten-jassen’, het rooken rond een vuurtje, het brieven-schrijven, de vuurpijlen die het landschap verlichten, typen van soldaten en gekwetsten, de puinen van huizen en hoeven. Het is merkwaardig hoe in de meest ellendige omstandigheden de lust er nog in bleef om, met pen of houtskool, het droef décor der jarenlange misère te
noteeren.
Zelfs door den eentonigen sleur der dagen in de gevangen- en intemeeringskampen bleef de kunstzin wakker. De Bondt teekende een groep: Russen die een makker begraven en het door heimwee verteerde Franske. Gillion bewaarde de herinnering aan de kapitale gebeurnis dier dagen: Het uur der soep in ballingschap en hij teekende een karaktervolle Russische kop. Eug. Joors gaf Soldatentypen uit een hollandsch kamp. Maurice Langaskens heeft met het geduld van een vijftiende eeuwsche Vlaamsche primitieve de interieurs van drie Houten hutten in Duitschland geschilderd met de van
| |
| |
STEPHAN DE VRIENDT.
Inkeer.
| |
| |
SAM. DE VRIENDT.
De blauwe Vaas.
| |
| |
verveling loome figuren der gevangen soldaten. Alle voorwerpen in de kamerruimte, de reistasjes, de povere huisraad, de blikjes, de planken der slaapkooien, de dekens, de handdoek aan een kram in het houten beschot hebben, in hun scherp afgelijnde en spaarzaam gekleurden vorm, een beteekenis gekregen die alleen door menschen, die van alles afgezonderd leven, aan ziellooze dingen kan worden gegeven.
Henri Quittelier en Dirk van Sina vonden de symbolische voorstelling van den grooten oorlog. Het decoratief panneel van den eerste laat den rooden bloed-god zien te paard met het reuze-zwaard terwijl de dood hem als een schaduw volgt op een ontzettend wolkentumult door den rossen gloed van een wereldbrand begloord; en
P. JAN DE CLERCQ.
De Schorren.
| |
| |
de gevoel-volle dichter die van Sina is zag den Yzer-soldaat met doornenkroon als een mystieke martelaar die het diepe leed loochent, er inwendig om jubelt, terwijl zijn handen boven de bajonet de doornenkroon aan de lippen brengen voor een koortsigen kus.
Genre-stukjes ook kwamen tot stand die bijna tot de fólklore behooren of waaraan romantische en medelijdende menschen hun hart kunnen ophalen zooals de Droeve tijding in het Kamp te Zeyst van Declercq en Een Laatste ‘Moeder’ van Frans Peeters die bijna volksprenten geworden zijn voor een treurige liedjeszanger in het rumoer van een vlaamsche markt. Veel beter, maar ook in de sentimenteele noot is het groot stuk van Sam. de Vriendt, De broeders in het lijden waar wij twee blinden in kakhi zien die tastend met hun stok door een groen landschap wandelen, en zijn lieve fantasie Der dooden Kerstnacht waar het zegenend kindje Jezus op een der vele kruisen is komen zitten in de verlaten, uitgemoorde Yzerstreek. Dezelfde Sam. de Vriendt gaf ook ontroerende illustrates voor het Album der oorlogsblinden, en zijn broer Stefan, de beeldhouwer, vereeuwigde in een mooie buste de stoere figuur van Karel Cogghe, den sluiswachter van den Yzer, die op het idee kwam het water te doen dienen tot de verdediging van het laatste stukje vadergrond en hij boetseerde ook het uitdrukkingsvolle vrouwenbeeld, Inkeer, waaruit een gelaten onderwerping spreekt die alleen door ondervonden leed en groot-menschelijk begrijpen kon worden ingegeven.
De andere beeldhouwers als Gustaaf Donnet, Guill. Dumont, Alberic Collin, Paul Van Ostayen gaven elegante bronsjes van officiers of soldaten, de tors van een kanonnier, een levensgroote granaatwerper en heimweevolle beelden van krijgsgevangenen of, als Dumont, Verreycken en Huygh, ontwierpen zij herinneringsmonumenten van den Helden-oorlog, waar iets van het trotsen grootheidsgevoel in belichaamd werd van een volk dat al zijn levensenergie tot een heroïsche daad gespannen hield.
Het is wel opvallend hoe na den oorlog de godsdienstige kunst een nieuwen bloei beleefde in Vlaanderen. Een kunst die zich uit, bij voorkeur, in beelden van lijden en droefenis zooals de Pieta van de Block, zooals de kruiswegstaties van de Buck, zichtbaar door Minne geïnspireerd, de Christus van Joors, de zwaarmoedige
| |
| |
ERNEST MIDY.
