| |
| |
| |
[1921/7]
De internationale taal.
Al de vrienden der menschheid, en in het algemeen al degenen die belang stellen in het grootsche schouwspel der geschiedenis, hadden gehoopt dat het ontzettende lijden van den grooten oorlog ten deele zijn schadeloosstelling zou gevonden hebben in het verwezenlijken van diepgaande hervormingen die een nieuwen socialen en politieken tijd zouden inluiden. En toch was er in dezen oorlog, die de berekeningen verijdelde van zooveel denkers, voorzeker geen grooter teleurstelling voor den idealist dan te moeten zien hoe zoowel volkeren als enkelingen zich na den grooten schok vol begeerlijkheid terugwierpen niet alleen in ondeugden en zwakheden, die innig verbonden zijn met hun natuur, maar ook in wijzen van denken, voelen en handelen die geenszins een wezensbestanddeel uitmaken der menschheid, die deze integendeel van zich afwerpen moest als zijnde de voornaamste oorzaken van al het onheil dat ze zoo juist beleefde.
Een oppervlakkige en sceptische toeschouwer zou met bittere ironie deze wereld kunnen beschouwen die heel wat minder hardnekkigheid aan den dag legt in het herstellen van het oorlogsleed aLS in het zoo spoedig mogelijk afschaffen van verscheidene nieuwe, dikwerf gelukkige toestanden, welke de politieke en ekonomische omwentelingen al te plotseling in het leven hadden geroepen dan dat de volkeren zich er bij konden aanpassen. Ondanks hare verstandelijke vermogens maakt de menschheid evenmin ‘sprongen’ als de natuur. Iedere vooruitgang moet om zoo te zeggen ‘verteerd’ worden, en elke te plotse verandering sleept een terugwerking en verflauwing na zich die den mensch in het verleden schijnen terug te ploffen en alle sporen van omwenteling uit te wisschen op dezelfde wijze waarop na een aardbeving de grondverschuivingen slechts heel lichtelijk de zichtbare verhevenheid van het terrein wijzigen. Enkel aardkundigen kunnen aantoonen dat het kataclysme een belangrijk verschijnsel van opheffing en plooiïng heeft bevorderd dat zich eensdaags openbaren zal in de vorming van een grootsche sneeuwbergen-keten.
| |
| |
De geschiedschrijvers der toekomst zullen in ons tijdperk het beginpunt plaatsen van heel wat instellingen en gedachtenstroomingen, doch het zullen niet altijd deze zijn welke het meest indruk zullen gemaakt hebben op de tijdgenooten. De zekerste ontwikkelingen zijn vaak de meest subtiele.
Voor de menschen onzer dagen kan het nochtans niet onverschillig zijn te weten naar welk punt zich het tegenwoordige geslacht richt. Deze groote schommelingen in de massa hebben immers op groepen en enkelingen een belangrijken weerslag waarop het van belang is ze voor te bereiden.
Hierdoor wordt de werkzaamheid van de intellektueelen verrechtvaardigd die zich beijveren in het ontdekken van het beginpunt van evoluties wier uitkomsten van groot belang kunnen zijn voor onze kinderen en klein-kinderen.
Het verdrag van Versailles - een compromis tusschen de opvattingen en de hartstochten van onder den oorlog en de na-oorlogsche -, heeft niemand ten volle bevredigd. Wanneer men rekening houdt met de onvastheid der grenzen, de bewapeningen, de verbonden, de politiek en de ekonomische toestanden, behoeven we niet te verwachten dat de voornaamste bepalingen van dit verdrag, degene zijn die het diepste spoor zullen achterlaten in de geschiedenis. Verschillende beschouwingen van dit dokument die vandaag tot voorwerp van kritiek strekken of ternauwernood worden opgemerkt, hebben veel meer kans een datum te worden en een belangrijk uitgangspunt aan te duiden voor een diepere ontplooiïng van gedachten en dingen. Het is hier de plaats niet na te gaan welke vooruitzichten ons geopend worden door de zedelijke, maatschappelijke, nationalistische en rechtskundige beschouwingen, die, ondanks de gegronde kritiek der idealisten, toch een aanzienlijker plaats innemen in de overeenkomst van Versailles dan in welk ander verdrag ook in het verleden gesloten.
