| |
| |
| |
Simon Stevin
I. - S. Stevin en zijn tijd.
Een woord vooraf.
De beteekenis van Simon Stevin, op verscheiden specifiek gebied, werd reeds aangetoond. Steichen ‘Mémoires sur la Vie et les Travaux de S. Stevin’ en Quetelet ‘S. Stevin’ verdedigden in hem, de wetenschap van den wiskundige. Brialmont toonde Stevin als vestingbouwkundige ‘OEuvres militaires de S. Stevin’. Cornette A. in het tijdschrift ‘De Vlaamsche Gids’, Nr VI, en Goethals F. ‘Notice historique sur la vie et les travaux de S. Stevin’, ook De Cock A. ‘Simon Stevin’ vulgariseerden zijn biographie.
Doorgaans was Stevin bekend, in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, door de enkele regels van algemeene kenschetsing, die wezen op den ijver van dezen man der wetenschap voor de taalzuivering van zijn Nederduytsch.
| |
Het doel van deze studie:
Wat bepaalds over de verdediging van het Nederduitsch; over de gedachten voor taalzuivering en over het werk van woordvorming van S. Stevin.
Ik voegde gaarne een glossarium zijner verklaarde of vertaalde woorden, welke hij zeer talrijk in de marges zijner technische werken aangeeft, aan deze studie toe. Doch om aan geen plaatsrooverij te doen, besloot ik het glossarium niet in dit tijdschrift te publiceeren. Ik verwijs tevens naar soortgelijk doch onvolledig artikel, door H. De Groot in ‘De Nieuwe Taalgids’ van 1919.
| |
Werken
van Simon Stevin - deze uitgaven zijn op de Kon. Bibl. te Brussel voorhanden.
Vita Politica tot Leyden. By Françoys van Ravelinghien C.I.Ɔ.I.Ɔ.X.C.
De Beghinselen der Weeghconst en De Beghinselen des Waterwichts tot Leyden inde Druckerye van Christoffel Plantyn, by Françoys van Ravelenghien 1586.
De Sterctenbouwing tot Leyden by Françoys van Ravelenghien 1594.
| |
| |
Wisconstige Gedachtenissen (2 deelen) Inde Druckerye van Jan Bouwentz. 1605-08.
Castrametatio tot Rotterdam by Jan van Waesberghe 1617.
Dialectike ofte Bewysconst tot Rotterdam by Jan van Waesberghe de Jonge op de Koren-Merct. Anno 1621.
Sterctebou deur Spil-sluysen tot Leyden by Bonaventuer ende Elzevier 1633.
Burgherlicke Stoffen tot Leyden. Ter Druckerye van Justus Livius. 6149. bevattende:
« | Het burgerlick leven |
« | Vande Oirdening der Steden |
« | Vander Raden Oirden |
« | Vande Amptlienkiesing |
« | Onderscheyt vande Crychspiegeling |
« | Verlegging des Crychsvolcx |
« | Gemeene regel op gesantterie |
« | Vande Vorstelicke bouckhouding |
« | Vande Coopmans bouckhouding |
« | Verrechting van domeine. |
Van de Spiegeling der Singconst en Van de Molens, in 1884 door Dr Bierens de Haan uitgegeven, en aan S. Stevin toegeschreven.
***
De Nederlandsche geschiedenis van het einde der 16de eeuw en het begin der 17de boogt op een reeks geleerden, die door hun wetenschappelijken arbeid veel tot den vooruitgang der wereld-wetenschap bijgedragen hebben.
In de aardrijkskunde: Mercator 1512-1595 en Ortelius 1527-1598; in de plant- en kruidkunde, Dodoens 1518-1585 en Lobel 1538-1616; in de rechtskunde: De Damhouder 1507-1581, Huygh De Groot 1583-1645. Daarbij Vesalius 1514-1564, Lipsius 1547-1606, enz.... zoodat bijna elke tak van wetenschap Nederlandsche vertegenwoordigers van universeele waarde bezat.
De ontwikkeling der individualiteit tot zulk peil, dat deze zich niet meer beschouwde als orgaan eener collectief-denkende samenleving, maar als factor eener zoekende wetenschap vrij en onafhankelijk, om nieuwe stellingen naar eigen oordeel op te vorschen, maakt die
| |
| |
geleerden van hooge beteekenis in de evolutie der gedachten naar den modernen tijd. En onder dezen staat Simon Stevin op een eereplaats.
| |
Zijn leven.
