Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1920
(1920)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
De ballygullion melkerij, ltd.
| |
[pagina 467]
| |
Al de boeren van de streke kwamen t'hoope om hem te hooren; en dagen achtereen, als 't al lang gedaan was, spraken ze schaars van wat anders als van hennen en van room; en iedereen had een gedacht op zijn eigen, of een nieuw voorstel te doen. De oude Jufvrouwe Armitage van nevens 't Gemeentehuis ging dadelijk 't hennenboeren aanmoedigen, en stichtte eenen prijs voor den besten legger van heel Ballygullion, | |
[pagina 468]
| |
die meer redetwisten deed ontstaan en meer gekeikei, dan 't vieren van den 12n Juli zelf. Dat bracht een heel rumoer te wege, en elkendeen wilde en ging meê doen. Doven Pé van 't Moeras zijn wijf moest gemakkelijk winnen, had hare hen niet den mood gesteken! En ze wilde't al geen kanten aannemen, dat ze haren legger niet vergeven hadden. Maar, bliksems! wie of wat zou hem van de wereld geholpen hebben tenzij de eene krop vol Turksche tarwe na den anderen, die de oude vrouwe niet uitscheidde hem te geven. Ieder keer dat de hen een ei geleid had, kreeg ze een toemaatje meel, ‘om 't schaap aan te moedigen’, 'lijk het wijf zei; tot op zekeren keer dat er een ei met dobbelen dooier voor den dag kwam, en 't beestje zulk eene schrikkelijke lading eten te slokken had, dat, eer het eene halve uur later was, het met zijn pooten gestrekt over den aarden vloer lag gekeeroogd. Achter dat, daar en was geen twijfel of Larry Thomas' wijf ging den prijs winnen; want, dagen reeds vóór het einde van de maand, door Jufvrouwe Armitage uitgesteken voor den prijskamp, stond hare hen over de twaalf eieren boven gelijk wiens anders legger. Nochtans, als 't al te tellen kwam, vonden ze een aande ei of twee in den hoop gefoeffeld, waarvoor noch vrouwe Thomas, noch hare hen en konden gedoen; en alzoo kwam het dat ze beide buiten den prijskamp gesloten werden. En, als 't al geschept en gevaagd was, bazinne Archy Doran streek den prijs op. Doch, als ze haar rekening miek, alles dooreengerijferd, over koorn en meel, ondervond ze dat ze meer dan dobbel | |
[pagina 469]
| |
de waarde van den prijs kwijt was aan ate voor haren legger. Ge kunt denken of ze blijde was en goed gezind! En, dan deze, die dichte bij zoo veel, als zij, aan voedsel en henne-t'-eten verteerd hadden, en geen prijs en wonnen, waren nog dobbel kwaad, op den hoop toe! De eenigste die er wel meê voer, met dien prijskamp, was Miss Armitage zelve. Immers, ze hield al de binnengebrachte eieren, en sloeg er dobbel de waarde van den geschonken prijs uit. En, daar en was niemand zoo welgezind en tevreden 'lijk zij, ge kunt dat peizen. Zoo, al t' hoope, dat henneboeren en was maar een flimpe! En, 't bleek 'lijk of dat er niets nuttigs noch goeds uit die voordracht en ging groeien! Nogthans, iedereen hield de meening dat Ballygullion maar met beschaamde kaken en ging staan daar, was het dat het ten achteren bleef bij andere plaatsen. En, zoo kwam het, dat er, ten langen laatsten, kom-af meê gemaakt werd met een melkerij, en dat er een Berek gestemd werd, om 't dingen in een te zetten, en in gang. 't Meeste deel onder ons, in 't begin, dachten dat wij daar de room gingen vangen, volgens de oude voorvaderlijke doenwijze, alleenlijk met hem te schuimen. Maar, daar wierd algauw rondverteld dat het al met machinerij te doen ging zijn, Eenige onder ons wilden het schaars gelooven, en bleven wantrouwig; hoe, den duivel! hadden wij dat wel kunnen weten of rieken, hoe dat dit spel ineen zat, 'k vraag je een keer? Thomas Mac Gorrian hield staan dat het roomen ging gedaan zijn bij middel van lemmers, 'lijk de messen van eenen raapmolen, en dat ze effen den top van de melk gingen afscheren, en de room in een teele er naast zwepen. Maar, hij en kon gelijk niet wel uitleggen, hoe dat ze 't dan | |
