Logo DBNL
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914 (1914)

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914

(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[1914/7]

Antwerpen vóór honderd jaar
1814

‘Aan boeken-schrijven komt geen einde’, zegt Mrs Browning als eerste vers van haar Aurora Leigh. Dat heb ik ook ondervonden; dat brengt het leven mee, dat u heenslingert op al zijne wisselende baren. Zoo komt het dat ik, die in de wieg werd gelegd om poëzie te schrijven, mij moest bezig houden met kritiek, strijd-artikels, biographie. En nu weeral heeft de obsessie van het jaartal 1814, dat, in de Fransche tijdschriften vooral, gedurig opspookt, op mijn brein gewerkt en mij geel-geworden oude familie-papieren herinnerd, waaruit misschien iets te vergaren is, belangwekkend voor den Vlaamschen lezer, of ten minste voor den Antwerpenaar der twintigste eeuw.

Want in Antwerpen werden die brieven geschreven, en wel in die bewogen dagen van den val van het Keizerrijk, van het naderen der bondgenooten.

Reeds vroeger had ik ze in handen gehad, toen ik de biographie mijner tante, Constance Teichmann, bereidde, en de oorzaken opspoorde van die zeldzame verschijning; en toen reeds wees ik erop dat Constance aardde, niet alleen naar hare deugdzame, schuchtere, ingekeerde moeder, maar ook, en misschien nog meer, naar de zuster dier moeder, de vroeg-weggerukte, artistiek-begaafde, schitterend aangelegde eerste vrouw van Théodore Teichmann, Jenny Cooppal.

Het zijn de brieven van deze Jenny die ons zullen binnenleiden in die bonte wereld van 1814, aanschouwd uit een hoekje van ons vaderland. Zij schreef ze aan hare jongere zuster, Mimi, de moeder van Constance, alsdan in 't pensionnaat te Douai.

De briefwisseling opent juist den 1en Januari 1814, met een Nieuwjaarsbrief van Mimi aan Jenny.

Jenny antwoordt: ‘Anvers, mardi 4 Janvier 1814.

.... Je ne sais plus ce que je dois te dire en fait de politique, ma chère petite; j'ai peur que tu ne t'impatientes; nous ne sommes pas encore à Bréda; nous fixons cette chère ville d'un oeil d'envie, nous la prenons mille fois par nos desirs, mais malgré cela nous n'allons pas plus loin; au reste nous ne pensons pas plus ici à l'ennemi que s'il étoit à 1000 lieues; on diroit que tous les cosaques sont morts; nous avons bien autre chose en tête! tu ne sais peut-être pas qu'une armée des alliés de 160.000 hommes a traversé la Suisse pour entrer de ce côté en France, voilà du moins les intentions qu'on lui suppose, et c'est vers ce point que sont maintenant tournés tous les esprits; ensuite on parle beaucoup de paix, le discours de l'empereur au Sénat (dont je veux t'envoyer la copie) donne de grandes espérances à tout le monde; pour moi je tremble parce que j'y vois Sa Majesté si disposée à tout céder, que je suis sûre qu'elle finira par nous céder aussi; je ne me réjouirai donc pas avec la foule lorsque le canon nous annoncera cette paix, j'aurai trop peur d'en apprendre les conditions. Que tu es heureuse, ma petite soeur! tu ne connois pas la douceur de vivre parmi les français et par conséquent tu ne sentiras pas comme moi le chagrin de les perdre.’

De redenen dezer franschgezindheid van 't jonge meisje heb ik in mijn boek verklaard: Jenny Cooppal had veel in Frankrijk verbleven, terwijl hare zuster bij de Vlaamsche ‘tante Çoise’ te Antwerpen bleef; en vooral Théodore Teichmann gold als Franschman door zijne opvoeding aan de ‘École polytechnique’. De brief vermeldt hem onmiddellijk daarna:

‘Mercredi soir après t'avoir écrit j'ai fait de la musique chez maman; Mr Teichman est venu m'accompagner; le piano me paroit bien mauvais, mais comme je ne veux pas laisser maman toute seule, il faut que mes doigts prennent le parti de s'exercer sur ce vieux chaudron, sans cela ils risqueroient de s'engourdir. J'ai reçu ce jour-là un gros paquet d'ancienne musique qui se trouvoit au grenier chez Mme Verachtere, et que Charles m'a envoyée en l'accompagnant d'une lettre superbe; comment trouves-tu ces attentions-là? il y a parmi ce fatras de fort beaux morceaux.

Je suis encore éblouie, chère soeur, de tout l'or que j'ai vu le jour de l'an. Je suis restée à la fenêtre pour admirer tous les passants; le blond phoebus brillait de tout son éclat, il m'a salué d'un air de nouvelle année. Mr Cuvelier est venu nous faire sa visite à 9 heures du matin en grand uniforme; à midi il étoit chez maman dans un costume moins éclatant;’ - uit die bewoordingen blijkt dat Jenny, zoowel als Mimi, bij ‘tante Çoise’ woonde, wanneer zij in Antwerpen verbleef. - ‘il nous a prévenus là que ces visites du matin n'étoient destinées que pour Papa et pour mon oncle et que le soir il seroit venu présenter ses hommages aux dames; en effet, chère amie, nous l'avons eu à 6 heures, brillant comme un astre et gai comme pierrot; Mrs Teichman et Blacher qui avoient aussi porté leurs cartes le matin sont revenus dans la soirée. Dimanche Sophie Verachtere a dîné chez nous; le soir sa maman avec Charles, Pierrot, Frédéric et un certain Mr Janssens leur ami, ont joué le boston avec nous chez Maman; j'avois à ma table tous ces enfans; c'est une pépinière de jeunes adorateurs que je te conserve, ma petite; je tâcherai de te les livrer bien aimables et bien gentils. Hier j'ai fait des visites chez les cousines Pick et Verbiest et j'ai passé la soirée chez maman comme à l'ordinaire; Mr Teichman est venu, mais sans violon..... Mr le Breton sort d'ici, il me tranquilise un peu en m'assurant que l'Emp: ne nous cédera jamais. Ainsi soit-il!!... Papa et ma tante se préparent à te répondre... en attendant ils t'embrassent, et moi je te dévore. Adieu, la plus chérie des soeurs.

Jenny Cooppal.

 

J'oubliois de te dire que l'Emp: a demandé une levée en masse et deux nouvelles cohortes de gardes nationales qui ne pourront pas se faire remplacer; voilà donc tous nos messieurs soldats. J'espère bien que toutes ces mesures nous aideront à faire une paix à mon gout. Ainsi soit-il.

 

... Le capitaine qui logeoit chez nous est parti jeudi; samedi deux lieutenants sont venus le remplacer; ce sont les plus fameux insolens qu'on puisse rencontrer......’

 

Uit heel dat levendig gekout zoo vlot geschreven, met zijn mengsel van politiek nieuws en babbelarij over we-

reldsch of huiselijk verkeer, doemt toch het tafereel op van 't Antwerpen van dien tijd. Toevallig komt mij onder de hand het boek waarin Jozef Muls het Antwerpen van Conscience beschrijft(1), dat ook het Antwerpen van mijne kindsheid is. Uiterlijk moest het weinig verschillen van de stad van 1814.

‘Het Antwerpen van Conscience’, zegt de schrijver, ‘lag daar in den arm der Schelde als een hollandsche stad uit de achttiende eeuw met hare grachten en vlieten, met hare torens en huisjes. Het was er zoo klein, zoo vreedzaam, zoo rustig en gesloten. Sedert meer dan eene eeuw scheen deze stad niet merkelijk meer te groeien of te veranderen.

