| |
| |
| |
Boekennieuws
Sint Joannes Chrysostomus: Over het Priesterschap; vertaald door Fr. Vermuyten, pr., met een inleiding van Kan. De Jonghe. - Standaard-Bibliotheek, 1922.
Er liggen zestien eeuwen tusschen Chrysostomus' boek en deze vertaling; en er liggen vele landen tusschen en velerlei beschavingen. Maar wat de heidensche klassieken niet vermogen dat doet deze kerkvader: hij spreekt tot ons in 't Vlaamsch, en 't is alsof hij leeft onder ons in dezen tijd: zelfde strijd, zelfde ontroering, zelfde geloof en hoop en liefde. Zelfde ziel, die 't zelfde lichaam overwinnen moet, en dezelfde wereld moet onderwerpen om te herhalen dezelfde hemelsche zegepraal. Enkel kan hij 't beter en inniger zeggen dan wij wat er omgaat in hem, omdat hij een heilige is.
Dit boek hoort niet enkel thuis in priestershanden.
J.P.
| |
Bij het derde Eeuwgetijde van den heiligen Johannes Berchmans, 1621-1921. - Leuven, 1922.
Het eeuwfeest van onzen Vlaamschen heilige heeft veel belangstelling gaande gemaakt. Maar het meest blijvende in waarde is wel dit boekje, dat zich zoo schuchter aanmeldt, zonder schrijver, zonder uitgever. De ‘inleiding’ ook is zoo kort mogelijk. Maar ze zegt genoeg: ‘De ongewone bijval dien de Berchmans-Tentoonstelling van Mei 1921 bij duizenden bezoekers. heeft gevonden, en de herhaaldelijk uitgesproken wensch dat het vele merkwaardige, wat daar bijeen werd gegaard, niet zoo spoedig mocht worden verstrooid: ziedaar wat de Commissie van het Berchmans-Museum heeft bewogen om in dit gedenkboek hare documenten aan te teekenen, en op deze, wijze de belangwekkende verzameling ervan eenigszins te bestendigen’.
Het boekje is inderdaad een model-uitgave, gevend en ordenend alles wat iconographie en bibliographie te zeggen weten over onzen geliefden heilige. Het is doorspekt met goed geslaagde platen.
Bij de onderteekening van de onderscheiden bijdragen merkt men wie de schrijvers zijn: Over de tentoonstelling schreef A. Regniers S. J; de bijdrage over de Iconographie werd geleverd door V. Vaeck S.J.; maar de bizonder merkwaardige en uitvoerige bibliographie - 383 nummers 1 - werd niet onderteekend.
Een hartelijk proficiat aan de Paters voor dezen flink wetenschappelijken arbeid.
L.P.
| |
| |
| |
Mr. C. Vosmaer: Amazone. 9e Druk. - 's Gravenhage, Martinus-Nijhoff, 1922.
De 9e druk van den roman, dien Busken Huet smalend een schoolhandboek voor kunstgeschiedenis heette. 't Is niet de eenige keer dat persoonlijke gevoelens Huet in zijn kritiek hebben beïnvloed. Maar dat stukje met nog heel wat andere venijnige geestigheden van hem is allang verbleekt, en telkens jonger verschijnt ‘Amazone’ in haar nieuwe drukken. Voor mij is dit boek het boek van Vosmaer.
Het is ook het beste wat we hebben in dit slag van dingen: een boeiend verhaal dat opvoedt tot inzicht in de plastische kunsten.
Weliswaar triomfeert in Vosmaer de heidensche kunst over de christelijke, en speelt deze ‘paiijn’ het klaar een roman te situeeren in 't huidige RRome zonder het Rome te laten spreken, tenzij een ironisch oogenblikje de penitentie-roe aan de biechtstoelen in de St Pieter, maar het is toch een bizonder verheffend boek, en een mensch die het brengt tot zulk een adel, gelouterd door de kunst, heeft veel kans om ook verder den grooten stap te doen.
Het verloop van 't verhaal hoef ik hier niet mee te deelen: een 9e druk! Maar wel mag er nog eens op gewezen worden hoe fijntjes Amazone evolueert, en hoezeer Vosmaer, de verliefde op de Oudheid, weet mee te doen aan de stevigste moderne psychologie (zie maar b.v. hoofdstuk X, XI, XII).