[pagina 470]
| |
aan boord zouden leggen om 't opperste van de melkteele ook niet meê te scheren. Dikken Dasten Lenakan zwoer dat er geroomd werd met 'nen darm, 'lijk die van een stokerij. Edoch, wisten wij allen dat Dasten kennisse had van korten drank, genoeg en te vele, er waren er maar weinig die meenden dat hij ook kennisse had van melk: en zoo kwam het dat niemand hem geloofde! Ten langen laatsten, 't Berek besloot dat er zou een openbare proefneming gedaan zijn. En ze schreven naar den man daar van 't Ministerie, dat hij zou zijn toestel meêbrengen om te toonen hoe het ging. Want ze waren er allemale tegen, om geld uit te geven voor een machine, als zij niet wisten op voorhand dat ze haar werk zou doen, natuurlijk! De proefneming zou plaats hebben op langen Thomas Mac Gorrian zijn hofstede. En, op den gestelden avond, we waren er met geveertig tegenwoordig. We zaten er allen, in eene halve maan, op banken en op stoelen, en op al dat als zate dienst kon doen, net 'lijk Christene Minnestreelen die op Kerstdagavond ter markt gekomen waren. De voordrachtgever had door het venster een rieme gespannen van aan Thomas ‘dorschduivel’, die buiten stond tot aan den ‘Scheider’, daar binnen, 'lijk hij het dingen heette, zoo dat het eene met het andere ging kunnen in gang gezet zijn, en draaien. Die Scheider, ofte Roomer, bij 't eerste opzicht, en voldeed ons al geen kanten; en, 't was daarbij maar een klein, vernukkeld dingen, voor 't geld dat het kostte, bij dat ze zeiden. Maar, als de voordrachtgever begon uiteen te doen wat het getuig al ging verrichten, en hoe, met simpelijk de melk te gieten in een ronde bolle en ze te doen rond schij- | |
[pagina 471]
| |
veren, ge de room kon doen stroomen uit een gat, en de melk uit een ander, we kregen er 'lijk een beter gedacht van. 't En was, echter, 'lijk niemand die er aan hield zijn meening te bekouten met dien vreemdeling, daar; maar, er werd zooveel te meer gebabbeld en gevezeld onder ons. - ‘'t Is een schrikkelijk aardig dingen’, zei er een. - Ja 't, zei een ander, en hebt ge nog van uw leven zulke toeren gezien? - Jongens, jongens! zei James Dougherty, de kunsten van 't menschdom gaan 't al te boven! Dat mijn grootmoeder zaliger dat moest zien, 't zou haar het leven kosten. Zij was zij de beste melkboerinne van tien uren in 't ronde, ja-z'; maar, och Heere! wie vermag er wel iets tegen een ‘maxim’? Maar, 't meerendeel en wilden noch links noch rechts klappen, noch eens, noch anders, tot dat ze 'ne keer eigenlijk 't dingen hadden zien werken. En, inderdaad, we stonden allen op heete kolen tegen dat het zou beginnen. Maar, wachten was nog 'ne keer 't wachtwoord! Want, die Menheere was 'lijk niet weinig ingenomen met zijn zelven, zou men gezeid hebben, en verzot op den klank van zijn eigen kele; en klappen was klappen, dat hij deed, met groote stadhuiswoorden, waar dat er niemand een gebenedijde meening van begreep, buiten hij zelve misschien, dat wij, op een einde, 'lijk dom en doof getuit er bij zaten! Ge kunt dus denken of wij schrikkelijk blijde waren, als hij, eindelijk, aan Mar'-Treze zei, Thomas zijn vrouwe: ‘Wel, nu, Madam, als het met uw goedheid zou overeenkomen, 'k zou wel willen de proefneming doen, nu.’ Maar, Mar'-Treze, Thomas Mac Gorrian zijn vrouwe, is een danig stil mensch, een beetje beschaamd zelve; en, met al dat volk daarrond, en daar zoo, ten aanzien van eenieder, | |
[pagina 472]
| |