’Zij was zoo goed gedekt door hare verouderde steenen wallen met de groene zoden er boven, die minder verdedigingswerken leken dan wel een scherm om het stille leven daarbinnen af te zonderen van de wereld daarbuiten. Verbeeld u: Rechts van de Slijk- of Lillopoort stonden vier, vijf windmolens, in reke, te draaien op de vesten. De boomen der binnenwallen waaiden er hunne groene toppen boven de muren en de blauwe kappen van twee stadstorens teekenden daarachter op de lucht. Nevens de Rijnpoort waren de molens van het St. Laurijsfort dat een rij vertoonde van zwarte kanonnen, die lagen als schadelooze tuigen boven zijn groene kruin. Verder in de stad ging de vierkante bouw omhoog van het Oostersch Huis, te groot voor dezen tijd met zijn onafzienbaar dubbele reke van gelijke vensters in de zijgevels, die stonden rond den middentoren met het Hansa-wapen in top. De Kipdorppoort of Borgerhoutsche poort, droeg van ouds, in groote letters, hare geruststellende spreuke: Auxilium Suis Deus en de soldaten in de wachthuizekens langs de St-Jacobsmarkt bewaakten nog uit gewoonte den onverstoorbaren vrede van den Senaat en het volk van Antwerpen. Senatus Populus Que Antverpiensis! De geel-grijze steenen zuilen van de Sint Joris- of Keizerspoort droegen een fronton met de adelaars van het Roomsche rijk tusschen twee leeuwen. De spreuk ‘Plus oultre’ stond er te lezen op eene waaiende banderol. Boven het aardewerk der grijze steenen

wallen, links, stak de breede kop van den Blauwen Toren uit en rechts, in de verte over de huizen, stond de naald van de O.-L.-V. Kerk als een mast op den hemel. Buiten de Begijnenpoort lag het Kasteelplein en daar, in de verte, waren de groene bastions te zien van de Zuidercitadel. Van de Roode poort tot de Begijnenpoort gingen de wandelingen onder de boomen van de binnenwallen en daarbuiten strekten de Longchamps onder de groote groene olmen...

‘... Als des avonds de menschen uit de buiten-hoven en wandelingen terugkeerden kwamen de komiezen van het oktrooi uit hunne wachthuizekens bij de poorten en zij onderzochten koetsen en wandelaars voor den tol. Om negen uur trok de taptoe door de straten... Om elf uur luidde de klok voor het dooven der lichten in de taveernen en werden de stadspoorten gesloten... De maan blonk op nog vele houten gevels rond het Vleeschhuis, op de trapgevels van den Vischberg, op de pleinen met de pompen en de heiligenbeelden, op het hooge kruis van den zwarten rotsachtigen Calvariënberg op de Veemarkt.... Het werd dorpstil in eene stad waar nog de Vrijheidsboom stond op de Groote Markt geplant, waar wiegende zware kettingen nog de stoepen afsloten vóór de rijke heerenhuizen, en het Melkboerinneke met haar bronzen stoop op het hoofd aan den ingang der Korte Koepoortstraat nog geen verkeer belemmerde.’

Ja, zoo was nog het Antwerpen der jaren vijftig-zestig - hoe kan een jong mensch dat zoo trouw beschrijven? - met de houten brug die naar statie en ‘Zoologie’ (het eldorado der kinderen) leidde, met de glacis waar nu het park zijn lommer spreidt, - de eenige wandeling met het Kasteelplein - met de poorten en bruggen, waar de koetsen stapvoets moesten rijden. Toen mijn grootvader gouverneur was reed hij dagelijks, in den winter, naar zijn buitengoed in de Lei, en wij, kinderen, mochten of moesten mee. Ik zie mij nog, in de koets, op het bankske van voren, verlegen voor de kinderen die te voet waren op straat, de arme kinderen, vooral, de St-Jorispoort uitrijdend. Boven de stadswallen, in het gras, stond zoo'n aanlokkend wachthuizeken, onbereikbaar hooggeplaatst, zoo bekorend als de appel in den Edengaard, - de steenen muren zonken

loodrecht in het water der grachten - wat had men daar goed kunnen spelen en wonen! En hoe kon men daar ooit komen? - In 't terugrijden, kwamen de komiezen inderdaad aan de portel vragen of men niets binnenbracht, doch voor den gouverneur had men ontzag - wat de gouvernante toeliet haar neiging tot smokkelen vrijen teugel te laten.

Ja! 't was de goede tijd, de tijd door de poëzie der herinnering omgeurd, en, zooals Jozef Muls zijn boek sluit: ‘De herinnering bereukwerkt en berijkdomt het verleden met zoetheid. De gang van den tijd brengt eene betoovering over hetgeen eenmaal was en niet meer bestaat’.

Onder die betoovering, in die omlijsting, moet men zich de gebeurtenissen voorstellen, het stille leven te midden der politieke bewogenheid, welke die verkleurde familiebrieven openbaren.

De woning van tante Çoise was op den hoek van den Oever - toen, onder 't Fransch bewind, Place de la Monnaie - en van den St-Jansvliet. De nabijheid van 't water - want den vliet heb ik nog ongedempt gekend - liet toe de kalk en de steenen te vervoeren, waarin Juf. Cooppal handel dreef: ‘In de Roeien Brak’. Uit de vensters had men zicht, door het perspectief der Hooge straat, met hare talrijke trapgevels, tot op de Groote Markt, waar inderdaad de Vrijheidsboom nog wuifde, zelfs in mijnen tijd. De Schelde, met hare nog door boomen belommerde boorden en zandig strand, bood de aangenaamste wandeling bij daagsche bedrijvigheid of maanbelichte nachten. Op den vliet dobberden de schuiten en booten.

Het is uit die woning, waar Constance Teichmann ter wereld kwam, dat de brieven van Jenny Cooppal geschreven zijn. Den - samedi 8 janvier 1814 - meldt zij weer: ‘... ta frayeur des Cosaques est du plus mauvais ton: ces idées là sont entièrement passées de mode, et tu as vraiment l'air d'une petite vieille avec tes pensées russes; je te l'ai déjà dit, nous ne nous occupons plus des ennemis qui sont de ce côté, nous allons en Suisse pour les voir entrer par là ou bien les en empêcher s'il est possible; ensuite nous parlons beaucoup de paix, mais nous ne la voyons pas encore signée de sitôt; quant à moi je la desire bonne et je veux que

l'Emp: nous garde. Sois tranquille, ma petite, il est toujours décidé que nous ne resterons pas ici pour jouer à la paume avec Mrs les Cosaques; nous n'aimons pas du tout ce petit plaisir là, tu peux en croire notre grand courage; moi surtout qui ai si peur du tonnerre, que ferois-je au milieu de ces petits tonnerres qui ronfleroient à mes oreilles? je pourrois crier: je suis si morte! si morte! je ne te parle de siège que pour répondre à ce que tu m'en dis; car je t'assure qu'il n'en est pas question du tout... C'est une chose inconcevable que la quantité de mensonges qui se sont faits depuis toutes ces affaires; imagines-toi, ma bonne, qu'il y a trois semaines environ que Mr Peltier arrivant de Calais, et voulant passer l'Escaut à la tête de Flandres, presque tous les habitans de Beveren tâchèrent de lui persuader de ne pas aller plus loin, assurant que toutes les portes d'Anvers étoient fermées et qu'il ne pourroit plus y pénétrer. Je t'assure qu'il n'y a jamais eu la moindre apparence d'en venir à cette extrémité. On ne demande pas seulement les passeports aux voyageurs. on ne travaille aux fortifications que du côté du nouveau chantier au Kiel; où l'on fait des palissades et des fossés; à la porte de Hollande on met aussi des palissades; et au Werf on travaille à une batterie, précisément à l'endroit où étoit la grue; on a entrepris tout cela dans la première alerte, maintenant on s'en occupe avec lenteur. On organise dans ce moment une espèce de garde bourgeoise qui fera le service de la ville pendant que toutes les troupes seront en campagne; je ne sais pas encore qui en sera; c'est absolument comme du tems des anglais(1); cette garde ne sera pas en uniforme, la levée en masse n'aura pas lieu ici, c'est un grand bonheur. Sa Majesté a fait témoigner sa satisfaction aux habitans d'Anvers, de la manière dont ils se conduisent dans ces circonstances. Je fais aussi quelquefois de la charpie, mais il n'y a presque pas de blessés ici, de loin en loin il en arrive un sur une charette; et alors

on raconte en ville qu'il y en a quatre cents etc. nous (savons) cela au juste par Mr le Breton qui est chargé de tous les hôpitaux...’