Een koel estheet... Jawel, maar deze koele heeft toch den roman geschreven van den hoogen, reinen hartstocht zegepralend over alles. En weet gij, wat het diepste is in dit verhaal vol wijsbegeerte en wijsheid? Zie blz. 287: ‘Jezus heeft de kinderen gezegend, en dat was een wijze en diepzinnige daad. Het kind is de ware verlosser. Met een weinig verstand en veel liefde gekweekt, is het een huisgodje dat zegen brengt’. Het staat er uit de pen van den marmerkillen man van zooveel negatie.
Er is nog iets dat prettig aandoet als men bedenkt wat een afstand er ligt tuschen die ‘Amazone’ geschreven in 1880 en de eerste, overigens merkwaardige poging voor een Nederlandschen roman over kunstinzicht ‘Op 't Eksterlaer’ van Sleeckx (1863). Het zou dan ook de moeite waard zijn eens die evolutie na te gaan, en te zien wat er bij ons is geworden van dat soort werk dat zijn eerste voorbeelden vond in Hoffman's ‘Serapionsbrüder’ en Tieck's ‘Phantastus’.
J.P.
| |
Urbain van de Voorde: De Heard der Ziel. - ‘Excelsior’, Brugge. - Pr. 4,50 fr.
Een merkwaardig dichter. Eigenlijk onder de jongsten in Vlaanderen wellicht de stevigste.
Een sterke persoonlijkheid; maar binnen de klasse der niet vergeestelijkten. Hij worstelt met de stof; soms ligt hij in een staat van hijgende inspanning. Nergens bij ons - ook
| |
| |
niet in Noord-Nederland - hoort men in verzen een rythme van wilskrachtiger vechten om zich met zijn rechten van zichzelf te zijn door 't leven te slaan...
En toch niet in zoover een individualist dat hij de groote levenswaarden met de maat zou meten van zijn persoontje. Zijn dichterschap monodramatiseert, als 't ware, de in hem zingende samenspraken van moeder Aarde en vader Heelal. Men spreekt zooveel thans van kosmische krachten in de kunst. Dit is er een echte. Maar met dezen verstande dat er in dien kosmos nog heel wat in den toestand van chaos verkeert. Vooral waar het geldt de geestelijke wereld. De ziel immers in dezen mensch, die van zijn tijd wil wezen ook in den minder gunstigen zin, boet onder de worstelingen veel, heel veel in. Vooral de zinnelijkheid is hem te machtig. En de beste wapenen daartegen schijnt hij niet te willen of niet te kunnen gebruiken. Zelfs, mochten we zijn proza in ‘De Stem’ gelooven - maar de theoretiseerders over eigen kunst zijn, ofschoon zoo dikwijls te goeder trouw, niet altijd te vertrouwen - dan zouden juist de sensueele vreugden en smarten de eenige groote inspiratie zijn... Nee, dat weet het beek Job zeker beter, en mede al de groote dichters die in hun oudere jaren boven hun jeugd zijn uitgegroeid, naar Dante's voorbeeld. Maar wat haal ik hier in de eerste plaats den Bijbel bij? Daar zijn immers dingen in, die voor dezen jongen dichter ‘lang leeg van zin geworden zijn’. Zouden we dan durven vragen: Met alle respect voor uw dichterschap, welke zijn die dingen, meneer?
J.P.
| |
Winterboek van de Wereldbibliotheek, 1922-23.
Ziehier de inhoud van dit heuglijk stuk arbeid vanwege die onderneming, die nu sinds zooveel jaren een cultureele weldaad is voor het Nederlandsche volk.
Felix Timmermans: ‘De nood van Sinter Klaas’; Dr P.C. Boutens: ‘Kind-bruidje’; Top Naeff: ‘Wederopstanding’; Nico Van Suchtelen: ‘Een Paedagoog’; Augusta De Wit: ‘Dante-der-Armen’; Emm. De Bom: ‘Prille Jeugd’; Frans Bastiaanse: ‘Het Riviertje’; Maria Viola: ‘Het Kind in de Hollandsche Schilderkunst’; C.H.M. Philippona: ‘Schaatsenrijden en Yszeilen’; Helena Swarth: ‘Bloemen en Kirideren’; Is. Querido: ‘Kater Don Joan’; L. Simons: ‘De Staking van Februari’; Charivarius: ‘Toe jongens weest niet wreed’; Marie Koenen: ‘Het Paardje’; Dr Edw. B. Koster: ‘Winterstemming’; Dr H.P. Berlage: Het schoone Stadsgezicht.
