Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1919
(1919)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
[1919/3]De Vlaamsche kwestie in een nonnenklooster der vorige eeuwen.Van in de Middeleeuwen reeds, vinden we kloosters der Derde Orde in vele steden van ons vaderland. Een zaligen invloed hadden die stichtingen op de bevolking; volgens den geest van Franciscus immers, beoogden ze niet enkel de persoonlijke volmaking hunner leden, maar de werken van naastenliefde hadden een groot aandeel in hun betrachtingen. Met ijver wijdden zij zich aan het onderwijs, het verplegen van zieken en het herbergen van reizigers en pelgrims. Zóó talrijk werden die stichtingen, dat op een algemeene vergadering, in 1483 belegd te Wisbecq (Brugelette), niet minder dan 21 huizen vertegenwoordigd warenGa naar voetnoot(1); en feitelijk bestonden nog andere, die geen van | |
[pagina 200]
| |
hun leden ter bijeenkomst hadden gezonden. Ontstaan in het huidig gebied van Fransch- en West-Vlaanderen - onder de eerste kloosters vinden we S.-Winoksbergen, Diksmuide, Veurne, Nieuwpoort, Poperinge en Ieperen -, waren de grauwe nonnen van Franciscus ook spoedig in onze overige provincies verspreid; en op gemelde bijeenkomst van 1483 vinden we ook afgezanten uit Gent, Aalst, Oudenaarde, Deinze, Geeraardsbergen, Viane (O.-Vl.), Leuven, Tienen, Nijvel, Doornik, Bergen, Chièvres, Lessen enz. Ook vóór 1486 werd een dergelijk klooster opgericht te IseghemGa naar voetnoot(1), waar het ten bate der bevolking veel goeds heeft verricht. In den beginne was die stichting opgevat als een ‘passantenhuis’, waar pelgrims opgenomen en geherbergd werden. Haar doel, zegt Jean Flameng, abt van S.-Maartensabdij te Doornik in 1495Ga naar voetnoot(2), is de ledematen Christi herbergzaam op te nemen. Negen jaar later, in 1504, doet Estienne Delbaere van Dadizeele een gift aan het kloosterGa naar voetnoot(3); te zelfder tijd wordt bepaald, dat de zusters immer twee bedden behoorlijk zullen gereed houden om er vier pelgrims in te logeeren. Slechts éénen nacht mogen zij er verblijven, en noch eten, noch drinken, noch ver- | |
[pagina 201]
| |
warming moet het klooster hun verstrekken. Vóór zonnenondergang hoeven de reizigers binnen te zijn, en nimmer zullen zieken aldaar opgenomen worden. Of de zusters ook te Iseghem alsdan reeds kranken verpleegden, staat niet met zekerheid bekend. In de XVIIe eeuw in alle geval verzorgden zij ze ten huize. Daarenboven aanvaardden zij ook kostkoopers op kwartier. Doch de grootste dienst dien ze hun medeburgers bewezen, was het opleiden der meisjes uit den gegoeden stand. Was het getal der leerlingen niet heel groot (een dozijn gewoonlijk), men mag toch aannemen dat die school een goeden naam genoot, aangezien wij er zelfs kinderen vinden uit Brugge en uit Gent. Niet enkel ontvingen ze onderricht in de christelijke leering, de godsvrucht en de welgemanierdheid; maar ook in allerlei handwerk, zooals naaien, stoppen, breien en kantwerk. Lees- en schrijfonderricht gaf men zoowel in het Fransch als in het Vlaamsch. Een eigenaardigheid van deze stichting bestond hierin, dat meer dan honderd jaar lang bijna al de zusters van Waalschen oorsprong waren, wat meer dan eens moeilijkheden veroorzaakte met de weinige Vlaamsche leden der kloostergemeente. En toch was Iseghem een louter Vlaamsch stadje, waar heel weinigen de Franschetaal machtig waren; dit ziet men best hieruit, dat pastoor Van Dolrein 1673 veertien schellingen moest betalen, voor het overzetten van een Fransch getuigschrift inde volkstaalGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 202]
| |