Er is weinig met nauwkeurigheid over het leven van S. Stevin geweten. Hij werd te Brugge omstreeks 1548 geboren. In 1571 was hij lid der Rederijkerskamer ‘De heilighe Gheest van Brugge’. Hij legde zich toe op den handel, en deze bezigheid bracht hem in Antwerpen. Later, - het jaar is niet stipt aan te geven -, reist hij door Polen en Pruisen, komt naar Middelburg en verblijft in 1583 als student aan de hoogeschool te Leiden, waar hij in de Letteren ingeschreven was. Hij gaf in 't Nederlandsch vrije lessen, aan deze hoogeschool, over vestingbouwkunde. Hier geraakt hij zeer bevriend met Maurits van Nassau, die Stevin om zijn wetenschappelijk talent, aan het hoofd van staatsdiensten plaatst.
In 1620 stierf Stevin in den Haag.
***
De man van wetenschap, met zijn bewonderenswaardige veelzijdigheid, moet ons bekend zijn. Hetgeen minder de aandacht heeft getrokken is de beteekenis van S. Stevin op letterkundig en taalkundig gebied. Hij brak de traditie van zijn tijd, dat wetenschap in het Latijn moest verkondigd om degelijk gewaardeerd te kunnen blijven. Hij de eerste, schreef wis- en natuurkundige werken in de volkstaal, ten einde de wetenschap niet alleen om haar zelf, maar ten nutte van het volk te behandelen.
Door het streven voor de waardeering en voor de zuivering der ‘ghemeene sprake’ heeft Stevin in het verloop der letter- en geschiedkundige gebeurtenissen uit de 16de en 17de eeuw naam verworven. De wetenschappelijke kennis en het gezag van zijn ambtsbekleeding moesten noodzakelijk den invloed ten voordeele van de volkstaal versterken. De werkzaamheid van woordschepping en woordvorming ten behoeve van zijn wetenschap zou de taalkundige beteekenis bepalen.
Stevin wil het Latijn vervangen door het Nederlandsch en dit Nederlandsch moet van Fransche elementen gezuiverd worden.
| |
| |
Dit geeft aanleiding om een woordje over den Franschen en Latijnschen invloed te reppen.
| |
Zijn tijd:
Onder het Boergondisch Huis en de opvolgers die met pracht van weelde over de Nederlandsche Provinciën regeerden, en die den adel en de rijken naar hun paleizen trokken, werd de invloed der Fransche taal zeer aanzienlijk, omdat de verfijning van den hoogeren stand deze taal aan zijn vertoon en aan zijn invloed associeerde. De rederijkers bezaten geen eigen taalbewustheid genoeg om aan de bekoorlijkheid te weerstaan, een tintje van hoogere kultuur voor hun letterkundige voortbrengselen in het gebruik van Fransche woorden te zoeken. Bovendien werd deze verbastering der taal rap overtroffen door de latiniseering van alle hooger onderwijs, bijgevolg van de wetenschap. Dit schiep een taal waarvan Coornhert (Officia Ciceronis) getuigt: ‘... een taal met woorden die noch eigenlijk Fransch, noch eigenlijk Latijn zijn, maar grootendeels verfranscht middeleeuwsch Latijn of verlatiniseerd ouderwetsch Fransch, en die dan bij het opnemen in het Nederlandsch eenigszins vernederlandscht werden...’
Het verloopen der taalzuiverheid gebeurde niet alleen onder Franschen of Latijnschen invloed; nog meer talen droegen bij om van het Nederlandsch een cosmopolitisch schuiloord voor vreemde woorden te maken. Immers Bredero, in een brief aan de ‘Oude Kamer’ klaagt: ‘... 't is toch een geckelicke zaeck van eenige opgeblasen verwaende sotten, die haer redeneeringh soecken te vercieren met Latijnsche, Fransche, Spaensche ofte Italiaensche tarmen, recht oft eenighe bevallicheit inbrachte, het welcke by de Rechtsinnighe recht anders verstaen wert.’
Het spreekt vanzelf, dat zulk mengelmoes, niet alleen schadelijk op de volkstaal werkte, maar ook Nederlandsch wetenschappelijk werk ontsierde.