Het ware een ondankbare taak in de hartstochtelijkheid en de werkelijkheid van het oogenblik de kansen tot verwezenlijking te wikken en te wegen in een niet al te verre toekomst van een wezenlijk werkdadigen volkerenbond en van het samenordenen der Europeesche staten tot een grootsche konfederatie.
Belangwekkender en zekerder is het de aandacht te trekken op sommige meer bijzondere oogpunten
| |
| |
dezer evolutie naar een ‘organizeeren’ der volkeren en naar een betrekkelijk internationalisme.
Het is voorzeker geen eenvoudig spelen met woorden wanneer we zeggen dat een ‘entente’ of verstandhouding onder volkeren veronderstelt een ‘wederkeerig vollediger doordringen van elkanders gedachten, opvattingen en betrachtingen.’ Het vormen van een internationalen ‘geest’ is een voorafgaande voorwaarde voor het welgelukken van een organisme dat voorziet in de volkerenbestemming en dat hun geschillen regelt.
De volslagen of betrekkelijke onmogelijkheid werkelijk de psychologie van een anderen te vatten ontneemt allen lust zich met deze bezig te houden wanneer het een oneenigheid betreft. Iedereen bevestigt met een steeds groeiende krachtdadigheid zijn rechten en verlangens. Voor hem lijkt een goede ordening der dingen vóór alles de overwinning van wat hij beschouwt als zijn ‘goed recht.’ De vreemdeling is een min of meer gezworen vijand wiens wil men dient te buigen zij 't door de diplomatie, zij 't, meestal, door oorlog of ekonomische drukking.
Zonder te vervallen in de illuzie dat verklaringen tusschen de volkeren of een diepere en meer algemeene kennis hunner wederzijdsche gezichtspunten alle geschillen zouden bijleggen, kan men toch niet loochenen dat men enkel in deze richting de hoop mag koesteren geleidelijk te komen tot het scheppen van een atmosfeer die den oorlog ongunstig gestemd is terwijl de andere toestand integendeel hem rechtstreeks voorbereidt.
Het kan ons dus niet onverschillig laten de kansen te wikken en te wegen die ons door de nieuwe wereld geboden worden tot het scheppen van een wezenlijk internationale taal.
Een diplomatische taal is geen internationale taal in de volle beteekenis van het woord. Zij kan immers slechts een uitdrukkingsmiddel zijn, voorbehouden aan waarlijk ontwikkelde personen, met een woorden- en formulenschat waarin de begrippen en de overleveringen der diplomatie zouden gekristallizeerd zijn..
De internationale taal integendeel moet toegankelijk zijn voor een groot deel der verscheidene volkeren en ten dienste staan van alle menschelijke bedrijvigheid, zoowel letterkunde als handel, nijverheid enz.. Men heeft in onze landen niet genoeg de aandacht getrokken op een zeer belangrijke inbreuk door het verdrag van Ver- | |
| |
sailles gemaakt op de diplomatieke overlevering. Het is in twee talen opgesteld en elk der beide teksten heeft de waarde van een oorspronkelijk stuk.
Op die wijze is het Engelsch de volstrekte gelijke geworden van het Fransch op het gebied der diplomatie waar dit laatste tot nu toe als meester heerschte.
Dit feit is van veel grooter belang dan eene eenvoudige nieuwigheid in de gewoonten van het speciale publiek dat zich met internationale aangelegenheden bezig houdt. Het op gelijken voet stellen dezer twee talen in een zoo behoudsgezind midden ontneemt aan het Fransch de eenige onbetwistbare overmacht die het over zijn mededinger genoot en zoodoende wordt het vraagstuk der universeele taal aanmerkelijk vereenvoudigd. Het komt er enkel op aan vast te stellen welk dezer twee talen, nu in hoogere sferen op voet van gelijkheid geplaatst, het meeste kans heeft zich onder de bevolkingen te verspreiden voor de andere noodwendigheden die een middel tot uitdrukking vereischen onder de verschillende volkeren.
Vele Franschen en niet weinig onzer medeburgers koesteren nog de hoop dat het Fransch niet alleen zijn sinds twee eeuwen veroverde stelling zal behouden, maar zelfs zijn heerschapij zal uitbreiden zoodanig dat het de meest algemeen verspreide taal in de wereld zou worden.