De eerste kloosterzusters van Iseghem waren ongetwijfeld van Vlaamschen oorsprong. Uit de XVe eeuw, bij het begin der stichting, kennen wij slechts twee zusters bij naam: Bouckaert en Danckaert; dan is er een gaping van honderd jaar, waarna we, bij het begin der XVIIe eeuw, wederom slechts Vlaamsche namen vinden: Pijpe, Van Hee, Geldof, Seinseele, Dhondt en Hansaeme; slechts de namen De Fau (Lefault) en Lefebvre zou men hier als uitzonderingen kunnen beschouwen, ware 't niet dat Zr De Fau haar Vlaamschen oorsprong verraadt, met in 't Vlaamsch haar handteekening te zetten op een bewaard gebleven stuk, terwijl de naam Lefebvre ook sedert lang in Vlaanderen gangbaar is. In 1627 zou de toestand veranderen. In dat jaar - men weet niet ten gevolge van welke moeilijkheden - hadden de zusters een vreemde overste aangevraagd; die gunst werd hun verleend, en hetzelfde jaar kwam Marie Claeys (of Clay, gelijk ze zelf teekende), moeder der grauwe nonnen te Komen, het klooster te Iseghem besturen. Zestien jaar lang, tot aan haar dood in 1643, bleef ze aldaar in bediening. Niettegenstaande haar Vlaamschen naam, schijnt ze toch voor al wat Fransch was een groote voorkeur te hebben laten blijken. Naar Iseghem brengt ze een Waalsche zuster mede: Jeanne du Bosquel; hetzelfde jaar aanvaardt ze vier novices, alle van Waalschen oorsprong: Agnès Wagon, Claire Charle, Françoise du Bald en Barbe Willan; in 1628 worden wederom twee postulanten aangenomen: een Walin, Zr Dassonville, en, bij uitzondering, ook een dochter van Iseghem, Zr De Jonghe. Over de volgende jaren zijn we niet meer ingelicht, | |
[pagina 203]
| |
maar heel waarschijnlijk is het, dat voortaan het Romaansch element de overhand heeft behouden. Al de bekende oversten, Zr De Jonghe alleen uitgezonderd, dragen sindsdien louter Fransche familienamen. Van de 38 bekende zusters, aanvaard tusschen 1650 en 1700, zijn er ten minste 25 van Waalschen oorsprong. De zegel van het klooster droeg alleszins reeds in 1680 en tot aan de afschaffing der kloosters, een Fransch opschrift: du cloitre des sr grise a hisghem. Bijna al de biechtvaders waren Recollecten uit de provincie van S. Andries in Artois. Enkel vinden we als bijzonderste uitzondering dat er rond 1668 twee priesters ten dienste der zusters waren: een Franschman en een Vlaming. Onder het bestuur der overste Le Prouveux (1670-1691) schijnen de moeilijkheden tusschen beide rassen nogal erg geweest te zijn; de Walinnen vreesden zelfs dat een Vlaamsche zuster tot overste zou verkozen worden. Ook waren ze gelukkig bij de nieuwe stichting te Roeselare in 1677Ga naar voetnoot(1), daar vier zusters der tegenpartij te kunnen plaatsen; het waren de Z.Z. Van Hamme, Van den Berghe, Nolf en Maes. Alhoewel de oppositie aldus merkelijk verzwakt was, genoot Iseghem toch nog geen volslagen rust. De broederlijke liefde schijnt ten andere een eeuw lang de hoofddeugd dezer zusters niet geweest te zijn. In 1680 werd er in 't geheim samengespannen om Moeder Le Prouveux af te stellen; doch het plan mislukte; de biecht- | |
[pagina 204]
| |
vader, Damien Dohen, mede in de zaak betrokken, werd zelfs voortijdig door zijn oversten teruggeroepen. Het volgend jaar deed men een nieuwe poging in denzelfden zin; doch ditmaal stierf de overste vóór den tijd der kiezingen. Haar opvolgster was Zr Corsin, van Fretin bij Rijsel; haar bediening bleef ze waarnemen tot aan haar dood, in 1717. Moeilijkheden ontbraken haar niet. Moeder Franco, die later het klooster zou besturen, geeft ons daarover eenige inlichtingen, die we hier in haar eigenaardig Fransch overschrijven; allen die den wereldoorlog doorgemaakt hebben, zullen ongetwijfeld met belangstelling dit oud stuk krijgskroniek lezen. ‘Elle a eux dix sept ans la guerre et deux famines, l'une en l'an 1693, que le grains valloit quarante huit florins la raziereGa naar voetnoot(1), et l'autre en l'an 1709, quil valloit cinquante deux florins la raziere; ce qui obligea ladit supérieure de faire travailler les jeunes religieuses depuis quatre heure et demy au matin jusqu'à huit heur au soir, et les anciennes alloient à l'office. Elles ont esté treize ans sans avoir des chemises, ny bas, ny souliez et autres douceurs du couvent. En l'an 1706, pendant le siège de Menin, elle a payez trente six florins pour un sacque de sel.’ Te midden dier moeilijkheden, wist Moeder Corsin het hart harer zusters niet te winnen. ‘Pour toute ces fatigues et bon services, gaat Zr Franco voort, la plus grande partie de sa communauté avec le confesseurGa naar voetnoot(2) ont | |
[pagina 205]
| |
eux tant de reconnoissance, quels ont fait caballe pour la déposer, quoy quel estoit encore la plus capable. C'est pourquoy elle disoit souvent qu'el nattenderoit pas l'élection; mais le Seigneur ne l'a pas voulue; il l'a pries dans son Royaume avant, et celles quels avoient fait le caballe avec le confesseur, l'on fait partiere après sa morte, à son demy trionnalle. La tristesse a esté fort petite à sa morte; mais elle a esté bien regretez en aprez.’ De opvolgster van moeder Corsin, was een zekere zuster Carton (1717-1732), waarover weinig te vermelden valt. Veel belangrijker was het bestuur van Moeder Victoria Franco. Geboren te Wervick den 9 Februari 1688, uit de rijke familie Franco de ManeghemGa naar voetnoot(1), werd ze geprofest te Iseghem den 6 November 1709 en zelf tot overste gekozen den 10 Juni 1732. Het klooster bracht ze tot grooten voorspoed. Om haar rechten en eigendommen te verdedigen, moest ze niet minder dan twaalf processen onderstaan, waarvan zij er zelf twee aangevraagd had; met fierheid mocht ze bevestigen, dat ze geen enkel dezer gedingen had verloren! In 1740 besloten de zusters voortaan een wereldschen biechtvader te vragen, in plaats van den Recollect die tot dan toe die bediening vervuld had. Het bisdom Doornik, waarvan Iseghem dan afhing, stond hun die gunst toe, onder andere ‘pour le bien de la paix entre vous,’ zegt het betreffend diploma; ook werden ze ter dier gelegenheid vurig opgewekt, om voortaan onderling met | |
[pagina 206]
| |
meer eendracht en christene liefde te leven. Reeds bij haar verkiezing tot overste, had Moeder Franco zekere voorzorgen moeten nemen, gelijk ze ons zelf bericht, ‘pour empêcher la médisance de celle[s] quels avoient ambitionné la supériorité.’ Gedurende de eerste jaren van haar lang bestuur, aanvaardde Moeder Franco geen enkele novice. Ze vond immers, gelijk ze ons zelf mededeelt, dat de zusters talrijk genoeg waren om de inkomsten van 't klooster te verleven. Het getal der zusters, dat in 1737 nog tot 25 beliep, zakte achtereenvolgens tot 20 in 1740 en zelfs tot 15 in 1743. Ondertusschen verscheen den 17 Augustus 1752 een decreet van de burgerlijke macht, dat streng verbood in de Belgische kloosters voortaan nog vreemde novices aan te nemen. Toen Iseghem dan, op den duur, de dringende behoefte begon te gevoelen, om de kwijnende gemeente met jonge werkkrachten aan te vullen en herop te beuren, stond men voor een moeilijk vraagstuk. Van 1700 tot 1730 had men in het geheel 18 novices aangenomen, waaronder slechts twee Vlaamsche: Zr Reynaert uit Moorseele en Zr Verhelle uit Brugge. De andere waren van Waalschen oorsprong, van rechtswege bijna alle onderdanen van den Koning van Frankrijk. Toen het nu verboden werd nog postulanten uit dat land aan te nemen, terwijl men van den anderen kant geen Vlaamsche aanvaarden wilde, moest het klooster allengerhand uitsterven. Ook maaide de dood onverbiddelijk onder de zusters; meest al de overlevende begonnen oud en gebrekkig te worden, en de jongste (de ZZ. Libert en Desbonnets) zouden binnen 3 1/2 maand hun jubilee van 25 jaar | |