Platen-inhoud: drie afbeeldingen bij Felix Timmermans' vertelling, naar penteekeningen van den schrijver; Maannachit, naar Aert Van der Neer; zeventien kinderbeeltenissen bij Maria Viola's opstel, waarvan vijf buiten-tekst-platen in vierkleurendruk; vier prentjes bij het artikel van C.H.M. Philippona; vijf reproducties naar teekeningen van Dr H.P. Berlage, waarvan twee buiten-tekst-platen in vier-kleurendruk.
Ik zou niet durven zeggen dat elke bijdrage mee van 't beste is van 't geen de auteurs ooit leverden. Maar alles is toch wel representatief. En al heet het een Winterboek omdat het bestemd
| |
| |
is om veel genotvolle uren te schenken in de lange winteravonden, toch bloeit het ook van lenteweelde.
Misschien mocht Vlaanderen nog wel wat beter vertegenwoordigd zijn. Maar wie weet hoeveel moeite het al heeft gekost om zoo keurig saam te garen wat hier aanwezig is!
Dit boek heeft in het Hollandsch en in het Vlaamsch gezin een edele zending. Laat ons de huisdeur openen voor fijn bezoek.
D.W.
| |
Josef Cohen: Leven en Dood. - Wolters, Groningen-Den Haag, 1921.
Dit is inderdaad wel de titel die er bij hoort. Dit bundeltje schetsen en vertellingen van den begaafden jongen schrijver, die wel zou kunnen worden onze Nederlandsche Edgar Poe. Met minder gestoffeerde verbeelding voor het schitterende weliswaar, want een ‘Kasteel van Arnheim’ zal hij, geloof ik, niet scheppen. Maar of hij ons kan doen huiveren! ‘In de eenzame Hoeve’, ‘De Honden’ ‘Het leelijke Paar’, ‘Doodenwerk’ ‘De oude man spreekt’, ‘De Koe’, ‘De Weddenschap’, 't is alles leven dat rilt naar den dood. En telkens vindt de verteller van die kleine zinnetjes die 't uitsnikken van heimwee naar 't geluk. Er zijn er geene bij ons die soberder suggestief kunnen vertellen van akelige dingen dan Jozef Cohen.
Daartegenover staat zijn even echte en even kunstig verwerkte humor in ‘De ongewasschen Vrouw’, ‘Twee concurreerende Aansprekers’, in ‘Scherzo’ en in ‘De Staatsiebokken’
Niet te vergeten vooral dat waar kunstenaars als Poe hun onderwerpen zochten over de heele wereld, deze Nederlander zich beperkt tot een klein hoekje van zijn land, tot de drie meest noordelijke provincien, en daar zooveel weet op te speuren dat getuigt van zijn zeldzamen kunstzin en niet minder van zijn zeldzame menschenkennis.
J.P.
| |
Jan Ligthart: Jeugdherinneringen. - 8ste Druk, volksuitgave. - Wolters, Groningen-Den Haag, 1922.
Een fijn portret van den sympathieken paedagoog gaat voorop. En zoo 'n beeltenis helpt ons warempel niet weinig om ons in de illusie te brengen dat we Jan Ligthart inderdaad zelf bezig hooren. Op de groote verdiensten van dit nederig boekje werd hier bij een vroegere uitgave gewezen. Toen werd betreurd dat het diepere godsdienstige door dezen innig vromen mensch niet werd gevat. Maar hoe kon het ook anders: ga eens na met welke orthodoxie het Amsterdamsche rakkertje in aanraking kwam! En toch had hij heimwee! Maar het blijft ons een raadsel hoe deze zielkundige speurder nooit in de richting van Rome heeft gezocht.
Voor elkeen ligt er anders behartenswaardigs genoeg in het
| |
| |
hoofdstuk Kinderkerk en Zondagsschool; en om hun verzorgden eenvoud behooren al de hoofdstukken van dit boekje vol menschenliefde en geluk-in-reinheid tot de mooiste en de edelste jeugdliteratuur in onze taal.
V.K.
| |
C. Brouwer und G. Ras: Das Wunderhorn. 1ste, 2de en 3de dl. J.B. Wolters, Groningen-Den Haag, 1921-1922.
Dit is in drie deeltjes van elk ongeveer 150 blz. een verzameling ‘Geschichten, Erzählungen, Gedichte’, die zeker behoort tot het beste wat op 't gebied van klasleesboeken in de laatste tijden verscheen.