‘Madam’ genoemd zijn, zij en hield er 'lijk niet aan van uit haar hoekske te voorschijn te komen, en ze deed teeken naar Thomas, dat hij liever zelve zou gaan om de melk. Zoo, Thomas gaat, en komt dadelijk weêrom binnen al stenen onder den last van eene groote, zware melkkanne, die hij op zijn buik met 't geweld van handen en armen verport, en daar dan neêrezet. - Nu, zegt de voordrachtgever, wilt ge nu, simpelijk, de paarden in gang zetten, daar buiten, en de melk gieten hier in 't getuig, ik zal den schelder in gang zetten. Thomas, zoo med'een, giet de melk zoo 't bevolen was, en zijn jongen, buiten, zet de paarden aan; en weg was de roomer, al bijzen 'lijk een korf vol bieën! - In eenige oogenblikken, Heeren en Damen, zegt Menheere alzoo, zult ge de melk hier zien uitkomen, en de room aldaar. Ge wordt vriendelijk verzocht, als 't u belieft, goed te willen opletten. Maar, 't en was waarlijk niet noodig dat hij het zei; want iedereen stond voorover geleund, met zijn asem open ingehouden; ge 'n hoorde niets, tenzij het ronken van den roomer. Al met eens, er komt daar 'lijk een dikke vette sirope, uit het melkgat geloopen; maar om den duivel! geen room te zien! Menheere, als hij dat ziet, rimpelt wat zijn voorhoofd en keert hem dan om, en zegt door het venster naar buiten aan Thomas' jongen, dat hij de paarden wat rapper zou opjagen. De roomer ronkt nog harder dan te vorings... nog geen room! We beginnen naar malkaar te kijken; en er zijn er, | |
[pagina 473]
| |
onder 't vrouwvolk, daar, op de laatste reke, die het aan 't giechelen zetten. De voordrachtgever schiet een kleurtje en heeft heel warm, zou men zeggen. - Zijt ge wel zeker dat die melk heel versch is en ongeroomd, zegt hij al med'eens, luid-op, aan Thomas. - Versch, hewel, zeker, nietwaar, Marie, zegt Thomas, al kijken naar zijn vrouwe. - Zeker, Menheere, zegt Mar'-Treze, versch van de koe dezen avond. - 't Is uitnemend wonderbaar, zegt de voordrachtgever, al zijn haar scharten, dat het al overhoop ligt. 'k En heb het, van mijn leven, niet tegen gekomen. - Dat hangt af van 't geen Thomas aan zijn beesten geeft, zegt Dikken Dasten Lenahan, daar ievers van achter. Er en is niemand, die 't niet weet, dat Thomas' koeien niets anders krijgen dan snijdeling. Er wierd rondom gegekt en gelachen met die spreuke; want, 't stond genoeg bekend dat Thomas verre was van milde in de stande en den bak. Maar Thomas was zoo gemakkelijk uit zijn lood niet te slaan. - Bah, Dasten, zei hij, dat gij moestet, voor een weke of twee op droog zaad en op snijdeling staan, kwestie en zoudt ge nog de toppen van uw schoen niet kunnen zien, vooraleer dat ge sterft. Daar wierd nogmaals gelachen en gegekt; en 't spotten ging nu een beetje overal aan den gang, voor een deel, op de rekening en de kappe van den voordrachtgever zelf. De man geraakte bijna den kluts kwijt, want, om den duivel! | |
[pagina 474]
| |
geen enkel druppeltje room was er nog te voorschijn gekomen. Al med'eens, hij stuipt en kijkt dichte tot tegen de melk. - Brengt eens een keerse, zegt hij luid-op. Thomas reikt hem den kandelaar van 't kaveberd. De voordrachtgever bukt voorover over de melkkan, dopt dan het topje van zijn vinger er in, en van daar in zijn mond. - 'k Geloof het wel, zegt hij, al kijken 'lijk zot naar Thomas, er is geen melk bij of omtrent. - Geen melk, zegt Thomas, 't moet melk zijn! 