| |
| |
| |
[1919/9]
| |
De Antwerpsche hoogeschool voor vrouwen
Openingsrede
't Is voor mij een onuitsprekelijk genoegen heden voor de eerste maal de leergangen der K. Vl. Dameshoogeschool te mogen openen.
't Is immers de vervulling van een sedert lang gekoesterd verlangen: onze vrouwelijke jeugd te mogen opleiden tot ontwikkelde Vlaamsche vrouwen, ertoe in staat, in de eerste plaats, om aan den huiselijken haard als echtgenoote en als moeder de gaven van hun edel hart te paren met den degelijken tooi van een verstand in den breede ontwikkeld; en in de tweede plaats om, rijker bedeeld dan hunne medezusters, van hunnen rijkdom aan anderen te kunnen mededeelen en alzoo stilaan te scheppen een hoogeren stand in onze vrouwenwereld, hooger, niet zoozeer om reden der fortuin, maar door den echten adel van verstand en gemoed.
Heel het studieprogram is daar henen gericht, mejuffrouwen: uwe vermogens harmonisch te ontwikkelen. Daarom
| |
| |
bedoelen we niet in de eerste plaats: eigenlijke vakbekwaamheid. Deze, al is ze meer dan ooit onmisbaar in onze moderne ingewikkelde maatschappij, gaat zoo dikwijs gepaard met beroepsmisvorming, of althans met onvolledige vorming.
We droomen niet voor U dezelfde toekomst als voor uwe broeders en uwe verloofden of aanstaande echtgenooten. Al zijn we ook een rechtmatig feminisme toegedaan, en erkennen we dus uw recht, ook op vrije loopbanen, liefst zien we U groeien en bloeien in de volheid uwer vrouwelijke gaven in den huiselijken kring; tenware gij, door God geroepen, uwe zending vervuldet in een hooger moederschap, dat voor de wereld een gesloten begrip blijft.
En juist wanneer ik U op de rechte plaats beschouw, ben ik geneigd de woorden van Christus tot zijne apostelen te herhalen: ‘Gij zijt het zout der aarde’. Onze moderne wereld is ziek, er hort en hapert zooveel in de wentelingen van haar leven. De natuurlijke banden welke er het leven moeten ordenen hangen veelal los.
Ik draag in mij de diepe overtuiging dat van de vrouw vooral de redding komen moet.
Het huisgezin moet terug de cel worden van het maatschappelijk organisme. Het is uitteraard daartoe bestemd, doch de daveringen die door de wereld gaan, hebben ook deze natuurlijke verhouding uiteengeschokt.
Gaan we terug tot de verwezenlijking van het goddelijk plan en maken wij de wereld groot van de grootheid Gods. Alleen de goddelijke gezichteinder immers is oneindig, en dus groot; al wat eindig is, is klein voor harten die voor oneindigheid geschapen zijn.
In de herinrichting nu van het huisgezin als cel der maatschappij, moet aan de vrouw de voornaamste taak
| |
| |
toegezegd worden. Voorzeker de man doet zich doorgaans voor met een evenwichtiger karakter en met die natuurlijke gaven die hem vanzelf aanduiden als het hoofd van het gezin. Doch de man heeft zijn beslommerende ambtsbezigheden, waarin al de veelzijdige krachten van zijn wezen worden opgeslorpt. Hij is doorgaans afwezig van den huiselijken haard, en daar is juist de gewone plaats der vrouw. Waar de man amper zijn vaderhart kan ophalen in de omhelzing der lieve kleinen, valt aan de vrouw ten deel het aanhoudend verblijf bij de kleine luidruchtige en dikwijls lastige kleintjes. Zij is er op aangewezen om aanhoudend dit jonge leven te verzorgen, zoodanig dat er edele menschen uit opgroeien.
Doch wijst niet naar hooger, wie zelve geen zucht voelt naar het hoogland!
En ontwikkelt niet in evenwicht, wie zelve de rijke krachten zijner ziel niet harmonieus wist te ontvouwen, wie het machtig opgolvend leven niet wist te maken tot een gebreidelde zee!