De Damhouder schreef in 1572 een vertaling van zijn ‘Praxis rerum civilium’. Uit de voorrede stip ik aan: ‘... Soo ghy in dese jegenwoordige Practycke, goedtwillige leser, vindt dat er yets oneygentlyck met vreemde woorden ofte vrymoedichs schynt versint te syn (als souvereyniteit, saysine, complainte, enqueste, appoinctemente, guaranderen, guarandt, arre- | |
| |
menten, arrest, resort, parlement, relief, exploit, retablissement, etc.) dit alles goedtwillige leser, bid ick dat ghy te besten wilt nemen, ende de conditie des schryvers neerstelyck insien, want die yets uitgeeft dat in handen komt van vele menschen, die moet soo hy van velen wilt verstaen worden, dickmael de eyghen woorden voorbygaende hem met gemeene woorden accomoderen, 't welck oock Cicero zelfs nooyt mispresen heeft, want alle eeuwen hebben haer eygene woorden gehadt ende de alder-geleerdtste en hebben haer nooyt beschaemt, aengenomen woorden te ghebruycken ofte nieuwe te versinnen als sy geen eygene en hadden, ofte de selve niet gheheel vastelyck aenghenomen en waren, te ware sy ofte niet verstaen, ofte 't eenemael uytghelacht wilde syn om haer nieuwe affectie.’
Op wetenschappelijk gebied was het Latijn, de taal. Stevin's werk, enkele beschouwingen uitgezonderd is gansch wetenschappelijk. Daar hij onder de baanbrekers staat, die voor het aanleeren van wetenschap den druk der latijnsche voertaal bekampen en verwerpen, moet ik wat uitvoeriger bij deze taaloverheersching stilstaan, ten einde des te vollediger de persoonlijke zelfstandigheid en de strijdvaardige oprechtheid voor de kultiveering der moedertaal van dezen geleerde te doen hoogschatten.
De groeiende invloed van het Humanisme in onderwijsgestichten en universiteiten was overweldigend. Wie bijgevolg als man met geleerdheid, als hooger ontwikkelde wilde gewaardeerd worden, gebruikte het Latijn. Hij verzekerde zich daardoor de belangstelling van een onderwezen publiek.
Bij gemis aan beoefening verviel natuurlijk de volkstaal steeds meer en meer. Het is wel van belang, ook voor de kultuurgeschiedenis van den tijd, van S. Stevin te vernemen, hoe de burgerij aan het gebruik van het Latijn, een bewijs van fijnere opvoeding toekende. (Wisconstige Gedachtenissen, bl. 20.)... ‘Soude een ghemeente haer in een const oeffenen sy soude moeten de tael verstaen daerse in geschreven is, 't welck haer eyghen tael moest wesen, want hoe wel ettelicke ouders hun kinders 't Latijn doen leeren, waerin men de vrije consten nu meest handelt, deselve syn weynich ansien van de ghemeente. Ten
| |
| |
anderen leert men de Jonckheyt 't Latyn om hun eyntlick te begheven totte Rechten, Godheyt of Ghenesing. Isser onder de sulcke ymant die hem daer na gantschelick totte wisconsten schickt, dat ghebeurt seer selden en ghemeenelick teghen hun ouders danck...
Daer isser onder die, oock een grooten deel welcke hun tijt voort deurbrenghen in oeffening der latijnsche spraeck, leerende veersen der dichters van buyten om op alle dingen die in gemeene saemspraeck voorvallen, een latijns veers te comen vervoughen; soucken voort bloemkens van woorden en spreucken om in haer brieven en schriften te pas te brenghen...
De toenemende overheersching der latijnsche taal door de wetenschap, en de verbastering van het Nederlandsch door de hoogere burgerij nam zulke uitbreiding, dat de volkstaal zeer bedreigd werd.
De Kamer ‘In liefde bloeiende’ uitte onbeschroomd hare bezorgdheid, en duidde tevens de te volgen richting aan. (Tweespraack, bl. 3.)... ‘Becanus ijverde om het Duytsch op te helpen vercieren ende verrycken 't welck wy óóck verstaan ons ampt te zyn alzo alle kamers van Rederyck als ghemene scholen des Land-taals behóren gheacht te zyn waar toe een yghelyck, niemand uytghezonderd vrije toeghang heeft, dies hen luv het zuyveren, verryken ende vercieren des taals (ende niet het rymen alleen) eyghentlyck betaamt...’
Andere noodkreten volgden: Bredero in een brief aan de Oude Kamer... ‘O ghy Nederlanders, waackt op, schuurt u betooverde oogen open...’; Van de Werve in de voorrede van zijn ‘Schat der Duytscher Talen, het Woordenboek dat Stevin raadpleegde; enz.