Uit dezen brief, zooals uit den vorigen, blijkt hoe verfranscht de hoogere standen toen waren. Ik wil wel aannemen dat hier, voor het jonge meisje, eene bijzondere reden, eene gevoelsreden bijkwam; ook dat zij door herhaalde verblijven in Frankrijk, in de hoofdstad en in het Zuiden, tot die verfijnde Fransche cultuur was gekomen die uit haren stijl straalt - andere leden van deze familie, die ik gekend heb, spraken uitsluitend Vlaamsch - doch zeker is het dat een gedeelte der bevolking zich voor goed bij Frankrijk ingelijfd achtte. Onder dit opzicht leveren deze brieven zeker belang op.

Anderszijds moet gewezen worden op den haat dien het grootste gedeelte onzer landgenooten, het volk, den dwingeland, den bloedvergieter, toedroeg. In mijne kindsheid heb ik veel daarover gehoord. De oude Siska, onze keukenmeid(1), placht het veelbeteekenend spotlied te zingen:

 
Napoleon zat in 't kiekenkot,
 
En hoezee!
 
En de kiekens die sch.... op zijnen kop.
 
Vivat Oranje! hoezee!
 
Vivat Oranje! hoezee!
 
 
 
Napoleon zat op 't hekke,
 
En hoezee!
 
En hij viel er af, en hij brak zijn nek.
 
Vivat Oranje! hoezee!
 
Vivat Oranje! hoezee!

Mijne grootmoeder was niet minder woedend tegen den dwingeland; ook werd zij eene vurige orangiste; doch in den tijd der brieven kon men nog niet vermoeden dat de val van den kolos zoo nabij was. Als men de geschiedenis beoordeelt, is het altijd uit het standpunt van afgeloopen gebeurtenissen en men vergeet wel eens dat de personen die er handelend in optreden niet weten wat later zal komen. Zoo verwondert men zich over de roekeloosheid der slachtoffers van de Revolutie bij voorbeeld, maar wie kon dan vermoeden dat heel de maatschappelijke orde, het werk

van zoo vele eeuwen, 't onderste boven zou gesmeten worden? Zoo ook in 1814, kon men geen voorgevoel hebben van de omwenteling die de slag van Waterloo in al de Europeesche verhoudingen zou te weeg brengen. De wereld was in gisting, maar die het dichtst bij de opbruising waren, gaven er zich minst rekening van.

Jenny Cooppal, in elk geval, vermoedde niet dat zij de eerste stuiptrekkingen bijwoonde van 't zieltogende Keizerrijk. Want, terwijl zij schreef, naderden de bondgenooten steeds dichter bij Parijs, dat zij in Maart belegerden en innamen, en vruchteloos poogde Napoleon, in die zelfde maanden Januari en Februari, onze gewesten door generaal Maison te dekken tegen den invallenden vijand.(1)

Op luchtigeren toon vervolgt de brief: ‘... jeudi soir nous n'avons eu que night marie, (Juf. Verbiest) et pas d'autres visites; mais hier sophie, charles et Pierrot sont venus jouer le boston, (toujours chez maman) et pour comble de bonheur Mr Teichman, qui a pris la place de Papa, nous jouions à cinq; ces Mrs vouloient à toute force un chelem; mais sophie et moi nous avons si bien fait qu'ils n'ont pu réussir; nous avons ri comme des bienheureux, tous ces enfans raffolent de Mr teichman, et je t'assure que tu en ferois autant si tu étois ici; vraiment il est charmant pour tout le monde. t'ai-je dit que c'est lui qui est chargé de faire construire le pont qui traverse le canal St-Jean? ce pont est magnifique et produit le plus bel effet d'ici; quatre piramides en fer d'une construction élégante ornent ce pont; dans deux ou trois jours on pourra le traverser; j'avais menacé Mr Teichman de ne danser avec lui à la Sodalité que lorsque cet ouvrage auroit été achevée, et tu sens bien que d'après cela il y a mis le plus grand zèle; mais à présent la menace devient inutile et l'empressement aussi; car il n'est pas encore question de bal. Quel triste hiver! nous faisons notre carême pour six ans au moins...’

Die zaal van de sodalité - de tegenwoordige stadsbibliotheek, waarvóór het standbeeld van Vader Conscience prijkt - diende voor de wereldsche vergaderingen van

dien tijd. Mijn grootvader placht te spreken van die bals, van 't gezelschap dat men er aantrof, van de soupers waarop worstenbrooden werden verorberd. Niet zelden gebeurde het daarna dat men, onder 't dansen, een stuk worst met den voet onder de banketten moest schuiven.

Was het als voorbereiding tot die feesten dat zelfs de ernstige ‘tante Çoise’ Mimi aanzette om de danslessen niet te verzuimen? Zij schrijft haar den zelfden dag als Jenny: ‘... Je ne saurois assez vous répéter, que je vous aime autant qu'il m'est permis de le faire, avec une tendresse sans égale, et soyez persuadée que si mes voeux sont exaucés, vous jouirez non seulement pendant cette vie, mais aussi dans l'autre, de toutes les faveurs imaginables... Depuis quelque temps, je vous ai engagée, chère petite, d'apprendre à danser, je ne sais si vous avez suivi mon conseil, je vous le recommande encore parce que je crois que ce petit exercice ne peut vous faire que du bien...’

Ook de vader kwam soms nieuws vragen van dans- of piano-lessen, sprak van den heer Segers die Mimi de calligraphie aanleerde - hoeveel Antwerpsche geslachten hebben dan die kunst onder de leiding der zelfde familie beoefend! - en vooral zocht het meisje gerust te stellen, dat in hare eenzaamheid van Douai soms erg beangstigd was. Hij schrijft den 13n Januari: ‘... On est plein d'espoir qu'avant quinze jours nous apprendrons la signature des préliminaires d'une paix qui mettra fin aux progrès ultérieurs de l'ennemi; c'est dans cette vue que le Duc de Vicence est parti depuis plusieurs jours pour le quartier-général des puissances coalisées, muni des pouvoirs illimités de l'empereur; les journaux annoncent que Lord Castelraigh, ministre d'Angleterre, s'est aussi embarqué pour se rendre au Congrès... Ne t'inquiète point de nous; ta maman, ta Tante et ta soeur, comme tu le sais, ne sont pas des héroïnes et tu penses bien que s'il y avait quelque danger à prévoir pour la ville, elles auraient eu soin de s'en éloigner....’

Dat Jenny geen heldin was, blijkt uit den brief dien zij den zelfden dag als haar vader schrijft:

‘Anvers jeudi 13 janvier 1814.

