| |
| |
| |
Boekennieuws
La pensée romane, essai sur l'esprit des littératures dans les nations latines, par Alb. Counson, no 2 de la Bibliothèque de la Société d'études morales et juridiques. - Louvain, A. Uytspruyst-Dieudonné, 1911, 371 pages, 4.00 fr.
Cicero heeft nooit zoo mooi pro domo gepleit als Prof. Counson in zijn ‘Pensée romane’. Deze komt er trouwens rond voor uit. In open oprechtheid luidt zijn eerste woord: cuique suum, een leuze uit de heidensch-Romeinsche wetgeving, die nog niet met christen-naastenliefde bekend was, en haar zending klaar had als elk zijn part kreeg. 't Zal u verder wel opgevallen zijn dat zij die de nooit stervende traditie van dit rechtvaardigheidswoord helpen rechthouden in onze maatschappij nu juist niet tot de edelmoedigsten behooren. Maar laat ons niet uitweiden over ethica waar het geldt ‘un essai sur l'esprit des littératures dans les nations latines’, en laat ons vooreerst maar eens heel bedaard in den bladwijzer herzien wat we niet altijd bedaard in den tekst konden lezen.
In de inleiding vernemen we waar Prof. Counson de ‘pensée romane’ gaat halen: in de boeken geschreven door Latijnen, Franschen, Provençalen, Italianen, Spanjaarden, Portugeezen.
Dan krijgen we zes groote hoofdstukken die met hun onderverdeelingen strekken over 't heele boek van 364 bladzijden: 't eerste heet ‘Histoire littéraire’, het tweede ‘Romania’, het derde ‘La Chevalerie française’, het vierde ‘La Courtoisie’, het vijfde ‘L'Esprit franciscain’, het zesde ‘La Littérature du Principat’.
In de ‘Histoire littéraire’ treft ons al dadelijk een zeer eigenaardige en zeer praegnante bepaling: ‘La litiérature est l'ensemble des oeuvres qui traduisent avec art et avec succès un idéal collectif. Son histoire doit tenir compte des quatre éléments essentiels d'une littérature: langue, idées générales, public et modèles’. - Verder gaat het over de taal, hoe ze geboren wordt en verspreid, hoe ze inwerkt op 't gevoel van bevolking en kunstenaar, hoe ze draagster en maatstaf is der gemeene gedachten; en welke zijn voor de Romaansche volkeren die algemeene gedachten: ze zijn alle vervat in het Christendom. - Nog verder bestudeert het eerste hoofdstuk het publiek in zijn hoogten en laagten, zijn zucht naar ernstige ontwikkeling of speelsche verpoozing.
Hoofdstuk II geeft van de Romania vooreerst een aardrijkskundig overzicht, in Europa en Amerika. Uit de geschiedenis haalt het op de wetten en rechtsbegrippen, de leermethode der artes liberales, verdeeld in trivium en quadrivium. De eerste onderverdeeling wordt bekroond en de Romania in een apotheose gezet door ‘les Saints’, de vruchten van den christelijken godsdienst op Romania's grond.
| |
| |
Dadelijk daarna worden we vergast op den schitterenden stoet der Fransche ridderschap, zooals die wordt verheerlijkt in de ‘chansons de gestes’ en in de ‘romans poétiques d'Italie’, waarvan de meesterstukken zijn: ‘L'Orlando furioso’ en ‘La Gerusalemme liberata’.
Het volgende hoofdstuk geeft ons de lyrische kunstbloem der ridderschap: het troubadourisme. Dan, na de aardsche liefde, de hemelsche, haar wetenschap en haar poëzie, de geest van St. Franciscus, de geest van St. Thomas, de geest van Dante.
In 't slothoofdstuk: ‘Le Mécénat’, de prinselijke bescherming die o.a. aan de Italiaansche hofjes de opera doet ontluiken; ‘La Littérature Galante’ met als toppunt Boccacio's ‘Decamerone’, ‘Le Prince’ draaiend natuurlijk om Machiavelli's ‘Principe’, ‘La Politesse’ met, als handboek, Castiglione's ‘Cortegiano’, en eindelijk ‘L'Astronomie’, de loswinding der sterrenkundige wetenschap door Galilei uit de windselen der oude wichelarij.
Veruit het meest boeiende hoofdstuk der zes is het eerste. 't Is ook het oorspronkelijkste. De andere zijn kunstige herwerkingen van speciale handboeken, en dan doorspekt met aanteekeningen uit eigen uitgestrekte belezenheid.