[pagina 207]
| |
kloosterleven vieren, toen men er zich eindelijk toe besloot, toch Vlaamsche novices aan te nemen. En toen de 68-jarige Moeder Franco, einde Juni 1756, haar eerste kind, Zr Vrambout van Poperinge, met het heilig gewaad omkleedde, en haar, vol moederlijke teederheid, haar eigen kloosternaam Victoria toekende, was ze verre van te denken, wat al bitterheid en hartzeer ze eensdaags aan dien jeugdigen telg zou beleven! Een andere postulante werd aanvaard in 1756, twee in 1757 en nog twee andere in 1761. Dan kwam er wederom stilstand tot in 1769. Ondertusschen ging de dood voort met slachtoffers te eischen. De ZZ. Reynaert en Verhelle waren naar een beter leven overgegaan; ook van de dertien Waalsche zusters, die leefden in 1743, bleven er in 1768 slechts vijf meer over. Door de daad zelf waren de vijfGa naar voetnoot(1) jonge Vlaamsche zusters even talrijk en even sterk als de Waalsche groep. 't Klooster was verdeeld in twee gelijke kampen. De Vlaamsche kwestie werd voorgoed gesteld, en in eenige maanden zou ze opgelost worden! Als men het professieregister onzer grauwe nonnen doorloopt, of ook andere officiëele stukken waar verscheidene of zelfs alle zusters hun handteekening hebben neergeschreven, staat men getroffen over de standvastigheid waarmede sommige, in de XVIIe en de XVIIIe eeuw, te midden van Fransche teksten en handteekeningen steeds in het vlaamsch hun naam neerpennen: suster | |
[pagina 208]
| |
Louyse vander Beke, suster Anne de Fau, suster Bernardine Werbrouck, enz. Zulks is des te merkwaardiger, daar bijna al de archiefstukken van het klooster in het Fransch gesteld zijn. Gerust mag men besluiten, dat een Vlaamsche handteekening hier niet altijd een bewijs is van onkunde in de Fransche taal, maar weleens een openlijke bevestiging van Vlaamsch stamgevoel. Niettemin ware 't verkeerd en overdreven, zoo men meende dat hier geen andere moeilijkheden en betrachtingen in verwikkeld waren, dan een zuivere taalkwestie. Er moet hier natuurlijk ook rekening gehouden worden met de wijze van besturen der overste, die tot critiek kan aanleiding gegeven hebben. In den grond was verders ook een onbewuste vijandelijkheid tusschen beide rassen aan dit conflict waarschijnlijk niet vreemd. Zusters die gaarne Fransch praatten en fier waren die taal te kennen, konden toch met hun Waalsche huisgenooten niet over de baan. Aldus zien we, tot onze groote verwondering, dat Zr Vrambout, de leidster der Vlaamsche tegenpartij, eenmaal zelf overste geworden, haar lijvig register van inkomsten in het Fransch opmaakt! Omstreeks 1768 waren de moeilijkheden te Iseghem op hun hoogtepunt. Moeder Franco had alsdan haar 80e levensjaar bereikt, en reeds 36 jaar bestuurde ze het klooster. Doch nu zou ze een stevige tegenpartij vinden in Victoria Vrambout, de oudste der Vlaamsche zusters. Nopens die moeilijkheden beschikken we, eilaas, slechts over het verslag der overste Franco zelf, die natuurlijk de zaken van haar standpunt uit beschouwt en beoordeelt. Van Vlaamsche zijde vernemen we hoegenaamd | |
[pagina 209]
| |
niets. Enkel weten we, dat de kerkelijke overheid, na rijp onderzoek, aan Zr Vrambout gelijk gaf en Moeder Franco afstelde. Doch loopen we de gebeurtenissen niet vooruit! Ziehier vooreerst de weeklachten der 80-jarige overste: ‘Il y a bien du temps qu'on... a dit que je n'auroit plus esté supérieure, et partyculièrement depuis la morte de mes quatres anciennes religieuses, que la soeur Vrambout, prétendue supérieure avec ces quatre jeunes adhérents ont fait les fonctions de supérieure, et par ainsy ons receu et achetez publiquement ce quels souhaitoint, comme ausy de