Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 540] [p. 540] Leven en dood I Ei, wand'lende Dichter, geniet de natuur In 't wonnige, zonnige morgenduur, Wen groenende, groeiende vlakten en boomen In luwende, lichtende nevelen droomen Hun tint'lende hopen op glanzende schoon. Uit heggen en hagen weerklinkt er een toon Van lachende, kweelende vogelenzangen. De leeuwerik hoog in de luchten blijft hangen Op trillende vlerken, met trillenden galm, En dicht in de zonne zijn morgendpsalm. Ei, wand'lende Dichter, geniet de natuur In 't wonnige, zonnige morgenduur; Maar bij die genuchten en kleuren en klanken Vergeet niet den Schepper van 't leven te danken! II 't Is avond al. De zon is dood. Gestorven is het monkelrood, - Gedachtenis van 't koningspralen In glanzend-lichte levensstralen. De zon is dood. Geen schoonheid meer! Het donker spreidt zijn floersen neer: - Vergetelheid, zoo zwart geweven. Begraven ligt het aardsche leven. - Ei, Dichter, op! Er glinst een ster Wel eeuwen - eeuwen - eeuwen ver. Er leeft nog licht. Er staat een hemel Gebouwd op 't eindloos stergewemel. Ei, Dichter, leer me biddend lezen De oneindigheid van 't eeuwig Wezen, Voor Wien geen dag of nacht bestaat, Die zon en sterren lichten laat. A. Verheyen. Wuestwezel. Vorige Volgende