Wij houden ons dus aan 't eerste kapittel en we vinden daarin, beter dan elders, den volledigen Counson, met zijn hoedanigheden en gebreken. Dit ‘essai’ draagt uitstekend zijn titel; zuivere wetenschap is 't immers niet, veeleer een echt ‘essay’ in den Engelschen zin, dus wijsgeerige en filologische wetenschap, doorschoten met kunstenaars-vaardigheden, of meer nog met behendigheden van een uitstekend advocaat en een goedgebakerd journalist. Want wij hebben hier een pleidooi voor de alles overtreffende uitmuntendheid van den Romaanschen geest, maar dan ook een meesterlijk pleidooi. Door zijn gevatheid is Counson Brunetière redivivus. Zal hij 't ook worden door zijn vinnige logiek en zijn grondige geleerdheid? Counson heeft nog tijd, want hij is jong, en leerlust en wilskracht heeft hij genoeg.
Wat Counson heeft bedoeld staat in 't motto van zijn boek:
Ancora la gloria dell' eterna Roma
Risplende si, che tutte l'altre oscura.
En wat heeft hij onbewust betoogd? Wel iets veel ruimers dan de grootheid van ‘La Pensée romane’. Want zijn boek mocht veeleer heeten: ‘La Pensée gréco-romane’. - Wat ware inderdaad de Romaansche geest zonder Griekenland? Aan den anderen kant zou 'k Counson wel eens willen aan 't bewijzen zien dat de Fransche letterkunde in haar gezamenlijke uitingen b.v. boven de Engelsche staat. Niemand ten andere is geroepen om prijsuitdeeling te houden voor de globale letterkunde der groote volkeren. Opvallend is 't volgende: telkens als deze fijne geest en deze geestig-verfijnde zijn stelling bevestigen wil wordt hij tot rhetor en maakt hij een phrase. Staaltjes: ‘L'humanité n'a pas encore appris une vertu qui n'ait été baptisée dans la Romania’. - Zoo? en, om maar even iets aan te halen, wat doet Prof. Counson met het traditioneele: Gemut, waarvoor de Zuidervolken zelfs geen vertaling vinden? - ‘Aujourd'hui encore, les domaines spirituels de l'Eglise romaine coïn- | |
| |
cident dans leur plus grande part, avec les pays où se parlent des dialectes latins.’ In welke landen, zou Prof. Counson denken, wordt het katholicisme het diepst en het trouwst geloofd en geleefd? - Een beetje gek klinkt het uit een anderen mond dan dien van Keizer Karel: ‘Parlés dans les deux hémisphères par cent soixante millions d'hommes, les idiomes romans ne connaissent plus l'interruption du silence on du sommeil. On ne conçoit pas une minute pendant laquelle nulle parole romane ne serait proféré sur la terre: ainsi se trouve traduite en réalité physique l'hyperbole de la perennité romaine’. Hoewel de Germaansche volkeren heel wat minder praten, kan hun precies hetzelfde compliment worden gegund. - Alles wat Prof. Connson vertelt over de uitmuntendheid der oude studiën, over
trivium en quadrivium, weet hij zoo goed als de beste te berusten op Grieksche wijsbegeerte en niet op Romaansche.
Zooals veel beoefenaars van philologie en geschiedenis, heeft Prof. Counson ook zijn stokpaardje: zijn onuitroeibaren haat tegen dat onschuldig woordje: ras. - Op de andere hoofdstukken, die veeleer vulgariseering zijn, gaan wij, naar we boven verklaarden, niet zoozeer in. Misschien is 't goed dat mij nu invalt te herinneren aan de Germaansche moeder van Dante, en hierbij de stelling aan te halen die we zoo dikwijls in de algemeene letterkunde verwezenlijkt zien: Telkens als Romanendom en Germanendom met malkander harmonieeren, 't zij door geboorte, in éen man, 't zij door letterkundige strooming, in éen tijdvak, krijgen we groote dingen.
Zon Prof. Counson, die veel van stellingen houdt, niet te bekeeren zijn tot de vorige en ook tot de volgende, waaruit ontegensprekelijk een mooi boek kon groeien: Het verleden, het heden, de toekomst, stoffelijk en geestelijk, was en is en zal steeds zijn - nu, met het gemak der verkeersmiddelen meer dan ooit, aan de volkeren die arbeiden, en die niet hebben ‘la peur de vivre’.