recevoir des filles pour estre religieuse sans ma permission, ny connoissance de mes anciennes.... Et comme toute les sacristine ons toujours donné l'argent de la chapelle a les supérieure, ce que la Soeur Wybo m'a refusé, sans avoir payé le serveur de messe quil a douze florins bon....’ enz. Volgens deze voorstelling zou Zr Vrambout bij gevolg openlijk in opstand geleefd hebben tegen haar wettige overste: doch, zooals boven gezegd, kunnen we deze bevestiging niet onderzoeken, omdat we van de tegenpartij hoegenaamd niets vernemen. Wat het aanvaarden van novices aangaat, buiten weet van Moeder Franco, moeten we die beschuldiging effenaf van de hand wijzen; rond dien tijd werd immers geen enkele non aangenomen vóór de ZZ. Vyane van Ingelmunster en Lafaut van Iseghem, samen geprofest op 31 Januari 1770, en bij gevolg gekleed na de gebeurtenissen die we thans verhalen. Waarom de twaalf gulden aan den koorknaap niet betaald werden is ons onbekend. Doch wel weten we dat | |
[pagina 210]
| |
alles later in orde kwam; de tekst immers van Zuster Franco's klachten, die we zooëven aanhaalden, draagt een ongeteekend bijschrift, waarin we de hand van Zr Vrambout herkennen. ‘Ce 6 de septembre, lezen we, j'é rendu... dixhuit florins au serveur.’ Die randteekening stamt waarschijnlijk uit het jaar 1769. Indien nu die schuld slechts twaalf florijnen bedroeg in October 1768 en reeds tot achttien fl. geklommen was in September van het volgende jaar, mag men daaruit besluiten, dat de knaap zes florijnen 's jaars ontving, en niet meer betaald geworden was sedert Herfst 1766. En feitelijk is het in dat jaar dat de krisis voorgoed een aanvang nam. Rond dien tijd moet de kerkelijke overheid klachten ontvangen hebben nopens het klooster te Iseghem; op 17 Juli immers van dat jaar, eischte het Bisdom Doornik een volledigen inventaris van alle bezittingen en alle schulden der zusters. Daar dit verslag op 1en September nog niet ingediend was, kwam officiaal Hoverlant hem persoonlijk te Iseghem opeischen. De overste beriep zich op haar gevorderden ouderdom, die onmogelijk toeliet in zoo korten tijd dergelijk stuk op te maken. Eindelijk, twee jaar later, op 7 November 1768, zond zij haar verslag naar den deken van Kortrijk, met verzoek om het in het bisdom te willen bestellen. Het uittreksel van dit stuk, dat we in de voorgaande bladzijden aanhalen, toont hoe bitter zij haar beklag deed over Zr Vrambout. 't Was verloren moeite; en wat zij opgemaakt had als verweerschrift, werd inderdaad haar veroordeeling. Den 26 November daarop werd de oudste der Vlaamsche zusters officieel aangesteld als hoofd der gansche inrichting. | |
[pagina 211]
| |
De moeilijkheden waren aldus voorgoed opgelost; het klooster was hervormd in een Vlaamsche stichting, en slechts Vlaamsche novices werden voortaan nog aangenomen. In 1779 leefden er te Iseghem zestien zusters, waaronder slechts twee tot de oude Waalsche groep hadden behoord: de ZZ. Brouta van Doornik, gestorven in 1780, en Jeanne de la Croix de Baillieu, van Rijsel, gestorven in December van het jaar 1779. De oude overste, Victoria Franco, had slechts eenige maanden haar afstelling overleefd; dit tranendal verliet ze op 2 Juli 1771. Haar gewezen mededingster, Victoria Vrambout, had vier jaar later een treurig einde. Op 8 April 1775 vond men ze verdronken in de Mandel nevens de brug achter de pastorij te Emelghem... Aldus eindigden de hoofdrollen van dit drama, in het Iseghemsch nonnenklooster afgespeeld. Twintig jaar later zou de Fransche Omwenteling gansch die stichting komen vernietigen; en weinig personen weten heden nog te spreken van het oude huis der grauwe zusters te Iseghem. Iseghem. P. Hildebrand, Archivaris der Belgische Kapucijnen. |
|