| |
| |
| |
Uit Italie
I.
Drie toppen.
This is indeed the blessed Mary's land!
laat Longfellow in zijn Golden Legend zijn held uitroepen, wanneer hij uit de Alpenhoogte het gezegende Italië aan zijne voeten ziet liggen - gezegend land van godsvrucht en heiligheid, van ideaal en kunst, het schoonste land der aarde, waar heel het menschdom in dankbaar liefdegevoel henentrekt ter bedevaart, als naar een tweede vaderland, het vaderland der zielen. En ik ook, nu vijf en veertig jaar geleden, voelde die woorden op mijne lippen zweven, toen ik voor de eerste maal, aan de duisternis van het Mont-Cenis-tunnel ontsnapt, de lachende Italiaansche bergen zag verzwinden na de strenge schoonheid van den Savooieeschen kant. Nu weer, na zoo veel jaren, kozen wij den zelfden weg om nog eens de verre reis - de laatste? - te ondernemen naar de eeuwige stad. Rome lacht in 't verschiet voor alwie over de Alpen tiegt - beeld van die standvastige stad, die den vermoeiden levenspelgrim tegenlacht na de bestoven wegen der ballingschap...
Urbs coelestis, urbs beata,
zingen, alweer in de Golden Legend, de pelgrims over de Alpen spoedend. -
En toch was het niet schoonheid die ons lokte voor onze eerste pleisterplaats in Italië, Torino; ten minste niet stoffelijke schoonheid. Maar eene hoogere, bovenzinnelijke: de wonderen van het Cottolengo-hospitaal. Wat dat is? Een zich steeds vernieuwend mirakel, ongeveer een eeuw in werking. Op zekeren morgen van het jaar 1824 werd de liefdadige Kannunik Cottolengo, van de kathedraal van Torino, geroepen bij eene vreemdelinge die te sterven lag in een politiebureel, daar zij niet in bestaande inrichtingen kon opgenomen worden. Dit was te veel voor het gevoelig hart van den toekomstigen gelukzalige, en uit de smart die hij bij dat zicht ondervond, groeide een der schoonste
| |
| |
werken van Gods voorzienigheid: la piccola Casa della Providenza. In het Cottolengo-gesticht mag men niet eens bidden om aalmoezen te krijgen: alles berust op de Voorzienigheid Gods. En die faalt nooit aan de tien duizend inwoners - zieken, kreupelen, krankzinnigen, oppassers: mannen en vrouwen, broeders en nonnen - van het dorp, de stad die de piccola casa nu geworden is. Tien duizend! - gij hebt niet verkeerd verstaan - enkel levend op het woord van den Hemelschen Vader, die beloofde voor zijne kinderen te zorgen. Onder den oorlog heeft niet éen dag tarwebrood ontbroken...
Dit wonder, waar wij van gehoord hadden, wilden wij zien. Tegen den avond kwamen wij aan, tegen het uur van 't Ave Maria. 't Was te laat, zegden de zusterkens, en wij mochten niet binnen, niet meer door de zalen. Een wilde ons letterlijk afschepen, doch eene andere nam ons onder hare bescherming en stelde ons op een perron, nabij de kapel, langs waar weldra uit alle kanten van het ruim gesticht, de zingende stoet van de verschillendste ellenden aangestapt kwam - eene universiteit van miserie, een middeneeuwsch ‘cour des miracles’, een Breughel-tafereel.
Doch genoeg hierover. Ik schrijf geen relaas, ik geef enkel indrukken. Italië, het land der mirakelen, het land der zieleschoonheid, bood ons als eersten groet dit schouwspel van eenige, zegevierende liefdadigheid.