... j'ai eu avant hier une belle frayeur, ma chère amie; imagines-toi que pendant le diner j'entends battre la géné-

rale; au même instant je vois courir tous les mrs de la Marine, et revenir peu après au galop et en grand uniforme; les ouvriers militaires arrivent au pas accéléré; tous les galériens sont reconduits au bagne avec précipitation; la foule se porte vers le chantier, et enfin au milieu du trouble et de la curiosité où j'étois, arhiaen vient nous dire que les portes de la ville sont fermées. je ne puis t'expliquer ce que je sentis à cette nouvelle; mon oncle sortit pour tâcher de savoir ce qui se passoit de si extraordinaire, mais il ne put avoir aucun détail; seulement on lui dit que l'ennemi paroissoit roder aux environs de la ville. je passai tout l'après diner dans cette affreuse inquiétude,(1) ce ne fut qu'à cinq heures que j'en fus tirée par Mr Teichman, qui vint en courant nous rassurer; il nous conta que toute cette allerte avoit été causée par une petite défaite qu'avoient éprouvée nos troupes du côté d'oogstraete, et qu'on n'avoit battu la générale que pour éprouver si tout le monde étoit à son poste. J'avois vu passer plusieurs fois Mr teichman dans l'après diner, mais toujours en courant et riant comme un fou; il avoit remarqué mon air de consternation, et aussitôt qu'il sût le motif de tout ce train, il n'eut rien de plus empressé que de venir nous tranquiliser; jamais visite ne fut reçue avec plus de plaisir; nous nous amusames beaucoup de notre belle peur; je t'assure que maintenant je ne me donnerai plus la peine de trembler inutilement; j'entendrai désormais battra la générale avec autant de calme que Mr Chombard en faisoit paraitre du tems des anglais. les ennemis se sont pourtant rapprochés un peu, ma chère mimi, par cet avantage qu'ils ont eu sur nos troupes; nous entendons depuis ce matin la cannonade; malgré cela tout le monde est fort tranquille; les personnes qui avoient pendant quelque tems quitté la ville, y re-

viennent en foule; je te citerai pour exemple Mme Seruys et sa fille; Mme legros, qui cependant était chez sa maman à Bruxelles; Adelle Coqueel etc. je te nomme celles que tu connois mais il y en a quantité d'autres. nous ne pensons pas seulement à un bombardement, parce que les ennemis ne sont pas en force ni en mesure de l'entreprendre; le seul désagrément que nous ayions à craindre c'est de voir les communications interrompues de tems en tems, car si les ennemis rodent dans les environs, il arrivera peut-être que l'on n'osera pas laisser partir le courrier;.... les galériens ont fait une adresse au préfet maritime pour lui demander la permission d'aider à défendre la ville, si elle étoit assiégée; mais tu sens qu'on n'a pas voulu de défenseurs de cette espèce. Ce matin nous avons reçu du maire une lettre par laquelle il nous prie de vouloir porter aux hôpitaux de la charpie et de la vieille toile. Je t'écrirai un peu moins afin de pouvoir m'occuper de cela; et je suis sûre que tu ne m'en voudras pas...’

Men moet op den Oever gewoond hebben, om te weten hoe levendig dit tafereel eener stad, in gisting en opgewondenheid geraakt, opgehangen is. Tijdens de beroerten veroorzaakt door de aanwezigheid van den Comte de Chambord te Antwerpen, in 1872, konden wij, van de vensters van 't zelfde huis, ook het druk verkeer, het heen en weer loopen van volk en overheid aanschouwen. De Oever is in de kom der stede, dicht bij den levensader: de Schelde, de volksbuurt, het St. Andrieskwartier, niet ver van Onze-Lieve-Vrouwe-kerk en Stadhuis. Geen wonder dat de pols van 't stadsleven er koortsiger klopt dan elders.

Trouw gaat Jenny voort haar zusterken nieuws te geven van haar cher Anvers. - Uit al de brieven blijkt de grondige tegenstelling tusschen de twee zusters: de oudere schitterend, levendig, tuk op vermaak, cosmopolitisch van verkeer en gewoonten, franschgezind; de jongere, ernstig, teruggetrokken, niet minder vurig maar van een ingehouden vuur, Vlaamsch van inborst, zeden en zelfs taal, terwijl Jenny geen gedacht heeft van Vlaamsche spelling.

‘Anvers lundi 17 janvier 1814.

... l'ennemi qui parroissoit se rapprocher d'ici, a disparu tout d'un coup, on ne sait ce qu'il est devenu, je t'assure que rien n'est si plaisant: on a beau demander où

sont-ils? que font-ils? personne n'en sait rien. Ce qui est certain, c'est qu'ils sont bien loin et que par conséquent on ne s'occupe guère d'eux. hier on parloit encore beaucoup de paix; chacun s'amuse à en dicter les conditions selon ses intérêts, ce ne sont pas précisément celles que je désirerois, aussi ne suis-je pas gaie lorsque j'entends raisonner là-dessus; espérons, ma chère amie, que l'Empereur saura mieux se conformer à nos goûts que tous ces gens là qui au reste n'en savent pas plus que nous. on va construire un fort audelà de Merxem; c'est M. Teichman qui en est chargé. on y commence aujourd'hui. nous sommes toujours persuadés que l'on ne peut être mieux qu'ici, nous jouissons du calme le plus parfait, c'est mon refrain, ma petite, tu diras que je suis une radoteuse, et tu n'auras pas tort.

Jeudi, comme je te l'ai mandé, j'ai fait de la musique chez maman; mais seulement de la musique instrumentale parce que je suis un peu enrhumée. je crois en vérité que notre harmonie a fait peur aux cosaques, car c'est dans cette nuit là qu'ils ont rebroussé chemin à toutes jambes. vendredi j'ai fait de la charpie toute la soirée et samedi aussi pendant la visite de Mr Cuvelier qui est resté chez maman depuis six heures jusqu'à 9 et demie; cette séance te semble-t-elle assez longue? il m'a donné le bras pour me ramener à la maison. il ne peut supporter l'idée de quitter Anvers; il s'étoit persuadé qu'il pourroit y finir ses jours etc. voilà, ma bonne, ce qu'il m'a dit pendant la route, et je te le fais passer, parce qu'il faut rendre à César ce qui est à César. hier nous avons eu Mme verachtere, Sophie et night Marie chez ma tante pour prendre du caffé; vers le soir nous sommes allés chez Maman; Charles, Pierrot et Frédéric y sont aussi venus et ensuite M. Teichman; nous avons fait beaucoup de bruit à notre table d'enfans; j'ai eu la maladresse de faire un schelem avec sophie, et sur cela tu penses bien que nous avons été assaillies par nos messieurs; tu peux être convaincue ma petite, que j'ai fait mon possible, pour empêcher ce malheureux shelem, ainsi ne me grondes pas, je t'en prie...’

Een chelem gaf waarschijnlijk het recht aan de heeren de damen te kussen; anders zou Jenny zich niet tegenover haar jong zusterken moeten vrijpleiten. Die Mr Cuvelier schijnt wel een mededinger te zijn geweest van Mr Teich-

mann; doch het is niet moeilijk te onderscheiden tot wien het hart der schoone neigde.

Wat de kozakken betreft, deze waren de teekenende figuren in het leger der bondgenooten. Altijd is er spraak van hen, zoowel in de Fransche mémoires als in die nederige mededeelingen van twee jonge meisjes. Ook in het geheugen van 't volk lieten zij een onuitwischbaar aandenken. Zoo vertelde mij eene oude werkvrouw die, jaren lang, in onze familie kwam, welken schrik zij inboezemden bij hunne verschijning, hoe men haastig deuren en vensters sloot en vooral geen meisje alleen op den akker liet, want die was niet in veiligheid. De oude keukenmeid, van wie ik vroeger sprak, had ook eene levendige herinnering bewaard van de Schotten ‘met hunne korte rokskens’.

Jenny sluit haren brief in meer ernstige stemming: ‘... je suis forcée de te quitter, ma chère petite Mimi, parce que je voudrois aller au salut, et de là chez maman, faire de la charpie, les pauvres blessés en ont grand besoin...’