'k Heb ze genomen waar ge mij gezeid hebt, Marie. Mar'-Treze staat op en drumt voorwaarts. Ze kijkt eerst naar de kanne van den roomer, en dan naar den melkpot. - Gij schamelen Tisten, zegt ze alzoo aan Thomas, en 't is, merdjijne! het kalkwater, dat ge opgehaald hebt, dat ik gisteren gereed gemaakt heb om de muren van den melkkelder te witten. Ik moet dit getuigen voor den voordrachtgever, dat de man reden kon verstaan. Want, daar en was, bliksems, geen één die hem luider aan 't lachen zette dan hij zelf, en dat is niet weinig gezeid! Thomas stond daar 'lijk een onnoozelaar, nu, met een grinzende glimlach op zijn lippen, te gapen met zijn mond wagenwijd open. En volgens de wijze waarop Mar'-Treze hem, glarieoogend, bekeek, een mensch, 'k moet het bekennen, zou er uit besloten hebben, dat ze meer haar op hare tanden had, dan ge wel zoudt peizen, somtemets! Geen wonder, ook, dat ze kwaad er uit zag. De klucht liep, 'lijk een strooivuur, de streke rond, en Thomas had, naderhand, geenen anderen naam meer, dan ‘Witter Mac Gorrian’. Aleventwel, ze wieschen den roomer uit, de echte melk | |
[pagina 475]
| |
wierd er dan ingegoten, en daar en was geen twijfel aan of 't dingen werkte uitstekend goed. De voordrachtgever was blijde 'lijk een zot; en elkendeen ging tevreden naar huis, en daar werd hand aan 't werk geslegen om eene melkerij op te richten, zoo gauw het gevonden kon zijn. Ze gingen eerst rond achter de namen van al dezen, die zinnens waren meê te doen. Maar 't duurde eenen heelen tijd om hun uit te leggen hoe, en op welke wijze, zoo'n doening moest begaan zijn. De menschen hadden kleine trouwe in die samenwerking. De weduwe Doherty en wilde niet meê doen, en vier koeien inbrengen, zei ze, om maar al zoovele te trekken, zoo zei ze, als boerinne Donnelly, van over 't veld, die er maar twee staan had. Maar, als ze haar verzekerden, dat ze ging tweemaal zoovele trekken, 't was dan moeder Donnelly, die batavierde en leelijk deed, want ze had er op gerekend de Weduwe Doherty vast te hebben en een voetje te lichten. Dan was er nog een heel gekeikel, en haarkepluk, omdat ze wilden de vrouwe Morley uitsluiten, aangezien ze maar een geit en had. 't Waren er wel die ze hadden willen laten meêdoen; maar de meerderheid kwam er tegen op, zoo gezeid, omdat het ging eenen slechten naam geven aan de Maatschappij. Op een einde, alles ging wel en in vrede afloopen te wege, toen Michiel Murray, die oude lawijdmaker, zijn haken in 't spel sloeg. Michiel was altijd voor den vrede, zoo zei hij, maar daar en was niet te min geen mensch, die meer ruzie in de streke zaaide, dan hij zelve! Want, als er ievers twee gezapige lieden een woord onverschil hadden gehad op de markt, laat ons zeggen, als ze een pintje ophadden, en 't al lang vergeten waren, van 's anderendaags stak die oude | |
[pagina 476]
| |
lullepot zijnen neus in andermans zaken, rakelde den doovenden asschen weêr open, en 't was seffens weêr laaiende vlam, erger dan te voren! Zoo, als alles wel in gang scheen, te wege, en dat het Berek eene algemeene vergadering van de Maatschappij bijeen riep, sprong Michiel rechte en zei dat het waarlijk jammer en zonde Gods zou zijn, indien de Maatschappij moest vallen uit oorzaak van politiek of godsdienst-geschil. En hij stelde voor, om de goê intentiën van al en eenieder te bevestigen, de algemeene vergadering te houden den eenen keer in de Zate van de Oranje-mannen, en den volgenden keer in 't Lokaal der Vereenigde Iersche Verbondenen. Hij noemde de Zate der Oranje-mannen eerst van al, zoo zei hij, omdat hij een Nationalist was, hij zelve, zoo zei hij, en een ‘Home Ruler’, en 't altijd zou zijn. Daar waren reeds een stuk of twee, drie Oranje-mannen leelijk aan 't blekken, bijzonderlijk op het einde van Michiel zijnen zeg; en niemand en was er, die had kunnen voorzeggen wat er zou gebeurd zijn, had de Voorzitter niet seffens op gesprongen en verklaard dat Michiels gedacht alleszins recht en redelijk was, en dat hij dacht dat ze niet beters konnen doen dan er op in te gaan. Zoo, 'lijk het behoorde, de eerste algemeene vergadering werd gehouden in de Zate van de Ballygullion Oranje-mannen. 't Ging er al stil en gezapig, uitgeweerd dat er daar een handsvol haantjes-vooruit van de Nationalisten aan 't gekken gingen en aan 't spotten met een vlagge, die daar in den hoek van de zaal hing, met Koning Willem er op, te lijve bezig met eenen man, in 't groen gekleed, te doorsteken met zijn zwaard. | |