Over Pisa, de stille stad der innemende poëzie, gingen wij naar Rome. Rome, waar alles samenvloeit, heidensche kunst en christene kunst, heidensche beschaving en beschaving der christene eeuwen, om de ziel te overweldigen met onvergetelijke herinneringen. Rome, dat nu ging ontwaken voor de wonderen van 't Eucharistisch Congres. Want bij den luister, die kunst en geschiedenis daar eeuwenlang hebben opgestapeld, kwam een nieuwe luister gloren - de triomf van 't geloof. In die stad, zoolang tot slavin verlaagd van de staatsmacht - 50 jaar lang, net als ons Antwerpen - kwam nu plots eene lentekoelte te waaien (midden in den brandenden zonnegloed), gingen alle harten open voor geestdrift, vreugdeviering, verzoening tusschen vroegere vijanden. Heel de wereld over is het hetzelfde schouwspel. De oorlog die, stoffelijk gesproken, alles ten gronde heeft gesmakt, die ons nog zoo lastig langs alle kanten omknelt door belemmering, vermindering van welvaart en gemak, heeft aan de zielezijde
| |
| |
vernieuwing gebracht. Er is eene groeiende strooming tot meer rechtvaardigheid, gelijkheid, toenadering van volksmacht en katholiek gezag, wegruiming van de kunstmatige antinomie tusschen Kerk en nationaliteit. - Hoe hebben wij, Vlamingen, daar onder geleden! - In Italië is die muur, vroeger opgebouwd tusschen orthodoxie en blij-bezielend pafriotisme, heelemaal aan 't afbrokkelen. En hoe heerlijk is de uitslag! Waarlijk een feest was het, in Rome die atmosfeer van verlichting, vertrouwen, gezond optimisme, juichend zegevieren, in te ademen. En hoe kwam dit alles ten goede aan het geloof! Oh! die storm van applaus en gejuich, telkens de Paus zich vertoonde. 't Was een waanzin, eene frénésie. Nooit hebben St. Pietersgewelven, veel opheffende tooneelen anders gewoon, getrild onder zulk een losbreken van enthousiasme. - De duivel weet wat hij doet, wanneer hij pessimisme, wantrouwen, neerslachtigheid onder de massa strooit. Hier kwam een welige oogst op voor de eeuwige Kerkschuren in het koesterende zonnelicht van blijdschap en hoop.
Niet in den Sinte-Pieter alleen was het in die dagen te doen. Rome zag wat het sinds jaren ontwend was: een godsdienstigen stoet, God op straat. Ik bedoel niet alleen de triomfantelijke namiddag-processie op Zondag 28 Mei. Nog veel meer wat op den morgen van den zelfden dag, plaats had op 't Coliseum: de kinder-communie. Dàt was aandoenlijk! En toch daar ook gemengd met het uiterlijk vertoon, 't uitbundig jubelen en tieren, roepen, in de handen klappen, waardoor dat beweeglijk volk zijn geloof lucht geeft. Dit alles in 't blijde licht der Italiaansche zon, in de zware omlijsting van dit gebouw waar zooveel stroomen christenbloed zijn gevloeid. Geen wonder dat het volk geestdriftig toejuichte zijn ‘Koning, Jezus Christus, den Koning zijner martelaren’.
Niet enkel de kinderen hadden gelegenheid om te communiceeren: door de kringelende gangen, waarin het publiek krioelde, droegen priesters het heilig ciborie en telken stonde knielden geloovigen neer om hun God te ontvangen. Eenig schouwspel!
Zoo verliepen die onvergetelijke dagen te Rome. En toch mocht een ander indruk nog onsterfelijker lachen in onze herinnering. Sinds jaren had Joergensen mij doen beloven hem in Assisi te bezoeken. Ten grooten deele was dat het doel der verre reist Met hem trokken
| |
| |
wij dan uit de eeuwige stad en bereikten die stad die leeft, die gebouwd schijnt, die reden van bestaan heeft door eene gedachte: het huwen van den Poverello met zijne bruid, Mevrouw de Armoede.
Torino toonde ons de levende liefdadigheid, Rome het zegevierend geloof, Assisi het onvergankelijk ideaal der bruiloft tusschen heiligheid en kunst.
Gansch overbodig is het uit te weiden over wat wij in St. Franciscus' stad, onder zulke leiding, zagen - het kasteelachtige San Francesco, de zuiver-stoere Santa Chiara, San Damiano wegschuilend onder de kransen van Umbrië's loot en lachend groen - dit alles leeft in 't herdenken van wie het bezocht, en hoe het opwekken voor wie niet zoo gelukkig was? Genoeg is het te wijzen op 't onvergetelijke van zulk eenen dag, gewijd aan het zoetste feest van vriendschap en innigheid, van kunst en gezellig verkeer, van de heiligste zielsaandoening gepaard met het verhevenste schoonheidsgenot.
| |
II.
Congresdagen in Rome.
