| |
| |
| |
Kunstkroniek
Salon voor Waterverfschildering, Pastel, Gravure, Beeldhouwkunst, enz. - Antwerpen.
Einde September werd te Antwerpen geopend het Salon voor Waterverfschildering, Pastel, Gravure, Beeldhouwkunst, enz., ingericht door de Koninklijke Maatschappij tot Aanmoediging der Schoone Kunsten.
Hoewel in vele opzichten merkwaardig, bevredigt het ons toch niet ten volle, vooral wat de buitenlandsche deelname betreft, en het mag oprecht betreurd worden dat de uitnoodiging van vreemde kunstenaars met zoo weinig kieskeurigheid geschiedde. Dit geldt hoofdzakelijk voor Frankrijk, en zelden zagen we dit land zoo ellendig en erbarmelijk vertegenwoordigd. Nochtans ware er middel geweest daar heel wat moois bijeen te krijgen; en om maar enkele namen aan te stippen, waar blijven Lucien Simon, Besnard, Aman Jean, Gaston Latouche? Dat zijn toch wel degelijk algemeen-erkende meesters, en hadden die ons een flinke zending geleverd, daar hadden we ten minste wat meer aan gehad dan aan het minderwaardige, vaak onbeholpen werk van Busière, Jeannin, De Latenay, Lepère, e.a.
Met Holland en Duitschland is het beter gesteld, hoewel er ook nog wel eenige namen ontbreken die best figuur zouden gemaakt hebben. Nu, alles saamgenomen valt er toch héél veel goeds te zeggen van dit Salon, en 't loont dan ook dubbel-en-dik de moeite er een tochtje door te maken.
***
De eau-forte wordt thans vrij algemeen beoefend en verdringt langsom meer de eigenlijke gravure.
Dat is best begrijpelijk voor wie nagaat tot welke verrassende uitslagen men ermee geraakt, en zoo wordt de ets tegenwoordig met uitstekend gevolg aangewend bij het illustreeren van prachtdrukwerk.
Maar, om den drommel, wat wordt er toch vervaarlijk geknoeid in dat genre! 't Geeft me soms den indruk van een
| |
| |
kaakslag, als ik merk met wat onbeschaamde driestheid de kunst vernepen en verkracht wordt, en hoe verwaand-aanmatigend de platste onbeholpenheid ons zoekt te bedonderen met gemeen-getrukkeerd brodwerk, dat dan toch ook eau-forte of zelfs gekleurde eau-forte wil heeten!
Maar, ziet ge, 't is zoo gemakkelijk met den stift wat te krabbelen op 'n koperplaat, en een schetsje bijeen te flappen dat van verre wat lijkt naar een poortje of een oude brug; 't boeltje wordt ingebeten en ingeïnkt, hier en daar 'n veeg met de vod, om de al te magere deelen van de krabbeling weg te moffelen, 'n paar flinke zwarte vlekken om een zwakken kant wat op te halen, of een vinnig rood toontje op een dak, en klaar is Kees! Laat nu de mooie bladen Japon maar aanrukken, en als de drukker wat van zijn stiel kent, zal 't ding er nog niet zoo slecht uitzien.
Want een eau-forte bevredigt algauw, ten minste als ge u niet al te veeleischend wilt aanstellen. Dat ligt hieraan dat de etser niet dezelfde moeilijkheden te bestrijden heeft als de schilder; deze immers heeft voortdurend af te rekenen met het lastige bij-malkaar-houden van bonte kleuren, die allicht overslaan tot schreeuwerigheid. Met de ets is zulks niet het geval; alles wordt hier herleid tot zwart en wit, en dat geeft reeds een waarborg tegen het onvoorname in het uitzicht; zonder veel moeite wordt een oogvleiend plekje verkregen, en zoo seffens gaat men zich inbeelden dat de hoogvogel neer ligt.
Bij nader toekijken blijkt echter aanstonds wat heel het zoodje om het lijf heeft, en hoe miezerig soms geknoeid wordt om een armzalige teekening op te knappen tot een schijnbaar breed-gekrabde ets.
Dat heet de goede trouw verschalken, en als ge voor zoo 'n esthetische - of liever: onesthetische - ploerterij komt te staan, zoudt ge er deugd aan hebben eens lekker te mogen doorschelden op den sluiker, die zoo loensch u wil beetnemen met zijn ongezonde maquillage.