De volgende - ‘vendredi 21 janvier 1814’ - opent op de teleurstelling die zij ondervond omdat het nieuws uit Douai uitbleef: ‘... je suis persuadée que si l'Empereur savoit toute l'importance du sujet que nous traitons ordinairement, il mettroit à notre disposition le télégraphe au moins;... si tu m'avois vue ce jour là après l'heure du courier, tu aurois bien dit: mama z'is kwaet. car je faisois triste mine... tu vois bien que l'ennemi n'a pas l'intention (ni les moyens) de venir nous assiéger, puisqu'étant si près il s'est retiré poliment sans faire attention à nous, et a pris une autre route; mais je n'aime pas, ma bonne, que tu viennes l'insulter en le traitant de Poltron; rien n'est si dangereux à mon avis que ces injures; toutes les fois qu'il nous est arrivé ici de braver de cette manière les cosaques, ils ont eu l'air de vouloir se rapprocher; ainsi, ma petite, je t'en supplie, fais comme nous maintenant; admire leur prudence, et respecte leur conduite sage et reservée, il parroit qu'ils se sont portés vers Diest, Louvain etc. et que le général Maisons se dirige aussi de ce côté afin de se joindre au Duc de Tarente. je te répète, ma bonne amie, ce que j'entends dire par des personnes plus savantes que moi dans

l'art de la guerre; car en vérité je ne comprends pas grand' chose à tout cela; seulement je voudrois persuader à l'ennemi de s'en aller à Paris (s'il le desire) par la route de Bruxelles, sans s'occuper d'Anvers ni de la flandre française...’

De taak, aan Generaal Maison opgelegd, was bijzonder lastig, want met geringe krachten moest hij het hoofd bieden aan het talrijk leger der bondgenooten. En dan nog moest hij zich Napoleon's verwijten getroosten bij elke nederlaag! Het gelukte hem ook niet België voor den Keizer te bewaren, zooals Jenny het zoo vurig verlangde. Zij gaat voort in haren brief: ‘... Je ne sais pas comment tu as laissé faire ces quatre ambassadeurs le jour des rois; ne voyois- tu pas que celui de France y manquoit, et que sans lui la paix ne pouvoit se faire à notre goût? si j'avois été là, je t'assure que j'aurois mis ordre à tout cela, et que j'aurois conservé la Belgique aux français; quant au reste je ne m'en serois pas mêlé. tu as grand tort, ma petite, de ne pas rire puisque tu en as l'occasion; pour moi je ne connois plus guère que le môt, je suis triste et ennuyée d'entendre toujours parler de la même chose (van den slegten tyd)...’ - Iedereen was dus niet zoo geestdriftig voor het Fransch bewind - ‘... c'est le kaertje ce soir et c'est notre tour de les recevoir; nous aurons aussi tous les verachtere du monde... Nous n'avons pas eu de visite de toute la semaine; j'ai passé mes soirées avec Papa et maman; ce pauvre Mr Teichman est blocqué dans son fort à Merxem; c'est fort ennuyeux je t'assure...’

Nieuwe brief den: ‘mardi 25 janvier 1814.

... je t'ai quittée pour aller à une grand' messe qui s'est faite pour notre respectable Père Mr Bomberghen; il est dangereusement malade; la foule qui s'est portée à cette messe fait bien connoitre toute la vénération et l'intérêt qu'on lui porte; je serois désolée pour mon compte si nous devions perdre cet homme respectable... je ne suis pas étonnée des nouvelles que l'on débite à Douai, puisque tous les jours on se plait à en fabriquer ici... La cannonade dont parloit cette lettre d'Anvers deux jours après que l'ennemi s'étoit retiré, se faisoit devant Berg-op-Zoom; le vent étant favorable on pouvoit l'entendre au port. l'ennemi

n'a pas mis les pieds dans les faubourgs, c'est la fausseté la plus ridicule... on sait fort bien la direction qu'ils ont prise; ils se sont retirés en partie vers Berg-op-Zoom, et l'autre s'est portée vers Diest et Louvain, où se trouve le Duc de Tarente.(1) il faudroit à l'ennemi une forcede 60,000 hommes au moins pour nous cerner ici (je ne parle pas de siège on n'y pense seulement pas) et de plus un tems infini, car nous avons toujours notre ressource du côté de l'escaut, et il n'a tout au plus que 16,000 hommes; tu vois donc, ma chère mimi, que cela n'est pas fort à craindre; d'ailleurs il est clair que leur intention n'est pas de perdre leur tems ici, ils veulent aller droit à Paris, par le chemin que je leur ai indiqué, tu sais bien n'est-ce pas. l'escaut est entièrement libre, nous avons toujours flessingue, Bath, Liefkenshoek etc. qui sont approvisonnés pour neuf mois; ainsi les anglais ne viendront pas par là ni leurs brûlots non plus... Mr Teichman est venu nous voir samedi soir; il avait l'air bien fatigué; aussi est-il toujours à courir les champs depuis six heures du matin jusqu'à six heures du soir; on est obligé pour ce fort d'abattre la moitié du village de Merxem et plusieurs belles maisons de campagne; cela fait mal au coeur; on en fait tout autant des autres côtés de la ville... Le Kaertje a été fort brillant mais il m'a fait perdre 2 francs, et la plus agréable visite du monde, Mr Cuvelier, qui a passé la soirée chez maman...’

Jenny stuurt haar volgenden brief - ‘jeudi 27 janvier 1814’ - door dien Heer Le Breton, die haar nieuws gaf van de gasthuizen en die terug naar Parijs vertrok. Zij zegt hierin hoe slecht gezien de Franschen te Antwerpen waren: ‘... Mon Dieu, ma petite soeur, que tu souffrirois avec moi si tu pouvois entendre tous les raisonnemens et les souhaits qui se font à ce sujet! (Van den vrede). Presque personne ne pense comme moi; je n'ai que Papa qui partage mes desirs; tous ceux que je vois, demandent les anglais ou les autrichiens; juge de ce que j'éprouve au milieu de tout cela!... il paroit que l'Emp: va se mettre à la tête de son armée en champagne et que là une bataille décidera du sort de la france...’

‘Samedi 29 janvier 1814’ laatste brief vóór de bezetting der stad, doch dit kon de schrijfster natuurlijk niet vermoeden: ‘... les cosaques ont paru à Lierre, mais nous les avons chassés de suite; on les dit à Louvain, mais ce bruit répandu depuis trois jours, est constamment démenti par l'arivée de la diligence de cette ville... l'Empereur est parti de Paris, il va combattre les ennemis en champagne; Dieu veuille qu'il triomphe! c'est alors que nous montrerons les dents à ces vilains cosaques! on raconte ici que l'un d'eux allant chez un savetier à Braschaet pour lui faire raccomoder sa botte, l'ouvrier le pria de vouloir l'ôter; le cosaque ne voulut jamais y consentir, disant qu'il avait juré à Moscou de ne se déchausser qu'à Paris. Comment trouves-tu cette bravade?...

1e Kaertje était brillant avant hier...

je ne t'ai pas encore conté que Dorsan a fait banque-toute; ce sont à présent les acteurs entr'eux qui ont pris la direction; Dorsan joue comme simple artiste, tous les abonnemens ont cessé par cette affaire; il y a fort peu de Dames au spectacles, mais tout est plein de militaires; je n'y vais pas à cause de Maman que je ne voudrois pas laisser seule...’

Ook de militairen zouden er niet langer naartoe gaan, want de vijand stond voor de poorten. Eene maand lang zou de briefwisseling opgeschorst blijven. Jenny's volgende brief is van den 28 Februari, en dan nog zeer kort, in de onzekerheid dat hij toekomen zou. Gelukkig wordt die leemte ingevuld door het dagboek van Mr Teichmann.