Dit is de bedoeling dezer eerste poging tot hooger onderwijs onzer meisjes.
Evenwicht door de ontwikkeling van verstand, wil en gemoed in waarheid, goedheid en schoonheid.
Door de ontwikkeling van den wil op de eerste plaats.
De eeretaak komt hier toe aan den godsdienst. Hij alleen is er toe in staat om alle hoogere menschelijke strevingen de hoogte in te zenden, jazelfs om er een nieuwe stuwkracht in te leggen, om het edelste wat in ons is te doen genaken den rijkdom zelve van God in het bovennatuurlijk leven der genade.
Het onderwijs in den godsdienst, dit jaar apologetiek, de volgende jaren geloofs- en zedenleer, heeft geen ander doel. De verklaring van het Oud, en vooral van het Nieuw Testament
| |
| |
brengt U in onmiddellijke voeling met de bronnen zelf der goddelijke openbaring, en de uitleg der heerlijke kerkliturgie vergemakkelijkt U het leven in God door de sacramenten en het gebed.
Nevens de bovennatuurlijke middelen wordt U op de natuurlijke middelen tot vorming gewezen, op gezag der wetenschappelijke wetten door de wordende empyrische en experimenteele psychologie in den mensch ontdekt.
Dit is het centrum, de ziel van ons hooger onderwijs: de menschen goed maken; al het overige staat in het teeken ervan, is er aan dienstvaardig.
En vooreerst de wijsbegeerte, welke niet is, zooals velen zich ten onrechte inbeelden, een soort haarklieverij, een ‘looping the loop’, om met zijn verstand de onmogelijkste toeren uit te richten, tot geestelijke halsbrekerij toe: maar een kijk op de wereld en op ons zei ven, op de groote wereld buiten ons en de kleine wereld in ons, om, gehoorzamend aan de grondstreving naar eenheid welke elke menschelijke ziel beweegt, den harmonischen gang te vernemen van de eindige wereld, ontsproten uit het oneindige, en door ons terugkeerende tot denzelfden Oneindige.
Benevens deze kennis van het heelal in zijn eenheid, door middel van de studie der diepste oorzaken, zou een dieper doordringen in de details passen; dit blijft dan ook een leemte in ons programma, welke wij later hopen aan te vullen door de studie der natuurwetenschappen en der wiskunde.
Strekkend nu in de hoogste mate tot ontwikkeling van ons menschzijn, komt de geschiedenis, welke doorzicht geeft in 's menschen daden in het verleden, en die het heden verlicht door het verloop der gebeurtenissen te stellen in goed geordend
| |
| |
gelid onder de hoede der leer van 's menschen vrijheid en Gods voorzienigheid.
De studie der sociale wetenschappen, 't zij wat aangaat de uiteenzetting der economische verschijnselen, 't zij de aanschouwelijke voorstelling van wat praktisch gedaan wordt of moet gedaan worden om de maatschappelijke verhoudingen te wijzigen, is onmisbaar bij de vorming van een wezen dat uitteraard maatschappelijk is. Ze geeft bovendien aanleiding om goed te zijn tegenover de slachtoffers van ongezonde maatschappelijke verhoudingen.
Eindelijk wordt de ontwikkeling van het gemoed bevorderd door de letterkunde vooreerst, door de geschiedenis der muziek en de geschiedenis der beeldende kunsten.
Geen geschikter middel voorwaar om het schoonheidsgevoel te ontwikkelen en den levensblik te verdiepen en te verruimen dan de letterkunde, en deze is dan ook volledig vertegenwoordigd, 't zij in hare voorbereiding: de kennis der taal, 't zij dan verder in de geschiedenis der Nederlandsche woordschoonheid, in een blik op de vreemde litteraturen, en in het aanwijzen van evenwijdige stroomingen in de verschillende letterkunden.
Het kunstgevoel zal verder ontwikkeld worden door het in aanraking komen met de grootsche gewrochten der kunsten in de ruimte: beeldhouw-, bouw- en schilderkunst, en van de edele kunst in den tijd: de muziek.