[pagina 477]
| |
Maar, 't ongeluk wilde, dat Wijtje van 't Moeras, de hardste Oranje-kop van geheel Ulster, half wege de vergadering, binnen gesukkeld komt, dronken 'lijk een zwitser, hem nederflokt ievers aan een tafel, en algauw aan 't slapen valt. ......En daar lag hij te snorken en te grollen een halve uur aan een stuk, tot, op 't einde van de meeting, als de Voorzitter aan 't spreken was, er, al med'eens, geildig geklakt werd in de handen, en Wijtje wakker schiet en verdwaasd staat te gapen. Eerst keek hij naar Koning Willem, daar, op de vlagge. Dan, 'lijk hij de stem van den Voorzitter vernam, begint hij met zijn voeten te stampen over den vloer, en bravo! bravo! te roepen, met eenen vreezelijken hik tusschen de bravo's! 't Ventje dacht dat hij op een Iogievergadering zat van de Oranje-mannen! En, al med'eens, hij ontwaart daar, Michiel Murray, en nevens hem, Thomas Mac Gorrian. Lijk een weerlicht, en met een wip, schiet hij rechte, op zijn strooien beenen, en slaat met zijn vuist op tafel dat het berd davert. - Stopt, broeders, tiert hij, stopt, al glarieoogend in 't ronde. - Stopt! Er zijn hier papen aanwezig! Ge'n hebt nog nooit van uw leven een vergadering gedaan gezien 'lijk dan! De helft van de aanwezigen sprongen rechte, in eenen asem, en de andere helft trok de rechtgesprongenen bij de slippen om ze tot zitten te dwingen. Zij klapten al ondereen, en terzelvertijde; sommigen zelfs, zwoeren dat ze beleedigd werden, terwijl andere zochten vrede te maken. En dan sloegen de vrouwen er nog tusschen om de mannen te scheiden en 't Vechten te beletten. Maar, 't en lukte | |
[pagina 478]
| |
maar nan. En, ge n hebt van uw leven nog geen heviger gekijf, en geharrewar, en gevecht te wege gezien als daar. Ten slotte, toch, de oude en de gezeten lieden, van beider kanten, na veel geklap en geredetwist, en overtuiging en verzekering, na den eenen tegen gehouden te hebben, en den anderen buiten gedreven, kregen de vergadering gesloten, zonder dat ze eigenlijk aan de slagen geraakten; en, de eene achter de andere, trokken huiswaarts. Maar de vennootschap van de melkerij was leelijk in tweëen verdeeld. Dat en was Wijtje zijn schuld nog zoovele niet, neen't; want, als de lieden er op dachten 's anderendaags, 't waren er meer die er om loechen, dan er om kwaad waren. Maar 't partijschap had weêr de bovenhand, bitterder en bijtender dan ooit. De Nationalisten waren groene van gramschap op hen zelven omdat ze toegegeven hadden en toegestemd te vergaderen in de Zate van de Oranje-mannen, uit vreeze dat men wel zou gaan denken hebben, dat ze verweekt waren in zake ‘Home Rule’. De Oranje-mannen waren net zoo verlegen dat de gazetten gingen beweren, nu, dat zij verslapt waren voor de Unie ofte Vereeniging. Daarbij, die oude Koning Willem, daar, in den hoek, had geen goed gedaan, al geen kanten. Ik en ben, ik zelve, geen partijman; maar, als ik daar Willem Robinsin, die mijn gebuur is sedert deze twintig laatste jaren, zie den 12 Juli langs de strate stappen, gepint in zijn knoopsgat met een paar oranjelintjes en oranje-vestelingskes, rechtuit gezeid, 'k voel min voor hem, in mijn harte, dan op andere dagen! De waarheid heet het, immers, | |
[pagina 479]
| |