Wanneer we in dit artikel doen uitkomen dat de jongste gebeurtenissen, meer nog dan men had kunnen bestatigen tot nu toe, bewijzen hoe gering de waarschijnlijkheid is dat deze wenschen zich zouden vervullen, bedoelen we geenszins afbreuk te doen aan het prestige waarop, terecht, het Fransch bogen mag, noch de titels te betwisten waarom het een taal blijven zal met voorkeur door de hoofsche wereld en de ontwikkelde personen van alle landen bestudeerd. Men vreeze ook niet dat de eindzegepraal van het Engelsch voor Frankrijk en de Fransch-sprekende Belgen een noodlottige gebeurtenis zou zijn die men zoo lang mogelijk dient tegen te houden. Niet alleen zou men tevergeefs zijn hardnekkigheid aanwenden tot het behouden van reeds te voren verloren stellingen, doch op slot van rekening hebben deze menschen, evenals iedereen, er belang bij, de zegepraal te verhaasten van eene universeele taal die een standvastiger en uitgebreider gedachtenwisseling tusschen de volkeren zal veroorloven.
| |
| |
We moeten er ons tevens over verheugen dat de taal die tegenwoordig de meeste kans heeft zich de eereplaats te zien toekennen, een is van die welke het meest gediend hebben tot het uitdrukken van gedachten van vrijheid en vooruitgang.
De macht van het Fransch berustte eerst en vooral in de diplomatische wereld, op de kracht van de overlevering, die in deze formalistische middens veel grooter is dan overal elders. Deze overlevering bestendigde een toestand, die omstreeks 50 jaren terug zich ten volle verrechtvaardigde door de overwegende rol welke Frankrijk speelde in de Europeesche politiek en in het ‘gezelschapsleven’ der heele wereld.
Ze vond een ander steunpunt in het aristokratisch karakter van 't personeel der gezantschappen.
Het Fransch was de hoofsche taal der romaansche en slavische landen en van eenige germaansche streken. De internationale politiek had overigens tot op onze dagen een bijna uitsluitend Europeesch karakter. De verbazende uitstraling van het Engelsch in de vier andere werelddeelen was bijna zonder belang ten overstaan van de wezenlijke rol door Frankrijk of door de volkeren met verfranschte aristokratie gespeeld in de beraadslagingen aan de groene tafel.
Voegen we hierbij dat, ondanks de belangrijkheid van het Duitsch op sommige gebieden en in bepaalde streken, het Fransch, zelfs buiten de diplomatische wereld, ten slotte toch de taal bleef die het meest algemeen door de vreemdelingen op het vasteland bestudeerd werd. In vele landen was overigens geen volledige opvoeding denkbaar zonder het bezit der drie wereldtalen: Fransch, Engelsch en Duitsch.
Het is omdat de oorlog dezen algemeenen toestand veranderd heeft dat de kansen voor het Engelsch vermeerderd zijn, wat betreft de internationale verhoudingen in het algemeen en meer bepaaldelijk voor die tusschen de verbonden volkeren en tusschen diplomaten. Deze vooruitgang der angelsaksische taal, is, in tegenstelling met wat zich in de meeste oorlogen voordeed, niet hoofdzakelijk te danken aan de overwinning van een bepaald volk. De oorlog bracht niet de verplettering mee van een of meer talen ten voordeele van een andere. Hij heeft integendeel het aantal der spraken vermeerderd die tot den rang van officieele talen geklommen zijn.
| |
| |
In het nieuwe Europa vindt men ten allen kante de demokratie en het rasnationalisme verbonden. En dit brengt mee het scheppen van een homogeen nationaal rasmidden door de taaleenheid nog versterkt. Zonder allemaal tot dezen stand van zaken te zijn gekomen, streven toch alle moderne volkeren ernaar en overal heeft men den toestand geschokt der alloglotte aristokratieën: de Duitschers van de Baltische landen of van Bohemen; de Hongaren van Slovakië en Transylvanië; de Russen van Ukranië. Ook het Fransch in Vlaanderen is op het punt afstand te moeten doen van een groot deel zijner voorrechten.
Het Fransch vroeger zeer veel en zeer algemeen beoefend door de aristokratie der slavische landen zal meer en meer een zeldzaamheid worden ten gevolge van de geweldige demokratizeering dezer streken.
Waar men vroeger met Duitsch en Russisch heel midden- en oost-Europa doorloopen kon, zal men zich nu meer en meer bevinden voor een eindelooze reeks naties die ieder haar eigen taal hebben, het voornaamste teeken harer zelfstandigheid.