Een goede eau-forte moet aan hoogere eischen voldoen. De plaat zelve moet zoodanig bewerkt worden, dat zij op zichzelf hare kunstwaarde krijgt, onafhankelijk van alle knepen en trucs, die feitelijk toch maar wijzen op handige stielkennis, niet op 'n degelijk kunstenaarstalent. De kunst moet hem zitten in het krabben, niet in het drukken, en het is heel wat anders met den stift een toonjuiste teekening op het koper te brengen danwel bij het afdrukken door moosschen en smouzen een min-of-meer benaderende nuanceering over de magere teekening te smeren. Hiermee wil ik volstrekt niet betoogen dat de taak van den
| |
| |
kunstenaar ten einde loopt, zoodra de plaat gekrabd en gebeten is - het is bijna noodzakelijk dat hij den drukker terzijde sta om hier en daar een plek wat op te halen of een toon wat aan te zwarten; maar dit alles mag slechts bijzaak zijn, de oorspronkelijke teekening moet immer hoofdzaak blijven.
Laat men mijne woorden nu ook niet mis verstaan. Als ik druk op de noodzakelijkheid van een flinke teekening, wil dit bepaald niet zeggen dat de etser angstvallig hechten moet aan haarfijne afwerking en subtiele detailleering, zooals gedaan werd in de eerste helft der vorige eeuw; dat zou veeleer schaden, omdat het losse, het spontane erbij te loor gaat. Trouwens, de moderne ets is wars van alle gebondenheid aan oude traditie, en wil in enkele lijnen de stemming over ons brengen, in den kunstenaar verwekt door een min-of-meer sterke gemoedsbeweging.
Doch om daartoe te geraken moet de etser zeker zijn van zijn hand, en - dit is het, wat ik bedoelde - in dat minimum van lijnen een vaste, zuivere teekening leggen.
Hoever een kunstenaar het brengen kan door middel van het sterkwater-procédé blijkt best uit de onovertroffen etsen van den Zweedschen meester Anders Zorn.
'n Twaalftal kregen we er van hem te zien in het Antwerpsche Salon, alle even mooi, en 't is belangwekkend om na te gaan hoe los en zwierig dat alles behandeld wordt, en hoe toch elk plekje zijn eigen, juiste toonwaarde houdt, hoe elk voorwerp, tot het kleinste toe, op zijn plan komt staan. Hier mag gezegd worden dat ieder lijntje, ieder stipje zijn reden van bestaan heeft, hier is niets te veel en ook niets te weinig.
Ook krijgen alle onderwerpen, tol de nietigste toe, in de hand van Zorn een bizonder belang, omdat zijn teekeningen telkens een brokje leven scheppen, gansch doordrongen van de eigen gemoedsaandoeningen van den kunstenaar.
En of hij u een boer van Mora schetsen wil, of Koning Oscar, of zijn dienstmeid met hoed en borstel, telkens wordt het een heerlijk tafereel vol werkelijkheid, omdat het kijkjes zijn die zijn oog ontroerden, en dat hij ze in zijn krabbeling interpreteerde met dezelfde zorg en nauwgezetheid, die hij zou besteden aan een schilderij.
Zoo komt dat in die kleine etsen de matière wonderjuist wordt weergegeven, en onder de eenvoudige, zwarte schrabben blijft water zijn eigen vloeibaarheid houden en steen zijn eigen vastheid, blijft vleesch vleesch en lucht lucht; kortom, Zorn zet u voor intense realiteit, die hij in enkele lijnen vastlegde,
| |
| |
even goed als een ander het doen zou met behulp van kleuren.
Ook zal me niemand tegenspreken, meen ik, als ik hem noem den sterksten akwafortist van onzen tijd.
Veel goeds valt ook aan te stippen in de etsen van Carl Larsson, een landgenoot van hem, en een mooi dingetje is o.a. zijn Zittend Model. Toch blijft Larsson's werk nog verre af van dit van Zorn, het is veel droger, en lang niet zoo sprekend als dit van den grooten Zweed.
De eau-forte's van Zorn zijn op zichzelf staande kunstwerken, die van Larsson daarentegen lijken me meer geschikt voor boek-illustratie.
Holland ook mag thans bogen op eenige zeer verdienstelijke etsers; twee onder hen verdienen in dit Salon onze bizondere aandacht: Bauer en Nieuwenkamp. Met stille, innige emotie hebben ze hun eigen land-schoon afgekeken, en laten het opleven in zware torens, zwijgende kathedralen en rustigvloeiende wateren.