Het spijt me dat een uitstekend begaafde als Prof. Connson zoo meedoet aan a-priorisme. Dit boek versterkt inderdaad de meening dat België in hem een ideaal dagbladschrijver is rijker geworden. Maar Counson is aan zijn groote gaven meer verplicht dan dat, en hij moge eens een lesje nemen bij een Germaan, een Hollander die gedeeltelijk dezelfde stof heeft behandeld. 't Verschil tusschen beiden is hierin gelegen dat Dr Kuyper, feitelijk een dagbladschrijver zijnde van beroep, een boek heeft geschreven als de ‘Om de oude Wereldzee’, en dat dit boek is van een geleerde in de ernstig-Germaansche beteekenis van het woord.
J.P.
| |
De weg naar het licht, door Johannes Jörgensen, uit het Deensch vertaald door Arth. Conssens. - J. Vermant, Kortrijk, 1912, 220 blz.
De titel alree stemt gunstig voor deze vertaling. Want Jörgensen's keuze ‘Vor Frne af Danmark’ was lang niet een vondst. Niemand immers ontwaart in dit boek de rol van O.L.V., 't zij ‘van Denemarken’, 't zij van elders. Dat in deze bekeeringsgeschiedenis het aandeel der gratie door bemiddeling der Moeder Gods wordt verkregen staat nergens vermeld. Daarom is De Weg naar het Licht een veel beter benaming en als 't ware een duidelijke inhoudsopgave van 't heele verhaal. Het motto van 't eerste deel ‘De Afgrond’, gehaald uit Hello was
| |
| |
trouwens een vingerwijzing voor 't zoeken naar dezen beteren titel.
Het is allang mijn overtuiging dat de begaafde Deen, die Johannes Jörgensen heet, voor de letterkunde van alles is, uitgenomen een romanschrijver. Zoo dikwijls we een zoogezegden roman kregen van hem, was het steeds als roman een mislukking; en toch steeds niet enkel het lezen, maar het herlezen en overwegen waard. Dit komt omdat Jörgensen niet in de eerste plaats is een literair werker die schoone kunst aflevert, maar voor alles een rijke ziel die zichzelve geeft, een schrijver, die door zijn pen, leven schept van 't beste en van 't hoogste.
En in zoover men het volle groote leven steeds waardeeren moet, ook als de strenge kunst gegronde grieven uithaalt, in zoover kan geen mensch met hart en geest dit boek lezen zonder het boven honderden zuiverder kunst-boeken lief te krijgen. Want De Weg naar het Licht brengt u meer dan letterkundig genot, het brengt u levenswijsheid, levensinzicht, levensdeugd, levenspracht. Laat nu zijn wat en wie ge wilt, dit boek maakt u tot beter mensch. Hebt ge de keuze tusschen het fijnstaesthetische meesterstuk onzer moderne school van vormschoonheid en Jörgensen's boek, dat niet vormschoon is, niet artistiekvolgroeid en niet fijn-bewerkt, - en kiest ge dan 't eerste, zoo bewijst ge ten slotte dat ge zelf een minder harmonisch mensch, dus een minder volledig kunstenaar of een minder gedegen kunstminnaar zijt.
Jörgensen is een buitengewoon rein en rijk gevoelsmensch, die zich van zijn veelbewogen zieleleven steeds uitstekend rekenschap gaf en het met een bewonderenswaardig oprechte meedeelzaamheid in zijn boeken heeft neergelegd: die observatiekracht voor zichzelven en dat voorstellingsvermogen voor anderen vormen den kunstenaar Jörgensen.