Men nadert alzoo tot den middeleeuwschen toestand die verdragelijk werd bevonden niet alleen omdat de afwijking tusschen de dialekten minder groot was, maar ook omdat boven al deze volksspraken het latijn heerschte.
Het moderne nationalisme en de moderne demokratie zullen in dezelfde mate de behoefte gevoelen aan een internationale taal die iedereen zal kunnen bestudeeren naast die van zijn vaderland welke hij gewoonlijk zal gebruiken en boven alle andere liefhebben.
De internationale taal, eerder bestemd tot het wisselen van gedachten dan tot het uitdrukken van gevoelens en gewaarwordingen, en derwijze verspreid dat ze slechts heel betrekkelijk de draagster is van een beschaving of geestesgesteldheid, levert geen enkel gevaar op voor de nationale persoonlijkheid van ieder volk in het bijzonder.
Tegen haar kan men dus geen enkel der vooroordeelen inroepen waarmede men de taal der aristokratieën en der machtigere en rijkere buurvolkeren omringde die er voortdurend op uit zijn zedelijk en politiek de gemeenschappen op te slorpen die hun taal aanvaardden.
Wanneer het veel gebruikte gezegde waar is dat
| |
| |
‘de nood het orgaan schept’, mogen we het ontstaan eener universeele taal als zeer nabij beschouwen. Maar welke taal mag aanspraak maken op dezen eeretitel?
Het Latijn, dat sommige personen op onze dagen zouden willen herplaatst zien in de stelling die het innam in de wetenschap en de wijsbegeerte der middeleeuwen, heeft geen kans daarin te gelukken. Men zou een bovenmenschelijke inspanning moeten aan den dag leggen om het wederom op het programma te krijgen van zooveel scholen waar men het geschrapt heeft of tot enkele brokstukken herleid. De bouw dezer taal staat overigens te ver af van de taalgewoonten van de meeste moderne volkeren. Men zou ze daarenboven moeten verrijken met een nieuwe woordenlijst om ze aan te passen aan een massa hedendaagsche begrippen.
Men heeft een geweldige propaganda gevoerd ten voordeele van sommige kunstmatige talen en meer bepaaldelijk van het ‘Esperanto’. Het voornaamste doeleinde dat in het scheppen dezer talen nagestreefd werd, was ze toegankelijk te maken voor het meerendeel der Europeesche volkeren. Feitelijk speelt ook de plaats aan de romaansche woordenlijst toegekend een heel overwegende rol. Dit belet niet dat deze kunstmatige scheppingen hoogstens goed zijn tot het wisselen van zeer eenvoudige en heel kosmopolitische gedachten. Hoe meer men haar de eigenschappen eener taal zal willen geven des te meer zal men er haar ook de bezwaren van toekennen.
Opdat het Esperanto zijn eenheid beware zal men een ernstig onderricht moeten inrichten in zijn uitspraakleer, zijn spraakleer en zijn woordenschat. Men denke immers slechts aan de onmogelijkheid waarin men zich bevindt b.v. het Engelsch te verstaan door een Franschman uitgesproken die het op zijn manier artikuleert, naar zijn trant hanteert en zijn woorden bezigt in de beteekenis die hun gelijkwaardige hebben in het Fransch. Voegen we hieraan toe dat deze gefabrikeerde talen nooit een verlokking zullen zijn voor hen die reeds in het bezit zijn van eene taal met een wereldomvattende belangrijkheid of die eenig gevoel hebben voor taalesthetiek.
En zelfs degenen die er geene bezitten zullen er zich in de meeste gevallen rekenschap van geven dat ze met een inspanning, die bijna niet de moeite overtreft welke ze zich moeten getroosten tot het aanleeren van het
| |
| |
Esperanto, een voldoende meesterschap kunnen veroveren in een werkelijke taal, van algemeen belang die hun tevens het voordeel biedt in gemeenschap te kunnen treden met een groote beschaving en een uitgebreide letterkunde.
Van de drie talen die aan deze beschrijving beantwoorden heeft enkel het Engelsch niets verloren gedurende dezen oorlog.