dat wij, Ieren, daar fijnekes geklopt werden in den slag van de Boyne! 't Is waar ook, dat er veel zijn onder ons, die beweren dat wij daar niet onze kansen hebben mogen, of kunnen, verdedigen zoo 't behoorde! Met al dat, ge zult begrijpen dat mijn herte precies van geen vreugde klopt, als ik daar op 12 Juli, den Oranjedag, 't oude Wijtje op zijn wit peerd in den stoet zie rijden langs de strate! Nu dat er van is dat wil, de twee partijen, aleventwel, en konnen niet meer verbroederen, noch verbonden worden. De haantjes-vooruit van beider kanten, de eene geleid door Wijtje van 't Moeras, en de andere door Thomas Mac Gofrian, hielden vergaderingen, elk al hunnen kant; en 't slot van de rekening heette... ehwel, dat er twee melkerijen gingen gesticht worden te Ballygullion. De gezapige lieden zagen wel in dat beide partijen hun eigen fijn belachelijk aan 't maken waren; immers, ons dorp is schaars groot genoeg voor één melkerij, laat varen voor twee. Maar, ja, gezapige lieden 'n loopen precies niet dikke in onze streke; ert ze waren niet bij machte, in alle geval, om de zinnen en de gemoederen te stillen. Eens dat 't partijschap los geraakt is, en uit zijn kot gebroken, beider zijden zitten weinig bekommerd met hun eigen welzijn, of met 't welzijn van streek of land. 't Gaat er van: en let op geen duif voor je-zelven, als ge den anderen maar een pak slagen kunt geven. Maar, daar wierd toch een bericht uitgezonden om de slap gevallen maatschappij weêr op te winden; en, ze weerden hen, van beider kanten, met hand en tand, uit vreeze dat de eene kant zou kunnen den anderen in de doeken leggen. | |
[pagina 480]
| |
Om alle moeilijkheden te vermijden, de vergadering ging gehouden worden in de halle van 't gemeentehuis. Op den eigensten, gestelden avond 'k trek op, en, als ik in de zale binnen stap, wie peist ge dat ik daar zie zitten op 't verhoog? Niemand min of Majoor Donaldson en Pastor Connoly. Ge kunt denken of ik verwonderd stond te kijken; immers de Majoor is een lamme goedzak van een ziele, en veel te stille van gemoed om hem met partijgekibbel te bemoeien; en Pastor Connolly, wel, de man heeft er ook meer dan zijnen buik van vol. Zoo, daar wierd gelijk rond gevezeld, in de zale, dat er ging eene poging gedaan worden om de gebroken stukken weêr aaneen te lijmen. Er waren er die blijde er om bleken, en in 't geheel niet verlegen het te bekennen. Maar 't meerendeel keek zuur en achterdochtig, en hield hem gesloten, terwijl dat Wijtje en Thomas Mac Gorrian warreerden, elk al hunnen kant, tusschen hun vrienden en partijgenooten, om iedereen de vermaning op 't harte te duwen, voet bij stek te houden. Als de zaal vol geloopen was, en iedereen gezeten, Majoor Donaldson stond recht. ‘Mevrouwen en Mijne Heeren, zei hij - ge moet weten, Majoor Donaldson was altijd beleefd, zelfs als hij met 'nen onbekenden reiziger sprak, - ‘Mevrouwen en Mijne Heeren, gij weet waarom wij hier vergaderd zijn: om de Ballygullion melkerij op te helpen. Ik wensch dat dit ophelpen de zaken beter en beter moge doen gaan; maar, ongelukkiglijk, men helpt geen maatschappij op, 'lijk men een oud moedertje op helpt dat langs het voorland van de straat uitgletste en viel. | |
[pagina 481]
| |
Nu, ik zal u niet langer bezig houden. Maar, vooraleer we verder handelen, ik wilde wel dat ge zoudt luisteren een minuut of twee naar Pastor Connolly. Ik zal u gerust zeggen dat hij mijn meening zal vertolken, alzoowel of de zijne. Ik en moet u niet vragen aandachtig naar hem te luisteren; gij weet immers, allemaal, beter dan ik zelf, dat, wat hij zegt, 't aanhooren waard is.’ Daarop pakt Majoor Donaldson zijn stoel en zet hem neêr. Dan stond Pastor Connolly op, trad een stap of twee voorwaarts, keek een minuut of twee rond in de zaal, en begon te spreken. 