Ge hebt hier dus in dit boek het bekeeringsproces van Herman Ronge. Een Brandesiaan die van dat zoogezegde universiteitsleven en dat feitelijke kroegleven eindelijk zijn bekomst heeft, en het luidop zegt. Terwijl 't lawaaierige leven der anderen voortholt et voortrolt, neemt Ronge, die, hoe jong nog, veel heeft gedacht en veel heeft gevoeld en veel gedwaald en veel verzucht, een besluit: ‘O Heer, laat mij niet vergaan als in een dwarreling van stuifgraan en als een droppel in een bodemlooze zee! Neem mij in uw hand, o Heer, en voeg mij als een kleinen steen op een onaanzienlijke plaats in de groote kathedraal des levens. Versmaad mij niet, laat mij een van uw daglooners worden! Toon mij in dezen lossen en verdwaalden tijd den weg om te leven als die meesters die in de geloofseeuwen de wereld met schoonheid vulden, en om te werken als zij, niet uit zelfzucht en ijdelheid, maar alleen onder den aandrang, uw heiligen naam verheerlijkt te zien zoo op aarde als in den hemel.’ En factum est ita. - Ronge bekeert zich door lezing van Hello, Manning, Newman en van mystieke heiligenlevens, door inleving in de godsdienstige atmosfeer van Zuid-Duitschland, door bijwoning van den katholieken eeredienst, door 't gezelschap van een edel-denkenden protestant Niels Wiig, en vooral door de zoo diep zielkundige leiding van Pater Gregorius, langs den weg der Exercitia spiritualia ‘een der krachtigste en zegenrijks te godsdienstige handboeken’ het werk van ‘den
| |
| |
meest verguisden en gehaten heilige, Ignatius van Loyola’. Bekeerd komt Ronge in Denemarken terug en huwt er met de bekeerde zuster van den bekeerden Niels Wiig. Hij zal zich wijden aan sociaal werk en aan 't bouwen van een klooster, Onze Lieve Vrouw van Denemarken ter eere.
Technisch gesproken is deze roman weinig of niets. Geen enkel boek van Jörgensen kan een boek van kunstenaars-inspanning zijn. Allemaal vlot daarheen geschreven relazen, met episodische praatjes over allerlei. Zoo weet Jörgensen ook in dezen roman - die ik mij wel zal wachten een autobiografie te heeten, hoezeer ook alles van zelfdoorleving getuigt - zijn zegje te zeggen over literatuur en sociologie en wat al meer. Wilt ge terloops éen zet: ‘De liefde tot het ongeluk is een vorm van de luiheid, en evenals de moderne letterkunde de verheerlijking is geweest der luiheid, zoo heeft zij ook de liefde tot het ongeluk uitgebroeid en aangeprezen....’
En wat te kiezen uit den overvloed van het flink-beredeneerde tweede deel van 't boek, ‘de Cel’ waar de bijna-vrouwelijk dichtende en voelende Jörgensen overeind komt te staan nevens de grootsten als denkend man? - Komaan, een bladzijde:
‘Zichzelf getrouw te zijn was het eerste en laatste gebod in de moderne zedeleer. Als de mensch maar vrij was, dan was hij ook goed. De natuur was heilig; de zaak was niet meer haar te beheerschen en haar onderdanig te maken, maar haar te gehoorzamen en zich door haar te laten leiden. Herman Ronge had zelf dit zedelijk naturalismus gehuldigd, en had er in zijn besten vriend van vroeger een verschrikkelijk beeld van hoe men daarnaar logisch leefde.
Uit dit zedelijk naturalisme kwam nu de staatkundige en maatschappelijke nood voort. Want wanneer het ik soeverein was in het persoonlijk leven, dan kon de hoogste wet voor het leven van staat of maatschappij niet elders worden gezocht dan in de som van dat ik, in het soevereine volk. Zoo werd de wil van het volk gesteld in de plaats van Gods wil, werd hij tot de hoogste instantie van het bestaan verklaard, tot de eigenlijke bron voor de wet, de orde en het recht. In plaats van den alleenheerschenden koning, kreeg men thans het alleenheerschend volk; de opperste staat kwam in de plaats van den oppersten monarch.
In de praktijk beteekende de wil van het volk ondertusschen de wil van de heerschend meerderheid; zoo lag de weg open voor elke willekeur, en men kon niet langer in beroep gaan bij een hoogeren rechterstoel, want boven den mensch en de wet der menschen was er niets anders dan de ledige hemel en de oude jonkvrouw Noodlot, die Heinrich Heinein zijn nachtgezichten op zijn matras te Parijs had gezien.
Eindelijk werd de mensch ook op oeconomisch gebied vrij verklaard. alle oude afsluitingen en banden werden verbroken en ter aarde neergeworpen. De mensch moest vrij zijn, gelijk de wolf in het bosch, de sterke zou den zwakke verslinden, ieder zou voor zichzelf zorgen, en die 't laatst kwam, kon naar den drommel loopen.