Onze inlandsche kunstenaars blijven niet ten achter in de algemeene beweging, en we mogen hun werk gerust stellen naast dat van de buitenlandsche meesters.
Zoo ben ik hoogst ingenomen met het Stilleven van René Ernest, die we overigens reeds genoegzaam leerden waardeeren uit vroegere eau-forte's; 't is een flink-gekrabbeld stilleventje, en de warm-roode toon der kreeft geeft aan het geheel een verrassend-mooi uitzicht. Zóó moet m.i. de kleurets verstaan worden: een enkele effen toon, om bij eersten aanblik de aandacht te concentreeren op het eigenlijke zwaartepunt van de samenstelling. Worden al te veel kleuren aangewend zoo verliest de ets haar essentieel karakter, en helt over naar een halfslachtig genre, dat misschien wel pakt voor den verkoop, doch waarbij vaak de artisticiteit van de eau-forte zoek raakt.
Degelijk werk leverden nog M.H. Meunier in een reeks landelijke zichten, en L. Peeters in zijn intérieur Aan den Waschketel, dat ook wat het technische achevé betreft zeer hoog staat.
Laat ik hier ook niet vergeten de kleuretsen van Maurits Langaskens, als illustratief werk bedoeld, en die als dusdanig best begrepen en heel oorspronkelijk uitgewerkt zijn.
***
Met de vrij talrijke krijt- en koolteekeningen is het net gesteld als met de etsen. Veel minderwaardig werk dat zich op
| |
| |
te dringen zoekt door schijnbaar-losse behandeling, terwijl deze, op den keper beschouwd, eer zweemt naar slordigheid en weinig-kunnen. Hier, zoomin als in de ets, zit hem de kunst in het handige bijeenkrabbelen van een massa, die door welberekende tegenstelling van wit en zwart het oog aangenaam streelt. Zoowel als in een schilderij moet hier alles op zijn plan staan, en moet de teekenaar door min-of-meer zware tonen dezelfde nuanceering in zijn werk leggen, die de schilder verkrijgt door middel van kleuren.
Dat zulks mogelijk is, wordt heerlijk bewezen in de prachtige reeks koolteekeningen - zes in 't geheel - van mej. Jenny Montigny, betiteld Avond op de Hoeve.
Hoe stemmig wordt hier die huiselijke gezelligheid, met zacht-trillend licht dat tallenkante wemelt, en schemerende schaduwen die aandichten tot zwarte donkerte in hoeken en holten. Hier staat ge niet meer voor 'n koude, kleurlooze teekening, maar ge voelt over u komen, even als uit het beste schilderij, den indruk van levende werkelijkheid, door een kunstenaar afgekeken en vertolkt.
En even sterk wordt ge geboeid, waar ge komt te staan voor de scherp-reeele teekeningen van Emiel Gastemans, typen uit het lagere volksken der kleine achterbuurten, dat hij dóór-en-dóór kent, en waarvan hij den geest en de persoonlijkheid weet vast te leggen in ongemeen-rake karakterbeelden als zijn Trees.
Heel wat anders brengt ons Fernand Khnopff, altijd zich losmakend van de werkelijkheid, en zoekend naar het abstrakte, het mystische. En hoewel ik nu ook niet erg oploop met zijn kunst, die toch altijd een ziekelijk tintje draagt, valt het niet te ontkennen dat hij steeds in zijn teekeningen een hooge voornaamheid weet te leggen, en steeds zijn zeer persoonlijken stijl houdt, dien hem niemand nadoet.
Ook van vreemde zijde kregen we in dit Salon eenige teekeningen te zien, waarover we een woordje reppen moeten.
De Hollander Jan Toorop heeft hier nogmaals zijn onvergetelijken Apostel Paulus hangen, dien we reeds bewonderden in het Brusselsche Lentesalon, en dien ik aldus gelegenheid had in een vorige kroniek te vermelden. Verder het zwartkrijtportret van pastor Hugo Verriest, dat weinig bijdragen zal, meen ik, tot de faam van den hollandschen meester. Neen, hoor, die sture, boos-kijkende ouderling, dat is Hugo Verriest niet, de gemoedelijke, aristokratisch-verfijnde en verleidelijke causeur, dien we allen kennen... En mag een portret goed heeten, als
| |
| |
het ons een verkeerde voorstelling geeft van den innerlijken aard en het karakter van het model?