Het werk is verzameld voor het meerendeel uit schrijvers van den jongsten tijd die nog niet gebloemleesd werden en die om de keurigheid van inhoud en vorm ongetwijfeld in de school een plaats dienen te krijgen.
Wijl het hier de eerste leerjaren geldt is aan de kinderliteratuur een groote plaats ingeruimd, en zoo komen dan ook de nieuwste schrijvers van kinderboeken uitstekend tot hun recht. Karl Vogt, Ilse Frapan, Robert Reinick, Heinrich Scharrelmann, Fritz Ganzberg o.a. komen aan de beurt in het eerste deeltje.
Het 2e geeft hier en daar een ballade uit de groote ouderen, en langere vertellingen uit Hugo Bertsch ‘Kleine Abenteuer’, uit Peter Rosegger, uit Marie von Ebner-Eschenbach, en die twee kostelijke dingen: uit Fr. Gerstäcker: ‘Ein Reiseabenteuer des Herrn Malhuber’ en uit Fritz Reuter: ‘Onkel Bräsig und Fritz Friddelfitz’.
Het 3e deel is al tamelijk zware kost en geeft u keurstukken uit Emil von Schönaich-Carolath, Adolf Schmitthenner, Ludwig Thoma, Theodor Storm, Anna Schieber, Paul Keller. Wilhelm Raabe. Ernst Zalm, zonder daarom alweer de ouderen als Uhland en Heine over 't hoofd te zien.
Als schoolboek een model; maar niet minder geschikt als keurlectuur aan den huiselijken aard. De illustratie van L.O. Wenckebach doet ook prettig het hare.
K.R.
| |
Dr E. Reinders: Hoofdlijnen der natuurlijke Historie, voor gymnasia, H.B.S. met vijfjarigen cursus, en Lycea. - Wolters, Groningen-Den Haag, 1921; 270 blz.; f. 5.50.
Het loont de moeite den bekwamen Directeur der Afd. H.B.S. van het Nederlandsch Lyceum in den Haag in de uitvoering zijner nieuwe en frissche methode te volgen.
Veel lof werd gewijd aan deel I van zijn Leerboek der Natuurlijke Historie: nl. zijn Leerboek der Plantkunde, waarvan alree een 2e druk verscheen. Daarin heeft de geleerde en uitstekend paedagogisch aangelegde vakman het over vormleer, systematiek en biologie en physiologie van de planten (en ook voor zoover het pas geeft van de dieren).
Dit 2e deel is natuurlijk zwaarder wijl het voor de hoogste
| |
| |
klassen is bestemd. Het bevat een handleiding voor practische oefening en een bizonder boeiend historisch overzicht, waarin de schrijver Aristoteles zijn Grieksch laat spreken, natuurlijk met de vertaling er naast.
De groote natuurhistorische vraagstukken worden onderzocht en met benijdenswaardige steeds beknopt gehouden duidelijkheid verklaard. Geologie en Kosmogonie spreken hierbij hun woordje mee. Voor het eerst in een Nederlandsch leerboek wordt hulde gebracht aan Mendel, en de erfelijkheidswetten van den lang miskenden Augustijner monnik worden voorbeeldig uiteengezet.
Het geheele leerboek is een echte zegepraal van de inductieve methode, de methode der problemen, steeds gericht op uitvoering van practischen arbeid.
183 afbeeldingen, waarvan tal van portretten van geleerden, versieren deze uitgave, en daarbij nog tal van gekleurde platen.
Deze ‘Hoofdlijnen der Natuurlijke Historie’ behooren ook als technisch uitgeverswerk tot het allerbeste wat Wolters in den laatsten tijd heeft gepraesteerd.
G.U.
| |
Errata
Bij vergissing viel op blz. 1099, Nr 11, een deel van het 6de tooneel weg.
Men gelieve, als begin van dit tooneel, in te lasschen:
De muur is goed. Da's nog ne muur.
Goed is goed, slecht is slecht. Ge zult 'r nie deur kunne.
Geef 'm geen antwoord, Lina.
- In 't zelfde Nr, blz. 1066 moet in sonnet II de 8ste regel gelezen worden:
En zoo 't heelal in mij laat nederdalen.
|
|