Zoo luidde in engelsche vertolking het evangelie van de Manchesterschool, en die onverbiddelijke strijd van allen tegen allen, die versierd werd met dezen onschuldigen, verleidelijken
| |
| |
naam: de vrije concurrentie. De maatschappelijke inrichting, zooals de middeleeuwen haar hadden nagelaten, werd met den grond gelijk gemaakt, evenals een duistere Bastille waarin de menschelijke ondernemingsgeest al te lang had gevangen gezeten, en ten gevolge daarvan was, na verloop van een halve eeuw, meer dan de helft van het menschdom veroordeeld om zonder ophouden in de stinkende duisternis van de fabrieken en de mijnen te zwoegen, opdat de rijken de zon en de lente en de kunst konden genieten aan de blauwe Middellandsche Zee of onder den hemel van Rome. De wereld van het liberalismus was ingericht en een van haar leiders, de groote Kerkvijand Gambetta, durfde als antwoord op de stemmen uit de onderste lagen der samenleving zeggen: “Het maatschappelijk vraagstuk bestaat niet. Wat de voortreffelijke republikein en zanger der omwenteling, Thiers, verder bekrachtigde door het volgend woord: “De moderne maatschappij kan niet beter worden uitgedacht.” Het welzijn van de bezittende en de heerschende standen stond zoo in vollen blijden bloei en alleen dichters en volksbedriegers waagden het nog ontevreden te zijn met de geriefelijke damp-, gas- en electriciteit-maatschappij, die de burgerij zelf had opgericht op de puinen van het koningschap bij Gods genade, en op de slecht verlichte middeleeuwen....’
Dit is een fragmentje uit een roman.... En zulke liggen voor 't rapen in Jörgensen. 'k Geloof niet dat deze kunstenaar ooit aan techniek heeft gedacht. Dat is hem een ijdelheid die niet te pas komt bij zijn hoog-heerlijk streven om met pracht van gedachten en gevoelens de zaligheid van 't gevonden levensgeluk uit te zeggen en te zingen.
Nog steeds zijn voor ieder mensch individueel de beste boeken degene die niet vervelen. En dit boek van Jörgensen, in zoo goed Nederlandsch door Coussens overgebracht, zal geen enkel Nederlander vervelen.
J.P.
| |
Nieuw nederlandsch biografisch woordenboek, onder redactie van Dr. P.C. Molhuysen en Prof. Dr. P.J. Blok, met medewerking van tal van geleerden. 1e dl. - A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatschappij, Leiden; Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1911.
Uit de mededeelingen van de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ werd in October 1909 tot ieders vreugde vernomen dat door de best geroepenen een Nieuw Nederlandsch Woordenboek zou worden op touw gezet. Dat was inderdaad een blijde mare. Frederiks en Vanden Branden bewezen ongetwijfeld groote diensten, maar het werk geldt enkel voor de letterkunde en is dan nog veel te klein van bestek om voor vakmannen een eigenlijke vraagbaak te zijn. De algemeene wensch was: Mocht iemand het aandurven Vander Aa s Biografisch Woordenboek, het oude, verouderde, maar steeds eerbiedwaardige, in zijn statige 21 deelen zooals het van 1852 tot 1878 verscheen, te vernieuwen en naar de eischen der XXe eeuw herom te werken!
Dat gebeurt nu. Twee jaar na 't voornemen kwam de daad, althans een begin van de daad. Het massieve eerste deel van 't groote werk ligt voor ons, met de belofte dat het ieder jaar door een nieuw deel zal worden gevolgd.