Rome is de eenige stad. De liefhebbers van oudheidkunde, van geschiedenis, van natuurschoon en schoonheid in kunstvorm, de dweper en de heilige, de dichter en de denker, de geleerde en de simpele geloovige, iedereen vindt in Rome wat zijn hart verlangt. Geen stad is beter genaamd: de Eeuwige Stad. Geen brengt beter voor't verstand het beeld van de Urbs coelestis, volle voldoening en verzadiging schenkend. - Maar, vroeg ik mij af, leent zij zich even goed tot het saaie werk van een congres? Biedt zij juist niet te veel lokkends en afleidends? Nu, na voltrokken proefneming mag ik antwoorden dat wij ons nauwgezet en gewetensvol van onze taak kweten.
Want twee congressen riepen ons bijna tegelijkertijd. Het eerste dat der internationale Vrouwenbonden, katholiek wel te verstaan. Juist een tiental jaren geleden was het dat we zulk eene vergadering te Weenen hadden bijgewoond, insgelijks samenvallend met het Eucharistisch Congres aldaar. Wat eene gaping tusschen in! De ontzaggelijke tragedie van den wereldoorlog. En toch lachten ons bevriende gezichten te gemoet, en wel
| |
| |
in de eerste plaats de sympathieke algemeene Voorzitster: Gravin Wodzicka van Krakau, die nu juist haar ambt ging neerleggen en vervangen worden door eene keus van den Paus.
Het raam waar die bewogen dagen afliepen: Tor de' Specchi, het huis van de heilige Francisca Romana, is welzeker een der eigenaardigste plekken van Rome, zoo door en door Italiaansch, of liever Romeinsch. Is het het huis waar de edele matrone leefde, haar eigen paleis? Ik kon het nooit duidelijk uitmaken, maar zeker is het dat hare dochters er voortleven, en een paleis is het zonder den minsten twijfel. Wat al zalen! - al fresco gedecoreerd, met marmeren plaveisels, met kunststukken van allen aard opgesmukt. Wat al gangen, trappen in de dikke muren gebouwd, en alle uitkomend op een kunstvoorwerp: een madonnabeeld, een schilderij, een eremijt aan't droomen of aan 't bidden in de woestenij. Overal is er iets schoons te zien. Luchtige koeren, een vierkante hof vol lommer en geur. Maar vooral de wijde kapel, zoo echt rijk-Italiaansch; met prachtig marmerplaveisel, met in rood-damast behangen muren. Niets van onze stille, innemende gothische bidplaatsen - de stemming is gansch anders - maar dat men er bidden kan, ja daar sta ik voor in. Vooral de dag dat wij uit Rome vertrokken, bood het uitzicht iets tooverachtig. Men vierde in het soort vorstelijk begijnhof dat Tor de' Specchi eigenlijk is, den feestdag van St. Philippus Neri, een van Rome's patronen, Pippo buono, in zijn tijd biechtvader van Santa Francesca's oblaten, en alles was ten toon gesteld: portretten van den heilige, voorwerpen door hem vervaardigd of die de zijne waren geweest. En de kapel pronkte in vollen luister, met tronen voor den officieerenden kardinaal, voor zijne acolyten, met venetiaansche luchters, elektriek licht ten allen kant. Kortom de weelde van een paleis in eene bidplaats te recht gekomen. Maar dit alles stoort niet onder Italië's milde zon, bij de luidruchtige gemoedsstemming zijner bewoners.
Toch zijn er nog andere bidplaatsen in dat huis des gebeds - intiemer, meer schuchter en teruggetrokken. Wel een half-dozijn kapellen kan men er tellen. De meest devote is de kamer zelf van de heilige patrones, waar veel harer relikwieën bewaard zijn en priesters bij voorkeur de mis komen lezen.
Niet in dat vreemdsoortig gebouw hield het con- | |
| |
gres zijne zittingen, maar voorbereidende vergaderingen hadden er plaats, daar de algemeene voorzitster er haar intrek had genomen. En rond haar heel de Poolsche colonie: damen van hooge ontwikkeling en fijne beschaving. - Zij gaan er fier op dat zij, de vrouwen, de vlam van geloofsovertuiging en vaderlandsliefde in Polen hebben levendig gehouden.