Even stilblijven ook bij het werk van den Berlijner Arthur Kampf. 'n Heele reeks sanguines, die ik aanzie als voorbereidende studies tot een groot schilderij. Knap werk, dat pleit voor de degelijkheid van den kunstenaar; want schoon zulke teekeningen wel wat akademisch mogen lijken is hun nut onbetwistbaar, en 't ware wenschelijk dat onze schilders in 't algemeen wat meer tijd besteedden aan dergelijk werk: 't zou een zekere waarborg zijn tegen de betreurenswaardige slordigheid in de teekening, die in zoo menig modern schilderij valt waar te nemen, en die dikwerf afbreuk doet aan de onmiskenbare verdienste van sommige onzer beste kunstenaars.
Laat ik ook nog wijzen op de mooie dieren-studies van den Franschman Paul Jouve, en - last not least - op het prachtwerk van Alfred Roll. Met enkele lijnen wordt hier een overweldigende indruk voortgebracht, en in de losse, vluchtige schets, B V. zijn Verliefden, voelt men de sterke visie van den teekenaar en zijn stevige kennis der dingen. Dat is wellicht het beste onder alles wat Frankrijk ons leverde in het Antwerpsche Salon.
***
Zoo komen we aan de voornaamste bestanddeelen van deze tentoonstelling, nl. waterverfschildering en pastel.
Onder hoofding ‘waterverfschildering’ verstaan we niet alleen de eigenlijke oude akwarelle, maar ook hare variaties gouache en tempera-schildering.
De oude of pure akwarelle gebruikt enkel dunne en doorschijnende kleuren, en spaart de witten uit, d.w.z. laat op het papier de lichtste deelen van de samenstelling open, of bedekt ze enkel met een licht, bijna onmerkbaar toontje. Zoo doen bij ons o.a. Victor Uytterschaut en Frans van Leemputten.
Dit procédé geraakt thans meer en meer in onbruik, omdat onze schilders liever omspringen met gouache, die hun als matière meer aanlacht.
In de gouache zijn de waterverfkleuren met dikke witte verf aangemengd, en vormen aldus een sterkdekkende stof, die toelaat flinker door te borstelen. en ook meer den indruk geeft van schilderwerk.
Een andere variatie nog is de temperaschildering, reeds in de Middeleeuwen bekend, en verleden eeuw met eenige wijzigingen terug in gebruik gekomen. Hier worden de verven met
| |
| |
een of andere kleefstof aangemengd, en het procédé heeft dus al veel weg van de gouache. Vooral de Duitschers schijnen zich van de temperaschildering een specialiteit te willen maken. Trouwens, om 't even: in kunst moeten we nooit naar de werkwijze kijken, enkel den verkregen uitslag zien.
Prachtig werk leverde hier Marten Melsen met zijn Boeren en zijn Openbare Veiling. Van die anecdotische schetsen gaat een wezenlijke aantrekkingskracht uit, omdat we heel den geest van een stand erin samengevat vinden. Lijk ze daar gaan en staan, karikaturaal soms en toch steeds zoo werkelijk-waar, zijn dat onze stoere Vlaamsche boeren, met eigen aard en persoonlijkheid, maar afgekeken door een scherpziende kunstenaarsoog, dat al dadelijk in hun handel en wandel het typische en het schilderachtige weet op te merken.
En wat is dat alles breed en los behandeld: geen gelik, geen gepeuter, maar met enkele flinke vegen worden de figuren neergeborsteld, en toch staan ze daar stevig en levend, in mooie kleurplekken, getuigend van ongemeen-juiste visie der werklijkheid.
Dat losse en breede in de behandeling ontbreekt heelemaal bij P.J. Dierckx, die nochtans als akwarellist heel wat verdienste heeft.
Zoo hebben we hier zijn interieur Rond den Haard, dat voorzeker, uit zuiver-technisch oogpunt beschouwd, heel knap werk mag heeten. Maar, och, een schilder mag toch niet kijken lijk een camera, en alle kleinigheden enregistreeren; zoo vindt onze blik geen concentratiepunt meer in het tafereel, maar dwaalt van links naar rechts, verdeeld en afgeleid door veelvuldige detailleering. Waarom b.v. zoo 'n koperen potje op het schouwblad gaan afwerken tot in zijn kleinste onderdeelen? Voor een schildersoog is dat enkel een plekje kleur, en moet ook als dusdanig worden weergegeven. Zooniet raakt onze aandacht van het middenpunt af, en bovendien krijgen we geen globale kleur-impressie, omdat bij het al-te-subtiele detailleeren te veel geknoeid wordt met afzonderlijke toontjes.