| |
| |
De inleiding zegt ons 't een en 't ander dat al wie belust is op koopen, vooraf te weten verlangt: In elk deel worden de artikelen alfabetisch gerangschikt, zoodat het volledig alfabet ieder bundel doorloopt. De algeheele alfabetische orde van het volledige werk zal eerst door de globale inhoudstafel worden gebracht. ‘Dit door ons gevolgde systeem heeft vrijwel algemeen instemming gevonden. Er is echter vooral éen bezwaar tegen te berde gebracht, nl. dat het zoeken zeer zou worden bemoeilijkt indien de verschillende personen van één naam over twee of meer deelen zouden worden verspreid. Wij hadden, vóor wij het plan definitief aannamen, deze moeilijkheid ter dege overwogen, doch het komt ons voor dat een goed register aan het eind van het geheele werk aan dit bezwaar geheel te gemoet komt. Toch hebben wij reeds nu in dit deel met dit bezwaar zooveel mogelijk rekening gehouden. Wij stellen ons een register voor, zij het ook iets minder uitvoerig, in den trant van den “Index and Epitome” van de Engelsche Dictionary of National Biography, waar dus de naam van elk persoon, die in een afzonderlijk artikel behandeld is, een kortere of langere aanwijzing ter identificatie wordt gegeven. Een juist oordeel over de bruikbaarheid van dit systeem zal dan ook eerst mogelijk zijn als het geheele werk met zijn register compleet is. Onze voorloopige indruk, gegrond op een werkzaamheid van een paar jaar volgens deze nieuwe methode, is, dat de voordeelen, die wij er ons voor het gebruik van voorstellen, zeker niet overdreven zijn. Men krijgt thans groepen van personen bijeen, die op de oude wijze over alle deelen verspreid waren; wij wijzen b.v. op de artikelen over de Oranje's en de Nassau's, die thans in éen deel bijeen zijn met hunne echtgenooten en kinderen.... Daarnaast heeft dezelfde tweejarige voorbereiding van dit eerste deel ons nog meer dan vroeger overtuigd, dat het redigeeren van een woordenboek als dit, volgens
het oude alfabetische stelsel tot de onmogelijkheden behoort, als men althans aan den, naar onze meenng beslist noodzakelijken eisch vasthoudt, dat de artikelen door deskundigen moeten worden geschreven en dat het boek in een afzienbaren tijd moet gereed zijn.
De artikelen zijn door de auteurs onderteekend, en deze zijn daarvoor ook verantwoordelijk. Bij de aangehaalde literatuur is naar beknoptheid gestreefd en zijn de groote oude biografische woordenboeken in het algemeen niet vermeld; ook mogen wij bij den gebruiker kennis van de algemeene verzamelwerken als pamflettencatalogi, repertoria voor speciale literatuur en d. onderstellen.’
De uitgevers bekennen zelf: ‘Hoewel aan de correctie de meest mogelijke zorg is besteed, kon het niet anders of hier en daar zijn fouten blijven staan’. Het toeval bracht ons tot een dergelijk ontdekkingetje: In Vo Van Ewijk, staat ‘zijn voorganger, Mgr. Niewindt’. Mgr. Niewindt was niet de onmiddellijke voorganger van Mgr. Van Ewijk, maar wel een zijner voorgangers.
Onnoodig te zeggen dat waar mannen als Dr. Molhuysen, conservator aan de Rijksuniversiteitsbibliotheek te Leiden en Prof. Blok, de man der Nederlandsche Geschiedenis, de hoofdredactie in handen houden, wij kunnen berusten in de groote
| |
| |
degelijkheid en zoo trouw mogelijke objectiviteit van het werk. Voor ons kan 't zijn belang hebben er bij te voegen dat in de talrijke schare medewerkers ook de hoogst-aangeschreven katholieke geleerden werden aangeworven. In dit eerste deel schonken o.a. bijdragen: G. Brom, A.M.C. Van Cooth. G.C.W. Görris, D. Huurdeman, A. Flament, A. Hensen, O. Graux, W.L.S. Knuif, H.J.W. Taskin, G.A. Meijer, J. Fruytier, W.P.H. Jansen.
Vooral de eerste letters van het alphabet zijn in dit deel vertegenwoordigd. A-H gaat van kolom 1 tot kolom 1194, terwijl de voorraad van de andere letters I-Z enkel iets meer dan 400 kolommen beslaat.