Naast hen, - in de vergaderingen wel te verstaan - personen van de meest uiteenloopende nationaliteiten, uit Nederland en Spanje, uit Frankrijk en Duitschland, Yougo-Slavië, Engeland, Oostenrijk, ja van over zee: Canada, Vereenigde Staten, Chili, Argentine, kortom uit heel de wereld. Italië natuurlijk stond aan de spits, met zijn jongen, maar zoo levenskrachtigen Vrouwenbond - de jeugdbond alleen telt 300-000 leden! - onder de leiding der zoo karakteristiek Romeinsche edele dame, Markiezin Patrizi. Een hoogst interessante figuur deze ‘patricienne’, energiek, verstandig, op de hoogte van haren tijd. Nevens haar de sympathieke bekeerde uit Oxford, Miss Fletcher - van den Engelschen Vrouwenbond - niet minder verstandig, ontwikkeld, maar zoo verschillend in haar meer Noordelijke teruggetrokkenheid. Frankrijk had vertegenwoordigsters van alle kleur en van alle gezindheden (altijd katholiek) afgevaardigd. Die congreszittingen leken wel op een vrouwenparlement in miniatuur. En dat het er vol orde, tucht en ernst toeging, dat zal de kardinaal-protecteur door den Paus aan de vereeniging geschonken, Mgr Merry del Val, kunnen getuigen. Niet een der minst indrukwekkende physionomies van de vergaderingen was zijn streng-sober gelaat, met edele trekken: een portret van Titiaan of Da Vinci.
In de Via della Scrofa, in het centrumlokaal der katholieke actie te Rome, hadden de openingsvergaderingen van het Congres en ook de volgende plaats. Het is mijne bedoeling niet er verslag over te geven, maar enkel impressies mee te deelen. Wij verkeerden natuurlijk meest met onze gezellinnen in ons kloosterpaleis: de Poolsche damen en ook de dame uit Praag: Gravin Clam-Martinitz. Deze verstond zoo goed onze Vlaamsche beweging, vooral de universiteitskwestie. Bij haar vond ik dan ook steun, wanneer ik voor onze gedachten ingang poogde te vinden bij onze Poolsche medezusters. Dit ging trouwens als van zelf. Is het niet
| |
| |
heel de wereld over, de zelfde strooming tot opbeuring van 't geloof door de democratie?
En ook men hoeft slechts te zeggen: ‘Wij zijn Belgen’; om overal sympathie te ontmoeten. Met rechtmatige fierheid verklaarden wij dan ook onze nationaliteit waar het te pas kwam. Vooral voor de Italianen, die ons licht met Franschen verwarren, en op dit oogenblik is dat precies niet een aanbevelingsbrevet bij hen. Menig sarcastische glimlach week, wanneer men ontdekte dat wij Belgen waren, niet Franschen.
De Polen echter zijn niet Fransch-hatend. Wie zij haten, met gloeienden weerzin, dat zijn Duitschers en Russen. Een eeuwenlange verdrukking heeft hun daartoe duizenden redens gegeven. - En toch toonden zij zich uiterst hoffelijk jegens de Duitsche afgevaardigden. Hun christelijke gevoelens legden hun dat op als plicht, maar in 't diepste des harten, hoe brandt de verontwaardiging! En wat gaven zij ons staaltjes van de onmenschelijke vervolging waaraan zij, een anderhalve eeuw lang, bloot stonden. Zulke wonden heelen niet gemakkelijk. Alleen het geloof is bij machte de kloof te dempen door den haat gegraven.
En geloof was het dat vrouwen van zulke uiteenloopende landen had bijeengebracht.
Niet enkel de vrouwen. Het Eucharistisch Congres had Rome meer dan ooit tot wereldstad gemaakt.
En wat wij in 't klein op onze vrouwenvergaderingen mochten waarnemen, dat toonde zich in massa op straat onder de grootsche processie; in de gangen van 't Coliseum onder de aandoenlijke plechtigheid der kinder-communie: eene herleving van 't geloof die op een triomf ging lijken. De toenadering van Kerk en Staat is in Italië in 't oog springend, en hoe weldadig de uitslag! Men heeft er mee opgehouden de menschen te stellen tusschen hun godsdienstgevoelens en hun gevoelens van verkleefdheid aan land en taal. - Wanneer zullen wij, Vlamingen, zoo gelukkig zijn? - Men zoekt te verbroederen, te verzoenen, niet op te hitsen. Het uitzicht van Rome onder die gezegende dagen, was iets eenigs: het gejubel op straat of bij de godsdienstige ceremoniën dat, zelfs voor 't H. Sacrament, geen ander uiting vond dan handgeklap, donderend applaus. Een keerpunt in de Kerkgeschiedenis is de wereldoorlog geweest. In tranen en bloed heeft het menschdom gezaaid, maar welig is de oogst die onder 't toeschouwen
| |
| |
der bewonderende engelen binnengebracht wordt in de eeuwige schuren. Justitia et pax osculatae sunt. Op de lippen van 't volk heeft de Kerk dezen vrucht- en vredebrengenden zoen geprint.
| |
III.