Het is klaarblijkelijk nutteloos verder in te gaan op den ondergang van het zedelijk overwicht en de stoffelijke macht door Duitschland geleden. Men wendt zelfs pogingen aan heden ten dage om op wetenschappelijk gebied de overmacht te ondermijnen waarvan het eertijds genoot. Hoe zeer het zich ook in de toekomst wederom oprichten moge, het ziet zich den toegang tot het strijdperk ontzegd op het meest beslissende oogenblik van den kamp tusschen de wereldtalen. Den verloren tijd zal het niet meer kunnen inhalen, des te meer daar het beroofd zal zijn van een groot deel der voordeelen die het zich reeds verzekerd had in Midden- en Oost-Europa.
Frankrijk daarentegen zag zijn prestige toenemen. Zijn vermogen in manschappen en bronnen van inkomsten is echter wel glorierijk doch ook deerlijk gehavend. Zijn voornaamste verlies ligt evenwel in het ineenstorten van verschillende aristokratieën die zoo wat overal voor het Fransch een bevoorrechte plaats bewaarden.
Dit zal zich vooral doen gevoelen in de slavische wereld, terwijl de plaats van het Fransch aan de Middelandsche Zee bedreigd wordt door de uitbreiding van den Italiaanschen invloed en vooral door het beslag leggen van Engeland op heel de Araabsche en Perzische wereld. Dit land zal weldra met zijn taal het beleg slaan rond Europa zoowel langs 't Oosten als in het Westen.
En, merken we het wel op, Europa is het eenigste werelddeel, waar het Engelsch zich nog niet als overwegende taal heeft ingeburgerd.
Het ware wreed dieper in te gaan op het verminderen van Europa's macht zoowel door den oorlog als door het bestendigen van tallooze verdeelingen waarvoor de volkerenbond, naar ons hopen, geleidelijk het afdoende heelmiddel zal vinden. Stellen we in ieder geval vast, dat de mogendheden die verrijkt en versterkt uit den oorlog zijn getreden, buiten Europa liggen,
| |
| |
en dat de twee voornaamste: de Vereenigde Staten en Japan zeer onmiddellijk ertoe zullen bijdragen om de machtspositie van het Engelsch in Amerika en Azië te versterken.
In Afrika is het nog eens het Engelsch dat gebaat zal zijn met het verdwijnen der Duitsche kolonieën.
In het algemeen genomen, laten overigens de verliezen door de Duitsche vloot ondergaan de plaats vrij voor een ongehoorde ontwikkeling van de scheepvaart en den handel van Engeland en de Vereenigde Staten.
De Bondgenootschappelijke betrekkingen tusschen de latijnsche volkeren en de angelsaksische naties hebben merkelijk de studie van het Engelsch bevorderd in heel West-Europa.
Het immer toenemend ekonomisch belang der Engelsche taal zal dezen toestand versterken en opdringen aan een zoo ondernemend volk als het Duitsche. Van den anderen kant zijn de nieuwe nationaliteiten Polen, Tcheko-Slovakië, Yougo-Slavië, vol menschen die uit de Vereenigde Staten zijn weergekeerd met republikeinsche gedachten en eenige kennis van het Engelsch.
De zegepraal van het Engelsch zal eveneens te danken zijn aan intrinsieke oorzaken, 't is te zeggen aan de bewonderenswaardige eigenschappen van deze taal met het oog op de voordeelen die den bijval uitmaken eener ‘lingua franca.’
Geen enkele moderne taal is zoo aanhalend voor woorden van allen oorsprong, geen is zoo kort en lenig, geen heeft een zoo eenvoudige spraakleer. Ze bezit een gelukkig mengsel van den woordenschat der germaansche talen en van de romaansche, 't is te zeggen van de twee belangrijkste taalgroepen der beschaafde wereld. Haar wetenschappelijke terminologie vereeuwigt de overlevering die wil dat sinds den tijd der Romeinen het Grieksch de nieuwe woorden levert die wetenschap en wijsbegeerte voortdurend noodig hebben. De beteekenis der meest belangrijke dezer termen is door een lang gebruik gevestigd. Ze vormen een soort internationale taal, waarvan de Duitschers ten onrechte getracht hebben zich te ontdoen, grootendeels om samenstellingen te gebruiken gevormd uit bestanddeelen aan hun eigen taal ontleend.