Onder de meer uitgebreide biografiëen in dezen bundel opgenomen, vermelden wij terloops: Adriaan VI, Albrecht III, van Saksen, Samuel Ampsing, Ruard Andala, Jan Arentz, Arminius, Willem Badon Ghijben, J.C. Band, P. Bayle, Balthazar Bekker, R. Berthius, Joh. van Beverwijck, Jan Blanken, C.R.A. Van Bommel, H. Bonifacius, J.Ph. de Bordes, Mevr. Bosboom-Toussaint, Mr. J.J.L. van der Bruggen, S.J. Brugmans, G.M.A. Brune, H. de Bruyn, Mr. P. Buys, C. Van Bijnkershoek, Jacob van Campen, Adriaan Camper. Petrus Camper, R. Canu, Mr. G. Van der Capellen, A. Ciamberlani, Caspar Coolhaes, Nicolaas van Cusa, H. Daendels, Jeremias de Decker, Eduard Douwes Decker, Hendrik van Deventer, F.C. Donders, Hugo Donellus, Mr. Dirk Donker-Curtius. Joh. Drusius. J.B. Dumonceau, A. Van der Duyn, Justus van Effen, C.Th. Elout, Th.W. Engelmann, Simon Episcopius, A.R. Falck, R. Feith, Pieter van Foreest. Prins Willem Frederik Karel, Prins Frederik Hendrik. H.J. Fijnje van Salverda, J.G. Fijnje van Salverda, A.F. Goudriaan, B.U. Goudriaan, J.J. Gronovius, Geert Groote, Pieter Hazaert, Jan Heemskerk Azn, Jr. L. Hemkes, Tib Hemsterhuis, J.C. Hespe, J.P. Heije, S. Hoekstra, Willem Hofdijk, J.W. Holtrop, Jac. Van Hoogstraten, M. Hortensius, U. Huber, Joh. Hudde, Christiaan Huygens, Constantijn Huygens. Don Juan van Oostenrijk, P. Jurieu, L.W.C. Keuchenius, M.J.A. Lans. Mr. David Jacob van Lennep. Mr. Jacob van Lennep, Mr. Elie Luzac, Jean Luzac, Karel van Mander, Philips van Marnix, Prins Maurits, Jan van Nassau, Nicolaas van Nieuwland, Philips II, Hub. Poot, Jacob Roggeveen, B. Spinoza, A. Staring, Joh. Valkenaer, Is. Vossius, M. De Vries. Wilhelmina, prinses van Pruisen, Willem I de Zwijger, Willem II, Willem III. Willem IV, Willem V. koning Willem I, Willem II, Willem III, Elisabeth Wolff-Bekker, Daniël Wijttebach. En zoo krijgen, met al hun levensbijzonderheden allen hun beurt die op Nederlandschen bodem in om 't even welke afdeeling van de menschelijke bedrijvigheid naam hebben
verworven. Voorwaar een monumentaal werk ter vereering van het Nederlandsche volk is weer in aantocht. Mochten de bewerkers 't geluk hebben te voltooien wat ze, ten koste van alles, zoo schitterend aanvingen.
P.B.
| |
Mozaiek, verspreide opstellen van Dr. Maurits Sabbe. - Lodewijk Opdebeek, Antwerpen, 184 blz., 3 fr.
't Zijn de kritische stukken die in den loop der jaren Maur. Sabbe liet verschijnen rechts en links, ook al in De Vlaamsche Gids
| |
| |
Zoo krijgen we hier verzameld: Hildebrand's Familie Kegge, naar Sabbe's flink-gestaafde meening ‘het fijnste, volledigste en meest algemeen menschelijke der “Camera”; - Jan Luyken als lyrisch dichter, zoo 'k mij niet bedrieg, de inleiding, goed bestudeerd en overwogen, die Dr. Sabbe plaatste voor zijn Pantheon-uitgave van Jan Luyken's “Duitsche Lier”; - Bilderdijk en zijn gedicht “De Mensch”, “wellicht onder al de gedichten van Bilderdijk het gloeiendste en roerendste, althans in zoover een krijgskreet van den vernederden hoogmoed ontroeren kan”; - Frans De Cort, naar aanleiding van 't oprichten van 's mans borstbeeld in het Antwerpsche stadspark (1888), een dichter naar 't hart van den liederlievenden Sabbe. - Een achttiende-eeuwsch Plagiaat, meer een geval van locaal Brugsch belang, daar niemand nu Quicke nog leest. “hetgeen zeker niet erg te betreuren valt”; - August Vermeylen's Verzamelde Opstellen: “De hooge opvatting van eenheid in leven en kunst en van streven naar zelfbewustheid loopt als een “leitmotiv” door al Vermeylen's geschriften”; - Zuid-Afrikaansche Poëzie, aan de hand van “Sestig uitgesogte Afrikaansche Gedigte verzameld deur F.W. Reitz, vroeger Hoofdregter en Staats-president van d'Oranje Vrijstaat”; - Een Praatje over Spreekwoorden: uitvoerige recensie van A. De Cock's werk; - Albrecht Rodenbach en onze nationale Romantiek: “Wij houden het er voor, dat onder al de historiebeelden, die de Vlaamsche nationale Romantiek in onze letterkunde heeft nagelaten, deze van Rodenbach in zuiver artistiek opzicht stellig het hoogst staan en het langst de algemeene bewondering zullen afdwingen”; - Over de Ontwikkéling van den