't Meerendeel van zijn parochianen, zoodra zij zijn oogen ontwaarden en tegenkwamen, keek al dadelijk grondewaarts, wel bewust dat de Pastor maar een klein gedacht had van al hetgeen gebeurd was. Maar Wijtje steekt zijnen kop uit en kijkt met uitdagende oogen, 'lijk of dat hij zeggen wilde ‘daar en is geen pastor die aan mij iets te zeggen heeft’, terwijl Thomas naar zijn voeten kijkt, met zijn teenen ingetrokken, als meende hij evenveel als Wijtje. ‘Mannen en Vrouwen van Ballygullion’, zegt Pastor Connolly, - hij sprak rechtuit, die Pastor, - ‘wij zijn hier al samen gekomen om de Vereenigde Melkerij te begraven, en, daarna, om twee maatschappijen te stichten, bij dat ik hoor. ‘De verstandige menschen van Ballygullion zien maar al te wel in dat het al t'hoope dom en belachelijk zou zijn voor Katholieken en Protestanten, voor Home-Rulers en Unionisten samen te werken, hand in hand, om het even waar of waarin. Lijk of ze zeggen, de twee partijen staan tegen over elkander in alles, en dat is 't voornaamste! | |
[pagina 482]
| |
De eene vieren St-Patrick's dag op 17sten Maart, als een feestdag, en de andere den 12den Juli. De vlaggen van de eenen zijn groen; die van de anderen zijn oranje. De eene willen hunne afgevaardigden zenden zetelen te Dublin in College Green; en de andere naar Westminster te Londen. En daar zijn nog een heele hoop andere verschillen, tusschen beide, al even belangrijk als deze. 't Is waar, gaat Pastor Connolly dan voort, dat zekere onwetende lieden zeggen, dat, ten slotte toch de twee partijen leven in het zelfde land, onder den zelfden hemel, met dezelfde zon die ze beschijnt en verwarmt, en denzelfden regen die ze begiet en nat maakt; en dat, wat goed is voor de streek, goed ook is voor de beide partijen; en wat slecht is, ook slecht is voor beide; die lieden zeggen nog dat beide leven sneê aan sneê als gebuurs, en dat ze koopen en verkoopen onder malkaar, en dat er nog nooit iemand gezien heeft dat er een-en-twintig schellingen zouden gaan in een Katholiek pond sterling, en maar negentien in een Protestantsch; en dat, al gaan ze langs verschillige wegen in zake Godsdienst, zij beide toch denzelfden God aanbidden, den God, die beide schiep! Maar ik moet hier niet bijvoegen, niet waar, dat die lieden slechts een handvolleke dwazerikken verbeelden, die de meening van de streke in 't geheel noch ten deele vertolken of vertegenwoordigen!’ Een aantal onder de toehoorders keek reeds 'lijk verdwaasd; en iedereen verwachte er hem aan dat de Pastor nu zou gezeid hebben de geschillen te vereffenen; en meer dan een was reeds geneigd en genegen het nu reeds te doen. Majoor Donaldson leunde achter over op zijn stoel, en zag er 'lijk welgezind uit. Welnu dan, zegt Pastor Connolly, na hetgeen ik daar | |
[pagina 483]
| |
zooeven gezeid heb, ik moet u niet bevestigen dat ik de meening deel van de verstandige lieden, en ik denk dat wij alleszins moeten eene Katholieke en eene Protestantsche melkerij hebben. Majoor Donaldson zit recht al met eens, en de toehoorders kijken de eene naar de andere de zaal rond met verwonderde, ondervragende oogen. Een dingen alleen is er dat mij kwelt, - gaat Pastor Connolly voort, die van geen koude gebaart, - t.w. de moeilijkheid om dat te verwezenlijken! 't Is doodgemakkelijk om Katholieke boeren van Protestantsche te scheiden, maar hoe de beesten gescheiden, zegt hij alzoo? Als een boer een kalf kweekt tot dat het een koe bedijgt, daar en is geen twijfel of die koe oftewel moet Nationalist, oftewel Orangist zijn! 