Allengskens ontkiemde de bewustheid, dat de vreemde woorden ten onrechte waren ingedrongen, dat vreemde taal ten onrechte de plaats der volkstaal innam. Taalstudie leidde tot taalliefde en omgekeerd; weldra kon de onvermijdelijke reactie voorzien worden, welke het taalpuritisme zou inluiden. Een taalstrijd tegen het Latijn werd ingezet ten einde den voorrang bij het onderwijs der wetenschap voor de volkstaal op te eischen. Deze strijd werd tweeledig: hij beoogde de taal niet alleen om haar innerlijke waarde maar ook om
| |
| |
haar belang als leermiddel voor kennis ten dienste van het volk.
Dezen taalstrijd kwamen politieke gebeurtenissen en nieuwe gedachtenstroomingen ten goede.
| |
De Nationaliteitsgedachte.
De talrijke ondernemingen der Vereenigde Provinciën tegen Spanje, in de 16de en 17de eeuw, waren voorspoedig. Het beleid van Prins Maurits en van staatsman Oldenbarneveld zegepraalde. Alva hield het Zuiden onder zijn bedwang doch het Noorden rukte zich vrij en bekwam in 1609 het Twaalfjarig Bestand.
Door de dwingelandij van Alva ontvolkte het Zuiden; en onder de vele intellectueele krachten, die uitweken en het weerstandsvermogen van het Noorden hielpen vergrooten, was insgelijks Simon Stevin.
Het worsteltijdperk van dit opkomend volk kenschetste een vrije ontvoogding van krachten op alle gebied. Het voelen der zelfstandigheid van de Noord-Provinciën als vrije Staat, ontwikkelde den drang naar eigen bestuur. Het was hun tevens broodnoodig den handel te ontwikkelen, ten einde door zijn inkomsten en rijkdommen in den onderhoud van leger en vloot te voorzien. De vaart op de Witte Zee werd aangepakt, de weg naar Indië langs het Noorden opgezocht, de Oost-Indische Compagnie ontworpen, enz.
De noodwendigheden, spruitende uit de toenemende onafhankelijke organisatie van den Staat, vonden in het werk van Stevin weerklank. Onmiddellijk stelde hij zijn wetenschap en kundigheden ten dienste van het nieuwe vaderland. Hij schreef over Sterktenbouw en Legermeting, over Spilsluizen en Haveninrichting, over Boekhouden en Gezantschappen, en meer.
De wisselwerking van gebeurtenissen veranderde noodzakelijk het gemoedsleven der maatschappij. De omgang met andere volkeren als gevolg van oorlog, handel en zeevaart deed eigen wezen hoogschatten. Men had kennis gemaakt met vreemde letterkunde, die in de volkstaal eigen kunstwerk voortbracht. Zulks prikkelde den hoogmoed van dit nieuwe volk en zijn zelfgevoel moest zich naar de taal uitstrekken.
De tot standkoming der Republiek legde den grondslag eener wordende nationaliteit: het nederlandsche volk met eigen vrij vaderland. Weldra zou het meer en
| |
| |
meer zijn eenheid bewust worden wanneer de ontwikkeling der nederlandsche taal, de wisselwerking van gedachten zou bevorderen en vergemakkelijken. De gedachte van liefde voor het vaderland wordt in letterkunde en andere werken aangetroffen. 't Is dan ook merkwaardig hoe de meening gaandeweg voorkomt, dat door de volkstaal te dienen tevens het vaderland gediend wordt, dat zelfs de gehechtheid aan de taal ‘des ghemeens’ kan bijdragen tot afwering van vreemde overheersching en tot prikkeling voor vrijheidskamp. Hooft in zijn ‘Rede van de waerdicheyt der Poesie’ (Brieven) beroept zich op... ‘het getuichenisse van U allen die selve beleeft hebt ende ondervonden, welcken dienst de Hollandsche Poesie, toen sy noch maer op 't ontknoopen van de tonge ende in 't haeperen van haer kintsheit, desen Vaderlande in 't verstooten van de Tyrannye en 't stichten des vrijheids bewesen heeft...’
Dr Kalff in zijn ‘Geschiedenis der Letterkunde’, (III, blz. 548), schrijft: De overtuiging wint veld (einde 16de eeuw) dat het vaderland evenzeer gediend wordt door een schrijver als door iemand die zich in het openbare leven beweegt.