Heel stemmig, en in een mooie kleurengamme behandeld, is de Avondstudie van Maurits Sijs, wellicht ook het beste dat we tot nogtoe van hem te zien kregen.
Degelijk werk ook, de S. Augustinus van P.R. Looymans, die me wel wat op Veronèse geïnspireerd lijkt; doch ik vraag me af hoe die hier versukkeld is geraakt, want dat is toch wel olieverfschildering, meen ik, of zou ik zóó derlijk mis hebben gekeken?
Onder de Duitsche akwarellisten, die aan deze tentoonstel-
| |
| |
ling deelnamen, dient allereerst vernoemd Hans von Bartels, die pas vóor enkele maanden overleed. In zijn Schippersvrouw, eenigzins dekoratief opgevat lijk overigens meest al zijn werk, vinden we dat warme en keurig-mooie koloriet, dat hem zijn eigen plaats in de moderne Duitsche kunst aanwijst.
De Mijnwerkers van Hans Kohlschein, eveneens in dekoratieven zin uitgebeeld, munten ook uit door oorspronkelijkheid en voornaamheid in kleur.
Verder nog aan te stippen de interieurs van Prof. W. Claudius, waaronder vooral een typisch zichtje vol stille emotie In het Sterfhuis onze aandacht trekt.
***
Naast de waterverfschildering met al hare variaties, blijft de pastelkunst zich ontwikkelen zonder merkbare verandering in het procédé.
Het oude vooroordeel, als zou deze kunst geen genoegzamen waarborg van duurzaamheid leveren, is thans geweken; het ware overigens al te mal zulks nog te beweren, als we zien hoe mooi-frisch sommige achtiend'eeuwsche pastels zijn bewaard gebleven, b.v. de prachtige portretten van La Tour te Versailles, die als 't ware pas van gisteren gemaakt lijken.
En dit is best verstaanbaar ten andere: de droge krijtstoffen, door de pastellisten aangewend, zijn uit hunne natuur zelf veel beter bestand tegen den tijd dan al de chemische mengsels en produkten, die gebruikt worden in de olieverfschildering, en die dikwijls met malkander strijdend zijn; zoo komt dat oude pastels hun eerste frischheid behielden, terwijl sommige schilderwerken, die maar pas van vóor enkele jaren dagteekenen, reeds barsten en zwart worden, wat o.m. dient toegeschreven aan het gebruik van witte verf, die zeer schadelijk op de andere olieverfkleuren inwerkt.
De pastelkunst is eigenlijk als een overgang tusschen teekening en schildering. Daarom vind ik verkeerd van sommigen onder onze pastellisten, dat ze aan hunne pastels heelemaal het uitzicht willen geven van echt schilderwerk, en daarom alle contours, die de oorspronkelijke koolteekening aanduiden, zorgvuldig wegmoffelen.
Dit verwijt ik o.a. aan Firmin Baes, die nochtans zeer verdienstelijk werk levert, en steeds in zijn pastels een onmiskenbare voornaamheid weet te leggen.
Zoo hebben we hier b.v. zijn Bretonsch Meisje, dat voorzeker op groote kundigheid wijst; maar 't is toch zoo netjes,
| |
| |
zoo propertjes afgewerkt, de teekening is zoo keurig weggewreven, dat het werk naar een chromo gaat lijken, droog en zoeterig.
M. i. mag pastelkunst niet aldus verstaan worden: de lichte krijtstoffen, die hier gebezigd worden, moeten ook licht behandeld worden, en mogen enkel dienen om de eigenlijke teekening op te halen, die hoofdzaak blijven moet.
In dien zin werkt Carolus Tremerie, van wien we 'n paar bizonder-belangwekkende pastels te bewonderen kregen, Avond en Dooiweer.
Ge staat werkelijk verbaasd als ge nagaat hoe eenvoudig dat alles gedaan is; ge merkt de kleuren bijna niet, zoo licht zitten ze op de koolteekening, en toch trilt er een innig leven in de fijn-voorname toonschakeering.
