Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Praefatio
| |
[pagina 144]
| |
Wie zingt er, wie zingt er in mij:
niet ik, die niet weet wat ik doe
tenware genieten een lot,
dat duizelen doet van genot.
Per Christum... o Vader, 't is Hij:
zijn canticum zijt gij niet moe...
en ik ben zoo blijde om den klank
van dezen U waardigen dank.
Ik wiegel, ik wiegel op 't lied
van Jezus, bewusteloos schier:
dat lied is een lied als een vloed,
het lied van zijn goddelijk Bloed.
Ik zag eens een vlinder: hij liet
zich neer op de schoone rivier;
zijn vleugelen staken omhoog,
alsof daar een zeilscheepje toog.
Ik ben als die vlinder die viel,
dat bootje, dat zeilde, en ik zonk
in Jezus, den zingenden Stroom,
en 'k taste noch boorden noch boôm.
Ik hoor niet; ik voel hoe mijn ziel
in Jezus, in 't grootsche geronk
der zingende Liefde gestort
euphonisch doordrongen wordt.
En 'k voel het Trisagion. O!
KantereGa naar voetnoot(1) Jesu, zingt Gij dat zoo,
zoo vol, dat het vult en vervult
't heelal met zijn heerlijke galmen,
en rijklijk den zetel des Vaders omhult
met Vader gevallige walmen.
JAN HAMMENECKER.
|
|