Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1919
(1919)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 945]
| |
Losse beschouwingen over P. Benoit's leven en kunst
| |
[pagina 946]
| |
Maar het meest rechtvaardige oordeel over Benoit werd geveld door een man die stellig niet kan verdacht worden van Vlaamsche sympathieën. Maurice Kufferath. ‘Peter Benoit’ zei die, ‘zal stellig èèn der ijverigste, een der machtigste medewerkers zijn geweest tot de intellectueele herleving der Vlamingen. Vóór hem, of met hem, had eene schare kunstenaars, schrijvers en politici de eischen van het Vlaamsche volk nauwkeurig uiteengezet en bepleit. Hij echter is geweest de bard die de Vlaamsche ziel heeft doen zingen en die, in het rijk der tonen, met het meest gloed en welsprekendheid heeft uitgedrukt: het wezen van die ziel, hare teederheid en haar geweld, haar trek naar ernstige beschouwing, vreedzaam gedroom, haar verslingerdheid op weelderige werkelijkheid, hare verzuchting naar enorme dingen, naar kloeke vormen, naar schitterende kleuren, naar klaterend licht, en daarbij tevens: een innige liefde voor de grauwe hemelen, met teere klaarten, de groene eentonigheid van den geboortegrond met zijne lage landen en vruchtbare pleinen, doorsneden met beweeglooze kanalen en trage rivieren. | |
[pagina 947]
| |
zachtheid. Al zijne werken geven blijk van een innig dichterlijk gevoel en van eene edele verheffing. In eenzelfde verband kan men zich afvragen of Benoit school heeft gemaakt? Openbaarde zich tijdens zijn leven of na hem die samengestelde kracht, bestaande uit verschillendgeaarde enkelingen, die aangestuwd worden door eenzelfde hoofddrijfveer, eenzelfde bezielende gedachte in de muzikale uitdrukking? Epigonen, in den beperkten zin, zijn doorgaans menschen die teren op het erfgoed van hun Meester en niet eens den naam verdienen van kunstenaar of schepper. Maar Benoit had, al zeer vroeg, medestanders; H. Waelput, Leo Van Gheluwe, Jan Van den Eede, Gustaaf Huberti, Willem De Mol, K. Mestdagh, of leerlingen: Jan Blockx, Em. Wambach, Edw. Keurvels, L. Mortelmans, Frank Van Der Stucken, Edw. Blaes, P. Van Vlemmeren, Franz Andelhof, Anthony, H. Britt, Al. Bergs, C. Lenaerts en a.m. In der waarheid mogen die beschouwd worden als behoorend tot de school van Benoit, zonder daarom zijne epigonen te heeten. In hun werk wisten zij de Vlaamsch-muzikale beginselen van den Meester te huldigen, zijne nationalistische kunstleer in toepassing te brengen, zonder daarom te vervallen in het euvel waar de volgelingen van Wagner aan lijden. Zoo | |
[pagina 948]
| |
had Benoit zijn doel bereikt: De leerlingen tot denkende mannen vormen. En het is ons een groote blijdschap, toondichters als Aug. De Boeck, Paul Gilson, Jef Van Hoof, J. Van der Meulen, C. Roels, Fl. Alpaerts, K. Candael en zooveel anderen, elk in eigen spoor, doch allen in den geest van het nationalisme werkzaam te zien. Dit nationalisme, het dient erkend, is niet meer zoo stug, zoo radikaal als het door Benoit en elders, vóór hem, was geformuleerd. De bezinking heeft tijd gehad zich te voltrekken en het heroïsche tijdperk voorbij, het romantisch orkaan geluwd, is het te onzent, evenals in de andere gewesten waar het zich had voorgedaan, den weg opgetreden van meer universeele, breeder-menschelijke uiting, zonder daarom afstand te doen van oorspronkelijkheid en zelfstandigheid. In de prachtige lijkrede, diejan Van Ryswyck bij 's Meesters doodenbaar uitsprak, heeft hij dit vraagpunt, en het daarmede in zoo innig verband staande nl. of Benoit den triomf van zijn levensdoel heeft weten te verzekeren, op de meest tactvolle wijze besproken: ‘Hij wist wat hij wilde. Onbuigzaam, weerstand tartend, heeft hij het nationalisme in de kunst verdedigd, met meesterwerk op meesterwerk voor argument. Of hij de groote strijdvraag eens en voor altijd heeft opgelost? In het rijk der kunsten is geen dogma souverein; en wie daar zegt het ware, het goede, het schoone, antwoordt met de vraag zelve. | |
[pagina 949]
| |
dezer eeuw op Vlaamsche woorden en in Vlaamschen geest getoonzet hebben, hij toch heeft nieuwe gewaarwordingen in ons opgewekt; eene aandoening, eene geestdrift, tot aan zijne kunst verholen gebleven voor ons hart. De dichterlijke wereld, die hij voor ons openstelde, hadden wij nooit betreden tevoren; en toch, o geheimzinnig raadsel van volkspoëzie! die lustwarande hebben wij dadelijk voor de onze erkend. Hier helpt geen loochenen, het is zoo; heel ons geslacht kan het getuigen; ontwikkelden hebben het begrepen, de schare heeft het gevoeld’. Niet eigen roem heeft Benoit nagejaagd; alleen het Schoone heeft hij willen dienen met het oog op de behoeften van zijn volk. Meewarig is hij tot de Vlaamsche menschen gegaan en door zijne Muziek en zijn Woord heeft hij ze opgebeurd en verrijkt met den troost en de schatten van zijn eigen gemoed. Arm en eenzaam is hij gestorven. Geld en eer hadden zijn aandeel kunnen zijn. Ware hij naar Parijs getrokken, hadde hij