't Beest en kan het niet helpen, vermits het hier in deze streke leeft. Welnu, wat zoudt gij doen als b.v. een Nationalist eene Orangiste koei koopt? Thomas Mac Gorrian kocht, een maand geleden, een koei van Wijtje van 't Moeras, die Wijtje zelf gekweekt en geweekt had. Peist ge mij wijs te maken dat dit eene Nationalistische koei is? Ik zal 'k ik u zeggen, menschen, zegt de Pastor, en zijn oogen flikkerden, 'k zal 'k ik u zeggen dat het zou kunnen gebeuren dat de melk van die koei in eene Nationalistische Melkerij de boter al zoo Oranje-geel zou doen keeren of de schutsels zelve van de zate der Orangisten! Daar ging 'lijk een meumelend gelach door de zaal, en zelfs Thomas en Wijtje en konden het niet gebeteren dat ze glimlachten. Nu, zegt Pastor Connolly, ten slotte, 't geval is gemakkelijk te beredderen in de zake van Thomas' koei. Daar en is | |
[pagina 484]
| |
geen ontkennen mogelijk, dat zij eene Orangiste koei is, en Thomas mag oftewel met zijn melk naar de Orangiste melkerij gaan, oftewel de koei weêrezenden naar Wijtje. Thomas recht hem wat op zijnen stoel, als hij dat hoort. Maar, gaat de spreker voort, daar zijn duizend en meer nog aardige gevallen die zich kunnen voordoen. Alla, ge hebt b.v. mijn eigen Blare. Iedereen weet dat ik ze zelf gekweekt heb; maar, dan, ge kunt ook niet loochenen dat haar vader, als ik zoo mag spreken van een stier, toebehoorde aan Majoor Donaldson hier tegenwoordig, en geheeten werd ‘de Prins van Oranje’. Nu, bij de wet, een kind volgt de voetstappen van zijn vader, in zulke zaken, en 'k zou gebonden zijn de melk van mijn Blare te zenden naar de Orangiste melkerij, al is het, en 'k houd het staan, dat zij zoowel en zoo goed een Nationaliste is als de beste. Heeft ze niet, Maandag laatst nog, al de oranje leliën plat geloopen in Wijtje zijnen hof? Zoodus, menschen, als ge alles wel ingaat, ge zult zien dat het maar een mottig dingen is dat verdeelen in Oranje en in Groen, waar er sprake is van eene melkerij! Want, indien ge de zaken doet zoo 't behoort, en, 'k en ben voor geen halve maatregelen, ge zult te zorgen hebben voor den stambrief van al de stieren, de koeien en de kalveren in heel de streke, en dan nog, ge zult er weinig meê gevorderd zijn, vermits er, allen jare, bij geheele kudden hoornbeesten van Amerika herwaarts gebracht zijn; en wat daarmeê gedaan dan? Maar, weet-je wat, wilt ge mijn raad volgen? Dat al dezen, die niet geheel zeker en zijn van hun koeien en hun herkomste en hun meening, eenvoudig en in tusschentijd, t'hoope komen en te samen doen! En laat maar dezen, die eene zuivere, zekere beeste hebben, 't is eender van welke | |
[pagina 485]
| |
politieke meening, zelve hun melk houden, en hem zelve schuimen volgens aartsvaderlijke geplogenheid, met eenen houten lepel! Daar was wel, nu en dan, een beamend gegek en gelach, terwijl de Pastor aan 't spreken was; maar, 'k wilde dat ge den schaterlach gehoord had, die dreunde door de zaal als hij hem neêrzetten ging. En, als 't lachen een beetje gekoeld was, Majoor Donaldson stond rechte. Jongens, zei hij, en hij vaagde nog de tranen uit zijn oogen, klare van 't lachen, indien het de wil en de wensch is van de vergadering hier tegenwoordig, dat de Ballygullion Melkerij zou voorts gaan en werken, staat dan rechte en roept driemaal hoera! ter eere van Pastor Pieter Connolly! In een duiveslag, iedereen, man, vrouwe en kind, Protestant alzoowel als Katholiek, stond te beene; en, als het dak van de Ballygullion Halle dien eigensten avond in de lucht niet en vloog, ehwel, 't is dat het verzekerd is tot in der eeuwigheid! Van dien eigensten avond af, daar en wierd geen woord meer gerept noch van ophelpen, noch van scheuring of tweedracht. En als ge van uw leven valt op een papieren boterwindelke met een kroontje opgeslegen van shamrock en oranje-leliën in een gevlochten, ehwel, ge zult nu weten dat ze komt, die boter, van de Ballygullion Samenwerkende Melkerij, Limited! JAN VAN DE WOESTYNE. |
|