Maar om zulks te kunnen, moet de schilder beschikken over een uiterst-juist inzicht in de onderlinge toonwaarde der dingen, en een sterk-ontwikkeld aanvoelen met de werkelijkheid, om daarna deze met enkele tonen te kunnen vastleggen op zijn teekening.
Dat Tremerie deze gaven in hoogste mate bezit, blijkt uit de machtige impressie die van zijn werk uitgaat; die atmospherische schetsen brengen ons al dadelijk in de stil-ontroerde gemoedsstemming van den kunstenaar, en we voelen met hem mee den weemoed die spreekt uit de lage, oude huizekens, en de zwijgende kalmte van den mooi-blauwen avond, neerrijzend in vaag-schemerende vlokken... Dat is waar en blijvend kunstwerk.
Even aangrijpend als kunstimpressie is Opsomer's pastel De Wandeling, dat we reeds zagen in het Brusselsche Lente salon, en waarover we dan ook bij die gelegenheid onze meerling zegden. Van Opsomer kregen we echter nog wat anders te zien, waar we wel een woordje over reppen willen, nl. het Portret van Mr. Flor O'Squarr, den bekenden journalist.
Reeds in onze vorige kroniek spraken we den wensch uit dat Opsomer meer aan figuurschildering doen zou, omdat in die richting voor hem de rechte baan ligt. En dit moeten we hier weer eens herhalen, waar we staan voor zijn laatste werk. 't Is, meenen we, het eerste portret dat hij ons schenkt, en onbetwistbaar is het ook het beste van het Antwerpsche Salon. 't Is nochtans heel wat aangedurfd, een staande mansfiguur in onze gewone, weinig-esthetische kleederdracht te behandelen, en toch wordt die moeilijke klip hier omgevaren met een gemak en eene vaardigheid, die benijdenswaardig mogen heeten. Wie zoo iets kan, mag niet langer zijn tijd en talent vergooien aan
| |
| |
straatjes en kleine stadszichten, die wel heel mooi kunnen zijn, maar toch beter gebruikt worden als kader voor belangrijker werk.
Het Portret van schilder J. Stobbaerts door Lucien Wollès is te véél natuur, en verliest daardoor van zijn kunstgehalte; 't moet den schilder immers niet te doen zijn de werkelijkheid zoo trouw mogelijk weer te geven, maar wel die te vertolken en te vermooien op basis van zijn eigen, persoonlijk kunstenaarsgevoel.
Bij Fr. Van Holder hebben we het tegenovergestelde waar te nemen, en dat wordt dan ook weer een gebrek. Zoo 'n Kind met de mof is wel heel netjes als kleurplek, doch we mogen ook wel eens vragen of de werkelijkheid niet al te veel uit het oog verloren en verwaarloosd wordt?
Een woordje van hooge waardeering nog voor de sobere, stemmingsvolle Eenzaamheid van J.P. De Graef; ook nog aanstippen het verdienstelijke portret Dame in 't blauw van Mej. Cochius.
Van Fransche zijde, weinig belangrijks op gebied van pastelkunst in dit Salon: de tijd van Carrier-Belleuse is voorbij, en we vinden het al te bar dat er voor dergelijk knoeiwerk plaats werd geruimd, waar Aman Jean en andere algemeenerkende meesters moesten buiten blijven.
De Hollandsche pastellisten leverden beter werk, en hier wijzen we in 't bizonder op de knappe portretten van Mevr. Schwartze-van Duyl, en de Joodsche typen van Mevr. Robertson-Bisschop, vol waar en diep gevoel.
***
Over de Beeldhouwkunst in dit Salon zou er ook heel wat te zeggen vallen; laat ik enkel wijzen op het heerlijke ivoorbeeldje van Egide Rombaux, de Danaïde, misschien wat zonderling van pose, maar ongemeen-mooi van lijn en massa; een prachtige Mannenbuste van Joris Minne, en het zeer verdienstelijk Portret van Mr. J.P. Verhees door Arthur Dupon, onzen jongsten prijs van Rome voor de beeldhouwkunst; onder de Fransche beeldhouwers stippen we vooral aan de machtig-oorspronkelijke dierstudies van R. Bugatti, den Herder van Landowski, en de onovertroffen plaketten van den grooten Parijsschen medailleur Maurice Charpentier.
Joe.
|
|