Deze meening vindt men duidelijk in de voorrede van het Ruygh-bewerp van de Redekaveling ofte Nederduytsche Dialectike, door de Kamer: In liefde bloeiende. ... ‘dat ghy van onze moeder-tale een moedertaal aller ghoeder kunsten maken, deze zaken behertigen ende de grote nutbaarheid die den vaderlande hier duer magh gheschiede, overweghen wilt, (tot de Borgher ende Hoofden des Hoghen Schools van Leyden).
De opvatting, het vaderland door de taal te dienen, deelt Stevin volkomen. Immers in ‘Dialectike’ zegt hij, dat wanneer sommige zijner vrienden vernamen dat hij over mathematieken schrijven zou, doch in een vreemde taal, dan hebben zij hem heftig gebeden... ‘sulcx in de onse oock te doen, maar bijcans met redenen willen overtuygen, geen behoorlicke gheneghentheyt te dragen tot onzen vaderlande; diens voorderingen nochtans elk naer uyterste vermoghen, boven vrienden en maghen, ja voor syn eyghen selfs, is schuldich te beneerstighen.’ En hij besluit: ‘Ic hebbe my beneersticht 't zelve totterdaet te brenghen’.
Zóó diende Stevin de jonge geest van zijn nieuw vaderland.
| |
| |
| |
De Hervorming.
De Hervorming veranderde het gemoedsleven der maatschappij. Het geweten van het individu kreeg vrijheid voor zelfonderzoek, dus bevoegdheid om zelf te oordeelen; zoo werd de aanleg tot individualiteit versterkt. De Middeleeuwen hadden den mensch als onderdeel van Kerk en Gilde beschouwd; de hervorming leidde tot het zelfbesef zijner volledige, menschelijke natuur, en deze natuur met haar vermogens krijgen waarde zelfs zonder verband met bovennatuurlijke deugden. De Hervorming wilde de herkneding van volk en samenleving; zij bemachtigde noodzakelijk de volkstaal en stelde haar in eer voor de verspreiding harer gedachten.
Hoeverre deelde Stevin de nieuwe strooming?
Hij verklaarde dat religie een noodzakelijkheid voor den Staat zijn moet... ‘daer moet dan nootsaeckelick een religie syn, ende sonder religie gaet het al verloren. Dit is tot hiertoe ons wit geweest, dit houden wij voor een vaste, stercke, eeuwige regel... (Vita politica, Hst. VI.) Doch hij huldigde de vrijheid van geloof... ‘Sy die hun ter voorseyde plaetsen daer dwanck is, en een ander Religie begeeren te oeffenen dan die des Lands, meughen sien daeraf oorlof te vercryghen van de ghene by de welcke de macht van sulck oorlof te gheven wettelick bestaet. Connen sy daer toe gheraken... sy commen tot haer begeeren sonder van onburgherlickheyt te meughen berispt worden.’ (Vita politica, VII.)
In het IIde hoofdstuk van dit boek, komt te beter zijn afkeer van godsdienstdwang en zijn begeeren naar persoonlijke vrijheid op den voorgrond. Men moet, zegt hij, in binnenlandsche twisten, de eerlijkste zijde kennen en kiezen; en hij geeft een voorbeeld: Hertog en Senaat twisten. De Hertog wil den Senaat doen verdwijnen en hij zal de Inquisitie in de plaats stellen, want alzoo gehoorzaamt hij aan een gebod der R.K. Kerk. Welnu, besluit Stevin, men moet in naam der vrijheid, eere en goed, den Senaat ondersteunen.
Alhoewel Stevin de gedachte van het gezag dat moet geëerbiedigd worden zeer toegedaan scheen (Vita. Hst. I), toch valt het op... ‘Voor eeuwighe wet houdende, dat de Ghemeente niet om zijnen 't wille (van de overheid) maar dat hij om de Ghemeentens wille
| |
| |
is... Iegelick moet voor syn rechte overheyt altydt houden, deghene die teghenwoordelick metter daedt regieren, over de plaetse daer hy syn woninghe verkiest, sonder hem te becommeren of sy ofte haer voorganghers met recht of onrecht daer aen ghecommen syn...’
Stevin deelde den geest zijner omgeving; dit kon een natuurlijk gevolg zijner vooraanstaande betrekkingen in de Noordelijke Provinciën zijn.
(Wordt voortgezet.)
N.B. - Ik vond nergens het bewijs, dat Stevin, uit hoofde zijner vrije gedachten het Zuiden verlaten moest. Begrijpelijk vond hij dat geraadzaam.
Dr J. ROMBOUTS.
|
|