Terwijl dus, als taal, het Engelsch aantrekkelijk is door zijn eenvoud, zijn schilderachtigheid, zijn kracht en zijn
| |
| |
rijkdom, is het van den anderen kant ook het orgaan voor de aanzienlijkste letterkunde der moderne tijden. Een in het Engelsch geschreven boek bereikt een waarde verschillende malen grooter dan het zelfde boek hebben zou in een andere taal vermits zijn lezerskring vier- of vijfmaal grooter is. Beschouwen we daarenboven de ekonomische macht gepaard aan een taal die de poorten opent der Vereenigde Staten, van Engeland, zijn kolonieën en het verre Oosten, dan zullen we beseffen dat iedere mededinging voortaan onmogelijk is.
Zoo deze overwinning van het Engelsch, door alle naties in de mogelijkheid te stellen met meer gemak haar gedachten en voortbrengselen te wisselen, grootelijks bijdraagt tot het welzijn aller menschen, zal ze natuurlijk ook een groote kracht zijn voor de angelsaksische volkeren.
En, gezien het belang dat ze erbij hebben deze eindoverwinning te verhaasten, moeten we er misschien niet voor wanhopen dat ze eindigen zullen met een vereenvoudiging in de schrijfwijze, ondanks den ommekeer dien dit bewerken zou in hun eeuwenoude gewoonten. Want deze hervorming zou het eenig zwakke punt van het Engelsch - gezien van het standpunt dat ons bezighoudt - doen verdwijnen. Ze zou tevens een geweldige besparing in tijd en geld beteekenen voor al degenen die het spreken. Het schrappen der nuttelooze letters vermindert immers met 10 0/0 de lengte van alles wat in 't Engelsch gedrukt wordt in de beide werelddeelen.
Zoo dus, om tot den gewenschten uitslag te geraken, een zekere inspanning van den kant der Angelsaksers wenschelijk is, ook de volkeren van Europa kunnen dezen ontwikkelingsgang verhaasten die hun allen zal ten goede komen. Ze hebben er maar voor te zorgen de gemakkelijkheid te vermeerderen die het grootst mogelijke aantal hunner rasgenooten er toe brengen moet een taal te verstaan die de kans heeft een internationale taal te worden in den tijd waarop de kinderen van heden de kinderschoenen zullen ontwassen zijn.
Feitelijk zal, wie berekeningen maakt voor zulke gebeurlijkheid zeker zijn niet te verliezen, want onberekenbaar zijn de voordeelen die hem nu reeds het Engelsch bezorgen kan. Deze eenvoudige redeneering is een van die welke het machtigste bijdragen tot de
| |
| |
overwinning van het Engelsch door de medehulp van allen.
Dit vraagstuk is zeer bijzonder en hoogst belangrijk voor de Nederlandsch sprekende volkeren. Het gaat hier over een taalgemeenschap van ongeveer dertien millioen sprekenden. De belangrijke rol door deze volkeren gespeeld in de ekonomische wereld en in die der gedachte, hun ligging in het volle midden der moderne beschaving, hun zoo aantrekkelijke en diep-menschelijke letterkunde waarmede ze door hun kunstenaars zijn begiftigd vergoedt eenigermate het euvel spruitende uit de betrekkelijke bekrompenheid van de groep. Doch het is er niet minder duidelijk om dat, evenals alle kleine volkeren, Hollanders en Vlamingen te rangschikken zijn onder hen die het meest belang hebben in de verspreiding eener internationale taal en in haar verbreiding onder het volk bij hen naast die hunner moedertaal wier klanken toch immer dierbaarder blijven zullen dan alle andere.
We kunnen zelfs zeggen dat niemand er meer belang bij heeft dan de Nederlanders dat het Engelsch een universeele taal wordt, want geen taal staat zoo dicht bij die der Angelsaksers dan deze hunner broeders aan de andere zijde der Noordzee: de Franken van Holland en België.
Het is verwonderlijk hoe gemakkelijk de Nederlandsch-sprekende volkeren er toe komen zich in het Engelsch uit te drukken. Men kan zelfs zeggen dat bij vele onzer uitgewekenen in de Vereenigde Staten en in Engeland, het Engelsch eerder geleerd wordt door een ‘aanpassings’-verschijnsel als door het eigenlijk gezegde aanwinnen van een nieuwe taal, omtrent op dezelfde manier waarop men er geleidelijk toe komt zijn gewestspraak te veranderen in de letterkundige taal die eraan beantwoordt.