Geen dorre opsomming van academische geleerdheid, maar het plaatsen vóór, en het leeren genieten van het echte volle leven, waarvan alle hooge kunst de draagster is.
Het programma is harmonisch opgevat, tot evenwichtige ontwikkeling in waarheid, goedheid en schoonheid der menschelijke vermogens.
| |
| |
Daarom betreuren wij het eenigszins dat velen het concentrische van het program niet hebben ingezien en er alleen een stuk hebben uitgenomen, en wij durven verhopen, dat wanneer zich niet meer zoovele beletselen voor de opkomende jeugd zullen voordoen, deze dan ook door het volgen van den heelen cyclus de vrucht dezer concentratie zullen trachten te verwerven.
Dit beoogen we dus in de eerste plaats: de volledig menschelijke en diep christelijke, en daarom evenwichtige vorming der jonge meisjes, opdat zij eenmaal aan den huiselijken haard als echte gezellin van den man mogen zetelen, niet als minderwaardige, doch als zijne gelijke, bekwaam met hem op te gaan naar hooger geestelijk leven, in staat om zelfs in zijne beroepsstudiën belang te stellen en desgevallig hem hierin tot prikkel te zijn. En evenzeer opdat de toekomende moeders, wanneer eenmaal de zegen van het moederschap over haar zal zijn nedergedaald, in staat wezen om hunne kinders op te voeden in de deugd allereerst, doch ook in de wetenschap. Ook wanneer zij haar kind aan vreemde en bekwamer handen zal toevertrouwen, zij toch steeds in staat weze de ontluikende verstandelijke vermogens van hare duurbaren na te gaan en ervan op de hoogte te blijven, zoodanig dat nooit die noodlottige breuk zou intreden tusschen moeder en kind in de crisisjaren der jeugd, wanneer het kind voelt dat zijn moeder hem niet meer begrijpt waar zijn hart onrustig jaagt bij het zoeken naar een antwoord op vragen die zijn moeder koud laten.
Ons oog strekt echter nog wijder dan den eenigszins engen kring van het huisgezin, en blikt henen over het breed gebied dat de vrouwenarbeid in onze maatschappij heeft betreden, nu meer nog dan ooit. Ik ben de eerste om het te betreuren. De vrouw hoort bij den huiselijken haard, en niet in de laatste
| |
| |
plaats de vrouw des volks, welke geen plaatsvervangers heeft bij hare duurbare kleinen. Doch geen tranen, hoe overvloedig zij ook wezen, kunnen iets verhelpen aan dezen toestand, welke een ernstig gevaar is voor de gezonde verhoudingen in ons maatschappelijk leven. 't Is een feit dat de vrouw wedijvert met den man op het gebied der moderne industrie. En de christene sociale vrouwenbeweging is juist ontstaan om dien uitgang van de vrouw uit den huiselijken haard zooveel mogelijk te beletten door een omzetting van atelier-arbeid in huiselijken arbeid, en tevens nu de rechten der vrouw te doen eerbiedigen, als christene arbeidster en vooral als moeder. Offervaardige vrouwen zijn opgestaan om hare zusters een reddende hand toe te steken; en de heerlijk-groeiende vrouwenbeweging vergt steeds nieuwe leidende krachten. 't Is ons vurigst verlangen daar iets te mogen toe bijdragen, en met het oog hierop spreken we de hoop uit, dat weldra de sociale leergangen zich verder mochten ontwikkelen, om, in voeling met hen die de algemeene beweging in handen hebben, flinke sociale leidsters te kunnen vormen.
En hetzelfde geldt op politiek gebied. In deze openingsrede, waarvan de toon moet waardig blijven, glijde geen polemiek. Ik verdedig niemand en val ook niemand aan, doch plaats u allen voor dit feit dat de vrouw over korten tijd evengoed als de man van haar natuurrecht zal gebruik maken tot medezeggenschap in het bestuur van het land. Weeklagen over den goeden ouden tijd en alle vrouwenkiesrechtbeweegsters als zoovele ‘Miss Pankhurst-en’ uithangen, brengt weinig aarde aan den dijk. Mannelijk is het aan nieuwe toestanden fier het hoofd te bieden en de vrouwen voor te bereiden tot hare verantwoordelijke taak. Dit moet in hoofdzaak door een keurkorps van vrouwen geschieden, van wie een gezonde christene politieke
| |
| |
actie moet uitgaan, en ook tot het vormen van dit keurkorps zouden we een stuwkracht willen zijn.