Eene stad van poëzie.
Niet het dichterlijke Assisi bedoel ik met deze woorden. De stad van den Poverello is wel het schrijn eener gedachte, de opbloeiing van een ideaal, maar dit ideaal is uitsluitend godsdienstig, bovennatuurlijk. Mystieke schoonheid zweeft over den heiligen heuvel waarop Assisi zijne feodale gebouwen ontplooit. Door poëzie versta ik iets meer menschelijks - dat geenszins het goddelijke uitsluit... 't Is het droomerige Pisa dat ik zou willen optooveren. - Zoo zalig is het aldus herinneringen uit een verre reis op te roepen, ze gezift weer te genieten. Op den stond zelf heeft men nog al last met de noodwendigheden van het lichaam - ongemak heeft men van honger, dorst, slaapbehoefte, reinheidszorgen. In 't herdenken niets meer daarvan: enkel de beelden op de ziel geprent blijven voortleven en voortverblijden, en dat heet ik het echt genot eener reis.
Pisa dus bekoort mij op't oogenblik. Steeds heeft mijn hart er naar gehunkerd. Stad van Ozanam en Rosa Ferrucci, oefent zij een bijzondere aantrekkingskracht op mijn gemoed. Ozanam sleet er de laatste maanden van zijn te korte levensbaan. Het studieuze van hare eenzame straten moest hem aanlokken, het verkeeren met de geleerden harer universiteit. Rosa Ferrucci was er geboren en bloeide er in de volle bekoorlijkheid van haren naam, nog korter jaren: de meisjesjaren tot aan den verlovingstijd. Dan kwam, voor haar als voor den geleerde, den vreemdeling, de dood... Zijn jeugd en dood, schoonheid en dood, poëzie en dood, niet als door een mysterieuze kracht, dikwijls verwant? In Pisa's Campo santo rijzen die vragen als van zelf voor den geest.
En toch mag Pisa niet een doode stad heeten, al gaat haar grootste aantrekkingskracht wellicht uit van een doodenveld. In innig verband staan, op de eenzame weide buiten de stad, die vier openbaringen van schoonheid, Duomo, Campanile, Battisterio en Campo Santo.
| |
| |
Hoe slank, hoe lenig buigt het Campanile, als een geknakt bloemeken op zijnen stengel, zijne silhouette naar de aarde, algeteekend op den hemel! - Poëzie van verval? van teere kieschheid? Toch lacht sedert eeuwen een onsterfelijke schoonheid in het in schijn broze hulsel. En dat heet ik: menschelijkheid, de menschelijkheid die Assisi mist om ten volle ons hart te winnen.
Nevens het Campanile, de Duomo, vastgezeten op zijn stevige basis, met zijn afgewisselde banden van wit en zwart marmer. Hoe wist hem Ozanam te beschrijven! met de byzantijnsche mosaïeken, met de sierlijke koepels, met heel dat ineen spelen der harmonieuste lijnen. Bevrediging, rust brengt deze schoonheid aan oog en hart. - Een stille stad, een stad van poëzie.
Daar tegenover, op het ander einde van het grazige plein: het Battisterio. Even kalm, vredebrengend, gratielijk rondwelvend; even harmonieus en schoon, met van binnen het galmen van zijn wonderbaar echo. Niets stoort de ziel in 't beschouwen dier bekoorlijke schoonheid, in 't genieten van den inwendigen droom.
En wanneer men voor 't laatst het Campo Santo binnentreedt, dan groeit de impressie tot iets dat geen woorden meer vindt in de menschelijke taal, dat muziek misschien alleen kon vertolken: droomerig dwalen onder mystieke gewelven, lippen leggen aan den kelk wiens bodem dood is na liefdedrank...
Tot zulke droomerijen lokken de breedgeplaveide, eenzame straten der stille stad den vreemden reiziger op de Mei-avonden vol bedwelmenden oranjebloesemgeur...
M.E. BELPAIRE.
|
|