Maakt ook de nabuurschap van franschsprekende volkeren, waarmede de Vlamingen door staatkundige, godsdienstige en maatschappelijke banden verbonden zijn, het aanleeren van het Fransch, als tweede taal, voor de noordelijke bewoners van België, volstrekt wenschelijk, het ware toch ook maar een kleine verzwaring der taak die zich opdringt aan iederen Vlaming die zijn gezichtskring verbreeden wil, hem de beginselen van het Engelsch te doen aanleeren naast de studie van het Fransch. Naar gelang zijn noodwendigheden en
| |
| |
volgens den tijd waarover hij beschikt zou eenieder deze beginselen kunnen aanvullen met een woordenschat of voor den handel of voor de letterkunde.
Verre van in een beperkten kring besloten te zijn zouden de Vlamingen, niet alleen beschikkend over hun eigen taal, maar tevens over een voldoende kennis van Fransch en Engelsch, een heel wat uitgebreideren gezichtskring hebben dan de personen die 't Fransch als moedertaal hebben, en echte world citizens zijn.
Deze koppeling van Vlaamsch en Engelsch zou niet alleen aan de tegenstanders van het Nederlandsch een machtigen bewijsgrond ontnemen (die n.l. welke hierin bestaat dat men het Vlaamsch doet voorkomen als een taal met onvoldoend afzetgebied); ze zou de Vlaamsche beschaving ook aanmerkelijk verrijken door een gelukkig huwelijk met die van een volk dat ondanks aanzienlijk verschil in geestesgesteldheid, toch ook evenals het onze een grooten praktischen geest heeft, een vruchtbaar werkdadig realisme naast een intens geestesidealisme en een diepe gevoeligheid. Van weerszijden is er dezelfde onafhankelijkheid van geest, hetzelfde demokratische instinkt, dezelfde vasthoudendheid van wil.
Voegen we hierbij dat op onze dagen dit taalverbond en deze kultureele vereeniging een zeer noodzakelijk tegenwicht zouden zijn tegen den in België te zeer oploopenden invloed van Fransche gedachten en gevoelens. Deze heeft door toedoen van verschillende faktoren een zoodanige uitbreiding genomen dat hij de politieke en psychologische zelfstandigheid van ons land bedreigt.
De vriendschapsbanden tusschen Engeland en de zuidelijke Nederlanden zijn zeer oud en waren in verschillende omstandigheden, de beste waarborg voor ons bestaan als volk!
Het is onze plicht, als Vlamingen, deze kostbare betrekkingen te onderhouden voor het welzijn van dat vaderland dat anderen, onder voorwendsel van het beter te verdedigen, gevaar loopen te nauw te verbinden aan een buur wiens politieke en ekonomische belangen niet altijd dezelfde zijn als de onze.
Van al de invloeden die we op ons land hebben te laten inwerken om het te redden van het provincialisme is er geen die minder gevaarlijk is dan die van een land dat van 't onze gescheiden is door de zee en in zijn zeer verschillende overleveringen verre van ons afstaat.
| |
| |
Van een meer realistisch standpunt uit is het van belang te vermelden dat Engeland en zijn kolonies op dit oogenblik het eenige ekonomische domein uitmaken waar onze voortbrengselen zonder moeilijkheden binnen mogen.
Wat Amerika betreft, dat meer protektionistisch is als het moederland, het biedt een onbegrensd arbeidsveld voor de meest krachtdadigen onzer zonen.
Dat dus de letterkundige genootschappen, de leesgezelschappen en voordracht-vereenigingen, van het Vlaamsche land een groote plaats inruimen voor de Engelsche en Amerikaansche gedachte. Ze zullen zoodoende aan de Vlaamsche beweging een steun verzekeren van onberekenbare kracht en tevens werken aan de overwinning van de eenige taal die in de oogen van een onpartijdigen en positieven toeschouwer, tegenwoordig kans heeft die universeele taal te worden dank zij welke het voor de menschheid mogelijk zal zijn een der grootste hinderpalen uit den weg te ruimen die de vorming van een internationale geestesgesteldheid naast de nationale vaderlandsliefden, in den weg staan. De nakende overwinning van de Engelsche taal als ‘tweede taal’ der verschillende volkeren, en als uitingsmiddel van een internationaal organisme, is de eenige redding voor de kleine nationaliteiten die anders bedreigd worden met verplettering of verstikking door de machtige ekonomische, politieke en zedelijke machienen die onze moderne groote staten geworden zijn.
A. CARNOY.
|
|