Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1919(1919)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] In memoriam. 'K herinner mij, alsof het pas van gistren waar, Ons laatste wandeling in 't woud, verleden jaar... 'T was 't laat seisoen; langs roerelooze en rechte stammen, Verbleekten traag de laatste gele zonnevlammen, De kruinen leken met hun duizendtint'ge blaren, Een knettrend kaarsgelaai op koopren kandelaren. Van groezevuren kronkelde in de struiken, smook, Zoodat heel 't woud er bitterzoet en scherp naar rook. Plots dicht bij ons een kreet, het scheen een helsche lach, 'T was een fazant die vlood met loomen vleugelslag. Al hoorden we in de vert, kanonnen dof aan 't dondren, Wij waren stil verblijd, vol kinderlijk verwondren Voor 't heerlijk spel in 't woud der laatste zonnestralen, En voelden vrede zonder angst in 't harte dalen. Toen zijn we heengegaan, naar 't gastvrij ouderhuis, Met boven ons 't geheim van 't suiz'lend blaargeruisch... Geen die heeft omgezien, om nog een blik te slaan Op 't woud, waar wij nu nooit weer zullen wandlen gaan.... [pagina 214] [p. 214] En 's andrendags, die mare dat gij heen zoudt gaan, Ver over zee, des onbekenden duistre baan...... De winter duurde, en lente en loome zomermaanden; En wij die kommervrij, u ginder veilig waanden!.. Toen plots die tijding, ach, dien zonn'gen zondagmorgen... Gestorven en in vreemden grond uw lijk geborgen..... 'K ben heden weêrgekeerd in 't woud, waar uwe taal, Uw zoetgevoosde taal, voor d'allerlaatste maal, Voor eeuwig onvergeetlijk thans, me tegenklonk... En 'k heb er niets gehoord, dan dof kanongeronk. En waar de bane kromt, stond eenzaam en verlaten, 'T verscheemrend ouderhuis, waar allen weenend zaten, In woordeloos getreur, lijk werelooze weezen, Elk op zijn beurt nog eens, uw laatsten brief aan 't lezen. De deur ging open en het wekte een glimmelach... Wij meenden dat het was, zooals het vroeger plag, En gij die binnentraadt... - Ach, 't vriend'lijk witte huis, 'T blijft eeuwig mij beklemd, van smartlijk snikgeruisch... En dat we in 't woud, nu nooit meer zullen wandlen gaan.... Joris Eeckhout. Vorige Volgende