Herfst.
voorstellingen van Hubert René, als Goede Vrijdag en St Sebastiaans marteldood, de armelijke Vlucht naar Egypte en de nederige moederlijke madonna van Achille Renoir, al werken die iets echt en doorvoeld aan zich hebben dat gelukkig afwijkt van de onverschillige of zoeterige gemaaktheid der voor de Kerk werkende fabrikanten.
Nu er zoo vele kerken vernield werden door de bommen is men ook met meer liefde gaan kijken naar het vele schoons dat nog overbleef. Leo Ballenberghe schilderde de kapel van het Begijnhof te Brugge en
| |
| |
Crespin maakte grootsche, somber-doorgloeide kerkintérieurs van de O.L.V. Kapel in St Gudula te Brussel en de Begijnhofkapel te Leuven; Masui-Castrique had hier een mooi pastel, De St Gudula te Brussel, waaruit een geur van wierook en brandende waskaarsen u tegenkomt met de vroomheid van de oude verbruinde steenen en de schemering der hooge ramen.
De vele schilders, die spijts den oorlog voortgingen met hunne oude onderwerpen, werden toch onrechtstreeks door den oorlog beïnvloed. De ballingschap, het verblijf in de interneeringskampen, in de hospitalen, in herstellings-oorden van verre gewesten, de verlofdagen doorgebracht in vreemde landen gaven een cosmopolitisch uitzicht aan de nationale kunst. De schilders kregen wat anders te zien dan het gewone midden van hun dagelijksch leven. Jules Canneel werkte te Toulon. Hij zag de roode scheepsrompen in de haven, de opstapeling van huizen op de hoogten der stad, het landschap in de voorgeborchten. Armand Eggermont gaf twee kleurige zichten uit Provence en een stemmig achterbuurtje onder boomenloover te Parijs. Eyckermans schilderde de Notre Dame, ontzaglijk op haar eiland in de Seine. André Lynen penseelde in Bretanje een paar aardige stukjes. Schoncken, Scoufflaire, Jan van Ryswijck gaven straatgezichten uit Parijs. Bossaerts, schilderde In Normandië. Ernest Midy het Chateau d'Oex. Juliaan Severin hield een gelukkig verblijf in Provence en Bretanje en maakte er mooie etsen van zooals De Vesting van St Malo en de Branding op de bretoensche kust. Proost leefde lang te Londen en schilderde er de Old docks, de Towerbridge, Leicester square en het zonnig zicht van een Five o'clock in de Kensington gardens vol zomerfiguren, vol bloemen en vol licht. Gustaaf Donnet zag New York, Pierre Schmitz het italjaansche landschap, een lommerrijke fontein en een zonnigen trap te Rome en Henri Mortiaux bracht een ets mee naar het San Giorgio-eiland te Venetië. Alfons Francken schilderde in zijn ballingschap de Lünenburgerheide en bewaarde ervan een poëtische avondschemering. Herman Verbrugge maakte mooie steendrukken van oude college-gebouwen te Oxford en bewerkte in
schitterend émail hunne oude kleurige blazoenen.
Het gaat niet om deze tentoonstelling streng cri-
| |
| |
EDGAR WIETHASE.
Zomer in den Tuin
HERMAN VERBRUGGE.
Knorhanen.
| |
| |
tisch te bespreken. Zij was het beeld der hopelooze verwarring, der richtingloosheid van dezen tijd. Want hier waren nu al jonge kunstenaars, vermits oud-strijders, vertegenwoordigd en toch waren de strekkingen zoo uiteenloopend. Men zag er het meest traditioneele werk, de gewone salonkunst van de Société nationale te Parijs. Zoo b.v. De schijnheilige van Allard l'Olivier, een groot schitterend stuk met een naakte vrouw die haar tooisels neerlegt voor een gekruisigden Christus en knielt als boetelinge maar tusschen hare vingers nog met welbehagen haar mooi gelaat bekijkt in een spiegel terwijl een duivel, zegevierend, lacht. Zoo ook nog het Chineesche kleed van Beerts, een mooie vrouw in kleurige kimono die naar een antiek kastje gebogen staat. Men zag er ook de traditioneele vlaamsche kunst van een Sam. de Vriendt in De Blauwe Vaas of in De Spiegel van Verbrugge, vol technische hoedanigheden maar die de Braeckeleer voortzet in zijn knap geschilderd Waterhuis.