Zooals men weet, was Mr Teichmann bezig aan het fort van Merxem. Hier heb ik enkel dag voor dag over te schrijven.

Een droevig licht werpen deze nota's op den toestand van 't Fransche leger: ‘25 (Januari)... On a peine à se figurer quelles fatigues, quelles privations, ont à supporter les malheureux soldats. Ils couchent au bivouac, vont à la découverte et reviennent travailler, on ne leur donne pas à manger, pas de paye, et on les bat: ils n'ont pour la plupart que 18 ans, un souffle de vie’.

Hoe dikwijls heb ik door mijne moeder hooren vertellen van de gruwelen die haar vader haar verhaalde over

die noodlottige tijden: geen jonge mannen meer! Zij waren gesneuveld op honderden slagvelden. Na de rampen van Rusland had Napoleon altijd jonger en jonger kinderen onder zijn vaandels moeten roepen, en zijn dwingelandij spaarde niemand. Eene hooge dame, de Gravin d'Outremont, had een eenigen zoon. On hem te bewaren smeekte zij den Keizer haar te vergunnen dat zij een regiment in zijne plaats zou betalen. Hij weigerde, en de zoon viel in een der moorddadige gevechten van deze eindigende regeering. Niet gansch uit de lucht gegrepen is het onderwerp van Wiertz' beroemd stuk: ‘Napoléon aux enfers’, de Keizer met gevouwen armen en somberen blik, te midden van wanhopige moeders die hem stukken ledematen toereiken.

‘26. Les abus commis par les chefs du corps dans la distribution de la paye des soldats employés aux travaux me forcent à les payer individuellement. Il faut le matin leur donner la tâche de la journée, et les laisser partir lorsqu'ils ont achevé.

27. Les travaux avancent rapidement depuis qu'on paye chaque soldat, chaque soir. Les officiers se plaignent, ils voudraient faire verser le prix du travail dans la caisse des régiments. J'ai beaucoup de peine à les apaiser sans leur faire entendre que je me défie de leur probité.

28.....

29. Le froid est excessif, la terre gelée sur 15 pouces d'épaisseur est extrêmement difficile à remuer. Cependant la redoute droite sera bientôt achevée.

30.....

31. Ordre de coucher à Merxem, on craint l'attaque de l'ennemi. - La Découverte apprend que l'ennemi a un parc considérable à Braschat.

1 Fév. On achève la Redoute gauche, et la Redoute droite. Le soir on se tire quelques coups de fusil aux avant-postes à un quart de lieue du village. Pas d'attaque sérieuse, plutôt une reconnaissance pour demain.(1)

2 Février. J'ai vu aujourd'huy un combat. J'ai éprouvé avec plaisir que quoique ce fut mon coup d'essai je n'ai eu aucune frayeur; il m'a même semblé remarquer que les généraux, gens dont la nature depuis de longues années est de se battre étoient moins rassurés que moi: peut-être parce qu'ils voyoient mieux le danger que moi: à cinq heures du matin le général Bruny vient me réveiller avec tout son état major, il me fait des reproches sur ma trop

grande sécurité et me donne l'ordre de faire commencer de suite le travail des abatis par la compagnie de (onleesbaar woord) que l'on m'avait envoyée la veille. Mes gens étoient au travaille commençois à déjeuner quand on m'annonça que les avancées commençoient à s'échanger des coups de fusil. Je me dépêchai d'avaller un morceau, et surtout de boire un coup, persuadé qu'un soldat à jeun est un mauvais guerrier. Une compagnie de mineurs et celle des ouvriers reçut ordre de se tenir à la traverse du milieu du village, pour soutenir la retraite de l'infanterie légère qui occupoit la tête. Je fis distribuer des cartouches, charger les fusils, battre la générale, et nous restâmes l'arme au bras; une neige épaisse nous permettoit à peine de voir. Elle était poussée par un vent battant dans la figure de l'ennemi. A huit heures, les obus commencèrent à tomber sur le village et les balles à siffler. Les généraux auprès desquels je devois naturellement demeurer, se consultoient, et je me permis de leur demander s'ils étoient sûrs que la retraite ne nous seroit pas coupée par la route d'Eeckeren, que l'ennemi devoit naturellement prendre Nous étions poussés vivement à la tête et sur la droite; on n'entendoit rien sur la gauche, et j'étais intimement convaincu que l'ennemi ayant déjà une fois occupé le village et connaissant les positions, il se seroit nécessairement déterminé à couper la gauche; car la batterie de la digue Ferdinand une fois enlevée, nous étions dans nne souricière véritable, et comme les attaquants étoient, par cela même qu'ils attaquoient, en force, il étoit selon moi évident que nous serions pris dans le cas où nous n'aurions pas pris toutes les précautions possibles pour assurer la gauche. Le Gl Ambert me dit qu'il avoit fait ces

réflexions et que l'on observoit l'ennemi dans la plaine. Cependant la neige obscurcissait entièrement la vue et ce ne fut que lorsqu'on eût commencé à attaquer les défenseurs de la digue, que l'on sut que selon mes conjectures, nous étions débordés sur notre gauche. Alors le Gl ordonna la retraite; nous eûmes le temps de la faire en assez bon ordre, quoique la chûte des obus, des boulets et des balles alarmât vivement les jeunes soldats qui composoient notre troupe. Cependant un chef de Bon s'étant obstiné à faire tenir à une compagnie un poste plus longtemps qu'il n'auroit dû, elle fut prise, et beaucoup d'hommes tués et blessés. - Je fus à même de voir dans cette petite affaire que les projectiles de l'ennemi sont moins à craindre que l'ineptie et la mauvaise conduite des officiers supérieurs. Deux chefs de Baton étoient ivres dès le commencement de l'affaire; ils l'étoient encore à la fin, et cet état peu convenable à un homme qui doit commander, a causé plus de mal que les armes de l'ennemi. Nous sommes arrivés à la batterie du Dam à onze heures et demie; on fit de suite tirer sur la route de Merxem où l'on croyoit voir l'ennemi; heureusement, on reconnut un instant après, un officier français à cheval, sur la route: sans cette circonstance peut-être eût-on abîmé une partie de nos troupes qui n'avoient pas encore fait la retraite!...... L'ennemi ne tarda pas à nous envoyer des obus et des boulets, à la batterie où nous étions; personne ne fut touché, quoiqu'il en tombât beaucoup sur le terre-plein et dans les moulins. Je reçus avec plaisir l'ordre de rentrer en ville avec mon détachement. Je n'avois que faire au Dam et il m'eût été pénible de me faire blesser à un poste où j'étois inutile et où mon devoir ne me retenoit pas essentiellement.

Le Général Carnot, gouverneur d'Anvers, arrivoit par la Tête de Flandres, comme je rentrois en ville.

L'ennemi commence à 3 heures à bombarder la ville; il jette des boulets rouges, des obus, des boulets. Tous ces projectiles sont dirigés vers les bassins, mais il s'en écarte quelques-uns qui embrasent des maisons.

3. M. Bidar (?) allant faire visite au nouveau gouverneur, celui-ci lui fit un grand éloge de l'un de ses officiers, qui s'étoit trouvé a l'affaire de Merxem. Cela venait du Colonel

qui avoit dit du bien de moi au Général. M. Bidar ne m'en a pas dit un mot, cependant je l'ai vu longtemps seul. A-t-il peur de me donner de l'amour-propre; il doit penser, cependant, que mes camarades qui ont entendu aussi bien que lui les paroles du gouverneur, ne manqueront pas de me les rapporter. Il m'en parlera peut-être demain.