geofferd op het altaar van de Mode, stellig, met zijne begaafdheid hadde hij kunnen schitteren, maar met producten zonder eigenaardigheid, zonder ziel. Hij ware er den hoop gaan vergrooten van de kunstenaars die, even, bewierookt, daarna verzwinden zonder dit lichtende spoor na te laten dat de echt-nationale genieën bij het nageslacht in vereering en liefde doet blijven leven, wijl hun werk een bijdrage was tot de cultureele vorming van hun stam. Hoe Benoit zijn apostolaat opvatte leeren wij uit het volgende fragment, dat gansch zijn kunstwezen komt belichten als de gloed van een apotheose. Men kan eruit zien hoe bij Benoit een sterke intellectualiteit ten dienste stond van zijn romantischen aanleg: ‘Het ontbreekt den toondichters trouwens aan wat ik den zedelijken zin hunner kunst noemen zal: zij hebben noch schoonheidsgevoel, noch | |
[pagina 950]
| |
wezenlijk bewustzijn der elementen die zij gebruiken; zij gaan op het toeval af te werk. | |
[pagina 951]
| |
de luiaards: diegenen wrijven zich het hoofd, in eene gestadige bewustloosheid van zich zelven, van de te beproeven middelen en het doel waarnaar men streven moet; zij verwachten alles van de omstandigheden, die ze zullen doen spreken, evenals die Eoolsharpen, welke de wind alleen in beweging bracht, Dat is de roeping van den waren toondichter niet: want hij stelt zijn betrouwen in zijnen wil. Hij verwacht geene mirakelen en verhoopt niets van de omstandigheden; hij verafschuwt die natuurwonderen, wetend dat het enkel aan hem zelven behoort zich te vormen en “zich zelf” te zijn. Zijn geheim zal niet bestaan in eene plotselinge overprikkeling, na eene langdurige slaperigheid des geestes; maar hij zal zich integendeel in een bestendigen toestand van overweging, studie en werkzaamheid houden, en in plaats van de hulp van zijn zenuwgestel in te roepen, zal hij zijn zenuwgestel weten te overwinnen om des te beter zich zelf te kunnen zijn. Overigens, buiten dien weg ligt er slechts verblindheid en duisternis: de geest zal eeuwig rondtasten zonder met zekerheid tot zich zelven te kunnen zeggen: Ik streef een zeker doelwit, eene echte muziekkunst te gemoet.’ Zoo deed de geniale sfinx Benoit zelf ons het raadselwoord van zijn geheim kennen. Werk! Vatten wij nu, aan het slot van dit opstel, den inhoud van 's Meesters stelsel samen, zooals zich dat in den loop van zijn bestaan ontwikkelde en volmaakte, dan treft ons daarin de eenheid en de grootschheid van lijnen waardoor het gekarakteriseerd is. Wereldroem versmadend uit altruïsme, uit gevende liefde voor zijn stam, is hij, vol diepe zelfbewustheid, van den beginne af, erop bedacht geweest Vlaanderen te beschenken met eene eigen toonkunst. Die wil hij opbouwen uit de ziel van het ras zelf, uit de taal en de nationaal-muzikale folklere: klank, rythme en gevoel van volkslied en volksdans. Daartoe betracht hij opleiding van componisten, vertolkers en publiek. | |
[pagina 952]
| |
Beide eerste zal hij vormen in zijne vervlaamschte muziekschool, of, door overreding en voorbeeld, uit zijne omgeving tot zich halen onder zijne tijdgenooten. Den smaak van het publiek zal hij trachten te louteren en op te voeden door uitvoering van uitgelezen werk in concertzaal, kerk (auditie's van orgelmuziek en zingen van koralen) en schouwburg. In de concertzaal met gewone stadsconcerten en Nationale festivals; in den schouwburg door lyrisch drama in de steden, en model-zangspel op den buiten. Lagere en middelbare scholen wil hij aan zijne werking doen deelnemen door de studie van notenleer, met daarnaast, of liever door middel van choralen en volksliederen. In alle tooneel- en muziekcentra wenscht hij naar eenheid te zien streven, zoo op taal- als op kunstgebied, door de verscheidene muziekscholen, korpsen en kringen, en die werking prijst hij aan niet alleen met het oog op moreele, maar tevens op stoffelijke verbetering der werkende elementen. Uit al die zich in één zelfde richting bewegende factoren hoopte hij een kern van krachten te zien opstaan, die eenmaal zijn levensdoel tot het hunne zouden maken. Dit grootsch Vlaamsch programma wordt bepleit door woord en schrift, bewerkstelligd door een reeks model-gewrochten, bekrachtigd door voorbeeldige Vlaamschheid in handel en wandel. Na 38-jarig streven ontstaat, met de Muziekschool van Antwerpen als fundament, het Koninklijk Vlaamsch Muziekconservatorium, dat de voedster moet wezen van de aangestichte Nationale Muziekbeweging in haar verder verloop. Benoit is nu al 63 jaar oud. Nog acht hij zijne levenstaak niet voleind. Dat zal zij eerst door de hervorming van zijn conservatorium | |
[pagina 953]
| |
tot Vlaamsche Muziek-Hoogeschool, type van in alle graden volmaakte Muziek-inrichting. Schoone droom! En boven op dit ideaal-monument, als een vlag, moest dan wapperen de trotsche leus uit zijn kunsttestament: ‘Blijft steeds aan Vlaamsche Taal en Kunst getrouw;
Stelt kunstplicht boven geldgewin,
En houdt uw Vlaamsche kunstziel vrij’.
Dr Herman BACCAERT. |
|