De luministen, impressionisten, neo-impressionisten vierden hier nog hoogtij. Jan de Clercq met zijn open, ruim, helder Polderzicht en het psychologisch-juist waargenomen Op Steek dat een levend portret geworden is spijts zijn titel van genre-stuk. Aug. Roisin die in fijne kleur-gammes het wemelend leven van een straat een kermis te Stockel weergaf. Bergmans Jacq die de Gentsche Torens schilderde in een overdaad van verf, die ze heerlijk liet opgaan in gulden licht maar in de schaduw beneden een onvaste grond gaf aan die geweldige steenen gevaarten. Midy met een kleurige Herfst en bruingele boomen op een fijn-getinte lucht. Proost met een geschitter en gewemel van bloemen en lichtglansjes. Rottie Pieter, pointillist met ernstige schilders-kwaliteiten, die appelen, groen en rood, weet te doen zwellen op een wit bord. Hendrik Strick is een bewonderaar van den bretoenschen schilder Cottet. Dat liet zich aanzien in het stuk Opkomende bui waar vrouwen in zwarte kapmantels gehuld over een diepgroen weiland verspreid zijn met aan de verre einders door wind geteisterde boomen. Karel van Lerberghe met purper-omwaasde avonden en morgenden in wintertijd. Wiethase die zich houdt bij de weelde van bloemen in een Zomertuin. Coulon die bij de Lentebloesems blijft en het Najaarsgoud, Joz. Van Hooste die in mooi-gekleurde pastels de zieligheid van een Dooiweer schildert, het droomerige van een Avondstemming en de rust van een Kalm Uur.
| |
| |
DIRK VAN SINA.
Soldaat met doornen kroon.
| |
| |
De meer moderne richting was op deze tentoonstelling vertegenwoordigd door schilders als Marcel Canneel, Alb. Claeys, de Kat, Achille Renoir, Henri van Straten en Achiel van Sassenbrouck. De Kat in zijn Auto en Gezicht op het dorp staat nog onder invloed van de fransche neo-impressionisten en van Gogh. Renoir in zijn gedempte kleur met het heilige dat door zijn landschap reist doet soms denken aan Maurice Donnay en ook wel aan Gustave Van de Woestyne. Van Sassenbrouck gaat naar de monumentale schilderkunst en de vlak-composities. Van Straten is in zijn sobere eenvoud een weelderige vormer van vrouwengestalten en bloemen. Alb. Claeys doet zijn land aan de Leye op vizioenaire wijze opleven uit een somber-rijk koloriet.
Het was een gelukkig gedacht de bouwkunst en de toegepaste kunsten ook tot deze tentoonstellng toe te laten, ofschoon ze nog slechts zwak vertegenwoordigd waren.
De letterkundigen, zoo fransche als vlaamsche, deden zich meer gelden door het gesproken woord in de vele lezingen die tijdens de tentoonstelling werden gehouden dan door hunne boeken die als doode dingen achter vitrines waren uitgestald.
Tusschen de vlaamsche letterkundigen-oudstrijders ontbraken er wel een paar en de bijzonderste, als Ernest Claes, die in Oorlogsnovellen, Namen 1914 en Bei uns in. Deutschland documenten van blijvende waarde heeft geleverd over den grooten oorlog. Ik vond ook niet de Grafrijmpjes van Pater Mortier aalmoezenier. Fritz Francken was er met De blijde Kruisvaart, Onder ons, Uit den helm, de Vijf glorierijke wonden, het Heilige Schrijn waarin het diepe leed, de gruwelijke schoonheid der tijden en de onverwoestbare levensblijheid van den vlaamschen soldaat zullen bewaard blijven. Verder waren daar nog Daan Boens met zijn sombere aanklacht in Menschen in de Grachten en Verrijzenis, Van Sina met zijn gelaten leed en hoop in Louteringsvuur, Aug. Van Cauwelaert met zijn voldragen kunst in de kalmte van het hospitaal bedroomd, Hilarion Thans die Zijn oorlog verhaalde vol aangrijpende tooneelen, Smits met Het huis der Smart vol ontstellende bladzijden van diep menschelijk leed en lijden, Prof. F. Daels de stem die roept Voor zijn volk in nood, Ward Hermans, Jozef Arras, de Pillecyn, Renaat de Rudder, Karel Elebaers, J. Muylder- | |
| |
mans, Hodister, Jozef Simons, Alb. van Driessche die er voor gezorgd hebben dat hunne oorlogsbevindingen voor het dankbaar nageslacht zullen bewaard blijven, en Frans de Backer, Gilliams, Goethals, Van Raemdonck die zich door den oorlog niet lieten storen om hun fantasie en hun droom te laten voortwerken.
De fransche letterkundigen, niet zoo talrijk, waren toch goed vertegenwoordigd door schrijvers als Conrardy, Crokaert, Suzanne, Deauville, Bouncal, Benselin, Flament, Fleischmann, Frenay Cid, Maurice Gauchez, Genval, Max Orban, Wyseur.
Het zal de verdienste blijven der stad Antwerpen al die jonge krachten uit den grooten oorlog in de gelegenheid te hebben gesteld om te laten zien wat zij uit die ontzaglijke gebeurtenis aan grooter en schooner menschelijk hebben opgedolven.
JOZEF MULS.
|
|