Le bombardement recommence à 7 heures du matin, et ne cesse qu'à 6 heures du soir. La flotte n'a pas souffert jusqu'à présent.

4. Le bombardement continue toute la journée. Le quartier du bassin a déjà beaucoup souffert; la flotte n'a essuyé aucun accident. Les mineurs servent les batteries avec le plus grand zèle. Ils montrent une intrépidité audessus des plus grands éloges.

5. On continue à tirer sur la ville. Je suis de service cette nuit sur les remparts avec Amilet, (?) il fait un vent du nord terrible, je crains bien de geler.

6. Je rentre de mon service à 6 heures du matin. On n'a pas encore commencé à tirer.

Les ennemis ne tirent pas aujourd'huy. Les uns assurent que c'est parce que nous sommes aujourd'hui un dimanche, les autres prétendent qu'ils ont levé le siège et évacué Merxem. Le dégel commence aujourd'huy. Serait-ce une des causes de leur retraite? Craignent-ils l'inondation? Nous verrons cela demain.

7. Le Colonel m'a envoyé ce matin à Merxem. Les Anglais ont évacué leurs postes, et j'ai été reconnaître leurs positions. Nous avons trouvé un Anglais ivre dans le village, nous l'avons envoyé en ville.

J'ai reconnu:

1o une batterie de 7 obusiers sur la Digue Ferdinand.
2o une batterie de 6 mortiers à la flèche d'Eeckeren.
3o une batterie de 6 idem à côté et en avant de la maison crénelée à gauche de Merxem.
4o une batterie 2 canons à la maison crénelée.
5o une batterie 2 canons, 4 mortiers à la Redoute Droite.
6o une batterie 3 canons, 1 mortier derrière la maison Lacoste.
7o une batterie 2 canons à la tête de Merxem, à gauche en arrivant d'Anvers.

Toutes les embrasures dirigées sur les mâts des vaisseaux et sur le petit clocher de la Maison Hanséatique.

Tous les ouvrages parfaitement construits en sacs à terre: ils avoient au dire des habitants, 18,000 hommes, dont 6,000 à l'ouvrage continuellement, nuit et jour. Le village de Merxem a été foudroyé par nos pièces, au point que le commandant anglais, le général Graham, a fait retirer les troupes en arrière pour les mettre à l'abri. Malgré cette précaution, il a eu beaucoup de tués et de blessés, principalement à la position nos 6 et 7. - Il est tombé une bombe au milieu de la chambre où je couchois: elle étoit remplie dans cet instant de soldats Ecossais, qui ont été grièvement blessés. Les habitants n'ont eu aucun mal. Les ennemis ont dépouillé entièrement ces malheureux; ils ont reçu les Français à bras ouverts: au reste, les autres étoient partis et nous étions les maîtres. - La facilité que j'ai eue à les interroger, m'a fait apprendre beaucoup de particularités. Les Anglais avoient assuré, m'ont-ils assuré, dès leur arrivée, qu'ils venoient pour incendier la flotte. L'ingénieur étoit le même qui avoit bombardé Copenhague, et il prétendoit qu'avant 3 jours nos vaisseaux seroient coulés. Au surplus ils doivent avoir dit que si dans cet espace de tems ils n'avoient pas réussi, ils s'en iraient; ce qu'ils ont fait, quelle qu'ait été la raison,

8. Le colonel m'a demandé aujourd'hui si je voulois prendre service dans le génie, il allait faire son rapport au ministre sur les affaires d'Anvers, et s'engageoit, si je voulois, à me faire nommer capitaine à l'Etat-major: je lui ai dit que si je n'écoutois que mon inclination, j'accepterois son offre avec plaisir, mais que le parti que je prendrois pourroit contrarier maman, et que je ne voulois pas m'engager dans une nouvelle carrière lorsque je ne pouvois lui demander ses conseils et son assentiment. Le colonel a approuvé mon refus et m'a dit qu'il alloit en ce cas demander pour moi la décoration de la Légion d'Honneur. Cette promesse me comble de joie.

9. Je suis allé aujourd'hui avec les sapeurs de la garde et les mineurs détruire les ouvrages de l'ennemi à Merxem. Le rapport du colonel, contenant la demande pour moi, est parti aujourd'huy.

10. On charge un officier de sapeurs d'achever le travail de Merxem, et je vais m'occuper de faire une coupure et un pont-levis pour fermer l'arsenal de la marine.

Le duc de Plaisance a essayé de retourner en France. Il n'a pu passer et a été obligé de revenir. Cet homme s'est conduit avec beaucoup de mollesse, il n'avoit aucune prévoyance. Il est heureux pour les habitants et pour la garnison qu'il ait été remplacé par un homme du mérite de Carnot.

11. J'ai commencé le travail de la Porte de fer. J'ai entrepris la lecture de l'ouvrage de Carnot sur la défense des places. Il me fait grand plaisir. J'en fais un extrait.

12. La gelée interrompt mes travaux.

La musique est un attachement qui devient trop sérieux pour mon repos actuel et peut-être pour mon bonheur à venir; mêlant quelque plaisir aux inquiétudes que me font éprouver la situation et la séparation de ma bonne maman et de ma chère famille.

13. On nous annonce une victoire de l'Empereur. Cependant les ennemis ne parlent dans leurs journaux que de leurs succès: on ne sait qui croire. Il vaut mieux fermer l'oreille à tout le monde, s'armer de patience, d'insensibilité.’

In het dagboek van Théodore Teichmann is er, op deze plaats, eene onderbreking van meer dan een maand - i3 Februari-23 Maart. - Wij zullen de leemte invullen door de brieven van Jenny, die betrekking hebben op dezelfde gebeurtenissen, alhoewel veel later geschreven. Gedurende den heelen tijd der bezetting van de stad, schrijft zij enkel korte woorden om haar zusterken gerust te stellen. Enkel den 14 April durft zij ertoe over gaan verslag te geven over het verloop der zaken:

‘Anvers jeudi 14 avril 1814.

... Enfin, ma bonne amie, je puis donc t'écrire avee la certitude que ma lettre te parviendra! depuis longtemps je n'avois gouté de ce plaisir; j'ai tant de choses à te dire qu'il me faudra trois semaines au moins pour recueillir mes idées... il me semble que j'ai fait un long rêve, mais le dénouement est si extraordinaire que j'en suis étourdie... nous n'avons eu que 3 jours de trouble; c'est depuis le

3 février jusqu'au 6, les anglais ont voulu bombarder la flotte qui se trouvoit dans le bassin; je ne sais pas comment ils ont fait, mais toujours est-il certain qu'aulieu de la flotte ils ont abîmé grand nombre de maisons dans tout le voisinage des brasseurs, et que plusieurs personnes ont été victimes de leur curiosité ou de leur insouciance. les bombes n'ont pas été plus loin que les Dominicains, de sorte que par ici nous étions fort tranquilles, mais on nous annonçoit à chaque instant le danger qui nous menaçoit à cause du chantier, de sorte que nous avons tout emballé et enterré; mais heureusement après trois jours de désastres, les alliés se sont retirés à une certaine distance, et nous avons joui d'un calme délicieux; les provisions n'ont pas même été entamées, les marchés ont constamment été pourvu de tout ce qui nous étoit nécessaire, la populace s'est comportée d'une manière admirable, et je t'assure que sous tous les rapports depuis la fin du bombardement, notre sort a été digne d'envie, voici les maisons, (parmi celles que tu connois) qui ont été endommagées: celle des cousines Pick, canal St-Pierre, celle de Mme Legros, de Mme Bomberghen; Mr Seibels est mort des suites d'une blessure causée par un boulet. nos cousines Verbiest ont passé ces trois jours dans leurs caves; toutes celles de la ville étoient préparées pour recevoir les habitans, mais comme je te l'avois toujours dit, ma petite, nous n'avons été que cernés et nous en sommes quittes pour la peur, mais elle a été forte; pour moi je n'ai pas manqué un jour d'aller à la cathédrale et le soir chez maman; tu penses bien qu'il n'y avoit pas de danger de ce côté là; mais je t'assure que les coups de canon raisonnant dans l'église, faisoient un bruit épouvantable, l'impression qu'ils m'ont laissée, ne s'effacera jamais. tous les faubourgs sont détruits, Berghem jusqu'au bout du jardin botanique; Borgerhout jusqu'à l'église, et le Leye tout entier, il ne reste pas à une lieue à la ronde un pauvre petit arbrisseau; ces dégats étoient nécessaires à notre sureté, nous devons le repos et l'ordre dont nous avons joui, à notre gouverneur Mr Carnot, c'est un homme admirable... sans lui nous serions depuis long tems privés de nos amis, nous les conservons encore toujours, mais Dieu sait pour combien de jours encore! je ne sais à qui nous appartiendrons, mais la