Zietdaar onze edele bedoelingen, dit is het ideaal dat glansde voor onze oogen bij die stichting, die we heden openen.
Onze onderneming is in de eerste plaats een katholieke. 't Is een loutere welwillendheid vanwege het professoraal korps om mij dit jaar met de leiding onzer gezamenlijke werkzaamheden te belasten. Maar als priester juist ben ik gelukkig in deze stichting te mogen begroeten den dageraad van een nieuw katholiek leven. Met deze inrichting immers zijn we in het spoor van Christus die, als het eeuwig, eeniggeboren Woord des Vaders, aan de wereld de Waarheid kwam boodschappen, de eenige Waarheid die de menschen verlost, ‘neergezeten in de duisternis en in de schaduwen des doods’. Met deze inrichting treden we voort op de lichtbaan der Kerk, die door de eeuwen heen de volkeren heeft geleeraard, in de goddelijke en de menschelijke wetenschappen. En meteen blijven we voor de wereld verkondigen het onverbreekbaar huwelijk tusschen geloof en wetenschap, tusschen het oneindige en het eindige, voor de eerste maal vereenigd in de aanbiddelijke goddelijke en menschelijke natuur van Onzen Heer Jesus-Christus, en in de genaderijke ziel van ieder christen mensch vernieuwd tusschen het helle licht des geloofs en het stillere licht der menschelijke rede, beide ontstoken aan dezelfde goddelijke bron.
Onze inrichting is ook een Vlaamsche. Nogmaals, geen strijdlucht willen we ademen vandaag, in de sereene atmosfeer van deze plechtige openingszitting. We stellen een Vlaamsche daad, omdat we Vlamingen zijn. We zijn tegen niets of niemand. Alleen maar ons zelven willen we zijn. En niemand zal ons dit recht betwisten. We willen Vlaamsch zijn, even natuurlijk als
| |
| |
de Noordzee aan onze Vlaamsche kust hare golven opheft en neerlaat in glinsterend glanzend wit, en haar leven uitrolt over de oneindige ruimte. We willen Vlaamsch zijn, even natuurlijk als de oneindige verten onzer Vlaamsche landen zich eenvoudig sereen uitstrekken voor onze oogen; we willen Vlaamsch groeien en bloeien, even natuurlijk als onze boomen die op hun slanke stevige leest hun breede kroon van groen dragen, even natuurlijk als onze planten en bloemen, die met eigen kleurenrijkdom de natuur verheerlijken. We willen Vlaamsch zijn in alles, in ons godsdienstig leven, in ons verstandelijk leven, in ons gemoedsleven. Ons zelven willen we zijn en ons zelven uitspreken in al de uitingen eener veelzijdige beschaving. En die uitingen willen we als een weldoenden zegen doen neerdalen over de hoofden van hen die zich in de laagte bevinden, verstoken van alle beschaving, maar wachtend toch op het woord dat hunne ziele raakt in de diepte van het rasbewustzijn. Tot een groot en schoon volk willen we worden, onverdeeld en onvervalscht; opdat Vlaanderen samen met Wallonië een groot Belgisch Vaderland zou uitmaken, gesticht als het is in de offers, gebracht door onze voorvaderen, bevrucht nu voor het aanschijn der wereld en voor de komende tijden door het bloed onzer Vlaamsche en Waalsche broeders die stierven voor ons opdat wij allen mogen leven in de volheid van ons wezen, in de ontluiking van al onze rijke mogelijkheden. God geve het, want aan zijn zegen is 't al gelegen.
P. Janssens, o.p.
S.Th. lector.
|
|