décision de cette affaire sera je crois un moment aflreux pour moi; si tu savois comme je suis malheureuse, chere mimi, au milieu de gens dont les sentiments sont si opposés aux miens!... nous avons reçu ce matin des nouvelles du pauvre petit lieutenant; il s'est battu pendant six heures de suite sous les murs de Paris, deux de ses camarades ont été tués à ses côtés, mais lui n'a pas la moindre égratignure; il étoit de la garde nationale de Paris; maintenant il se repose sur ses lauriers... Mr Teichman vient ce soir faire de la musique avec moi chez maman; seroit-ce pour la dernière fois?...’

‘Anvers lundi 18 avril 1814.

... par ma lettre de jeudi tu auras vu que les bombes ne sont venues que jusqu'aux Dominicains, encore est-ce bien malgré les anglaisqui... n'en vouloient qu'à l'escadre... ma tante a eu soin de faire maçonner la cave au vin; on y a renfermé tout ce qu'il y a de précieux: l'argent, l'argenterie, le service de porcelaine et les pommes; j'ignore dans quel état nous trouverons ce dernier trésor, j'ai peur qu'il ne soit pourri; tous les livres du bureau, tout le linge, les robes, ma bibliothèque, tout enfin est emballé et prêt à être jetté dans les caves mais heureusement cela n'a pas été si loin; tu penses bien comme la maison est bouleversée par tous ces arrangements là. C'est précisément la veille de ma fête que le bombardement a commencé; tu te rappelles que Mr Teichman faisoit construire un fort audessus de Merxem: le 1er février il devoit venir faire de la musique avec moi; à huit heures du soir il m'envoya dire qu'il devoit rester à son poste pendant toute la nuit, parce que l'ennemi se rapprochoit; en effet dans la matinée les anglais s'emparèrent du fort, et Mr Teichman rentra en ville bien content d'avoir échappé aux boulets qui n'avoient cessé de ronfler autour de lui; pendant le reste de cette journée, toutes les troupes rentrerent, tous les hôpitaux se remplirent de blessés, et le lendemain 3, les bombes commencerent à nous assaillir; maman avoit voulu réunir les Mrs Verachtere, leurs soeurs et Mr Teichman pour me faire passer agréablement cette soirée; lorsque je fus en route pour me rendre chez elle, dans la rue haute, une femme accourut vers moi toute effrayée en me priant de ne pas

avancer parce qu'un éclat de bombe venoit de tomber à la grande place; tu comprends bien que le courage pensa me manquer à cette nouvelle; pourtant je pris mon parti, et me recommandant à Dieu, avec ardeur je continuai mon chemin; à chaque coup de canon je croyois mourir; à la place verte tout le monde regardoit les bombes, on les distinguait parfaitement en l'air; enfin j'arrivoi chez maman, où deux verres de vin de madère me remirent de ma frayeur; jusqu'à huit heures le feu de l'ennemi ne se ralendit pas, nous étions comme ébranlés par les secousses, mais alors tout ce vacarne cessa; personne de V: ne vint, tout le monde étoit renfermé chez soi; mais Mr Teichman me porta un charmant bouquet; Mr Cuvillier vint deux fois pour nous rassurer, et à 9 heures je retournai chez ma tante, accompagnée de mes deux chevaliers, le lendemain dès sept heures le tapage recommença jusqu'à la même heure le soir; il y eût plusieurs personnes blessées et tuées, mais presque toutes par curiosité et imprudence; tout le monde courait les rues du côté du Klapdorp etc, sans songer qu'ils exposoient leur vie. le samedi le bombardement reprit de plus belle et causa plus de ravage encore; mais enfin après l'orage etc; le dimanche le bruit cessa; nous ne pouvions en croire nos oreilles ni nos yeux; oh! ma bonne amie, que nous étions heureux! l'ennemi s'éloigna et depuis ce moment notre sort fut des plus doux. tous les environs de la porte rouge et du bassin jusqu'au marché aux bêtes et le canal des recollets ont beaucoup souffert, mais aucune rue n'a été brulée comme tu parois le supposer. pour moi je suis persuadée que nous devons notre conservation à la protection spéciale de la Ste Vierge; à la cathédrale son image est placée depuis le mois de décembre au milieu de la chapelle; elle a toujours été entourée d'une quantité innombrable de lumières, et surtout d'une grande foule de supplians. je t'ai dit l'autre jour que le Leye est entièrement détruit, maintenant on assure que plusieurs maisons existent encore.... quand aux arbres il n'en faut rien rabattre; décidément tout est détruit; ce pauvre jardin botanique! on n'en a pas joui long-tems; et cette petite allée des soupirs, comme je la regrette! toutes ces pertes là peuvent aisément être oubliés, mais celles que font les malheureux paysans sont affreuses.... Papa demeure

encore à la place verte; surement, ma petite, je la regretterai, mais une fois les français partis, que pourrai-je encore regretter? toute la ville ne sera qu'un désert... il ne sera plus question de chantier, quel vide! tu dis à ma tante que maintenant nous ne perdrons plus la maison: non sans doute, chère amie, elle nous restera; celui qui vouloit tout abbattre, est abattu lui-même; je suis fâchée qu'il n'ait pas eu le courage de mourir...’

Wij moeten hier dien brief onderbreken die vooruit is op de gebeurtenissen medegedeeld in de aanteekeningen van Th. Teichmann, om deze laatsten voort te zetten. Voor de maand Meert zijn er enkel twee: ‘23. On annonce l'arrivée du Général Maisons à Gand. La garde impériale part; il ne reste pour la garnison que les corps de ligne; elle se compose de 8 à 9 mille hommes au plus.(1)

On nous berne de mille contes plus absurdes les uns que les autres. Tantöt les alliés évacuent le territoire français, tantôt ils sont entrés à Paris.

29. Les communications sont toujours interrompues. On ne sait rien de positif.’

In April, van den tienden af, beginnen de aanteekeningen weer regelmatig: ‘10. Jour de Pâques. La promenade de quai de l'Escaut est à la mode. (Daarover meer in Jenny's brieven). J'ai diné chez le Colonel.

11. Le courier de Paris est arrivé, et annonce l'abdication de l'Empereur, un gouvernement provisoire, l'avènement de Louis 18. Ces nouvelles viennent si subitement que l'esprit a peine à former d'idées, la surprise ne les laisse pas naître.’ Wat een tijd, toen iedere dag zijne omwenteling meebracht, toen de gewichtigste gebeurtenissen zoo ras op elkander volgden! Geen wonder dat de geest uit zijn lood geslagen werd, in twijfel en spanning bleef hangen.

M.E. Belpaire.

(Wordt voortgezet).


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs


plaatsen