Leeslust, met het oog op de practijk veel beamenswaardigs: “In onze pers wordt gewoonlijk onverschillig rijp en groen aanbevolen, en het groen dan al heel dikwijls met het meeste tromgeroffel”; - Fl. Van Duyse's Oude Nederlandsche Volksliederen: “een werk dat moet in handen komen van alle Nederlandisten, zoowel taalkundigen, literators, folkloristen als muziekkenners”; - Het Proza in de Vlaamsche Letterkunde, van de oudste tijden tot heden, de bekende lezing, die met de studie Twee Stroomingen in de Nederlandsche Poëzie als de “plat de résistance” van den bundel mag gelden. 't Eerste is een merkwaardig stuk condenseering, waarin enkel Sleeckx onverdiende afmetingen krijgt. In het andere opstel wordt, zooals in ons eigen tijdschrift een paar jaren vroeger, op het sociale gewezen in de nieuwere poëzie: socialistisch aan de eene, katholiek aan de andere zijde; - Hippoliet van Peene, en zijn tooneelwerk, een huldigingsrede, uitgesproken op van Peene's honderdsten geboortedag, in 1910; - Gerhart Hauptmann en “De Verzonken Klok”, waarin meer zielkunde dan we in onze Vlaamsche recensies gewoon zijn; - Het Leven ende den Cours der Studenten, een geestig Brugsch dichtwerk, denkelijk uit de 17e eeuw, door een onbekenden schrijver bij Andries Wydts uitgegeven, en zingend en rijmend van studenten” van als sy eerst beginnen te leeren den ABC tot als sy scheyden uit de philosofie’. - Vlaanderens Muzikale Wedergeboorte, waarmee Sabbe zoo 'n heerlijken redenaarstriomf behaalde op den heugelijken ‘Kunstdag’ te Gent.
Hoezeer we den scheppenden kunstenaar Sabbe waardeeren werd hier meermaals verklaard. Ook de kritieker verdient allen lof, maar meer, dunkt ons, tegenover schrijvers en boeken op
| |
| |
afstand, 't zij naar tijd, 't zij naar plaats, dan jegens Vlaamsche buurmenschen. Sabbe is een uiterst beminnelijk man, en de vraag is of hij zijn sociale deugd niet al te goedwillig uit het leven overbrengt in zijn critischen arbeid. Geeft zijn gemoedelijke liefheid jegens personen niet soms een kreukje aan zijn ernstige liefde voor de kunst? Dit vooral gevraagd met het oog op zijn kronieken, waarvan geen enkele - gelukkig - in dit blijvende boek is overgedrukt.
J.P.
| |
De socialisten, personen en stelsels, door Mr. H.P.G. Quack, zesde deel, 3e herziene druk: - Amsterdam, P.N. Van Kampen & Zoon; - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1912, 470 en 111 blz, fr. 4.20.
Zoo komen wij aan 't slotdeel van den ontzaglijken arbeid, en ligt het monumentale geheel voor ons.
Dit 6e deel loopt evenals 't vorige over de tweede helft der der 19e eeuw. Het bestudeert vooreerst het heele leven van Bakonnin zijn groote bedrijvigheid en zijn vele betrekkingen over heel Europa.
Dan gaan we eventjes naar Noord Amerika kijken, maar de Shakers en de Mormonen hun eigenaardig leven leiden. Wij blijven luisteren naar Henry George en zijn leer der land-nationalisatie, en wij zien de anarchisten van Chicago aan gang. - Wij keeren tot Rusland terug; vernemen 't levensverloop van Tchernicheffski, gaan het nihilisme en terrorisme na onder Czar Alexander II, ontleden de leer van Stepniak en prins Kropotkin en komen terecht aan de voeten van Tolstoj, een reus in de kunst en een kind in de wetenschap. Zijn werk wordt breedvoerig behandeld.
Het volgende hoofdstuk breidt zich uit over 180 bladzijden, en het heet de verspreiding van het socialistisch idee in Germaansch-Romaansch Europa. We zitten topin de hedendaagsche socialistische beweging rondom ons: In Duitschland: het programma van Erfurt, het Staats-socialisme, de propaganda ten plattenlande, de anarchisten, Mackay's roman Otto Effertz, Flüxscheim's plan tot landnationalisatie, Hertska's ‘Freiland’. Meer kunst in de leer brengt ons Frankrijk met zijn rijke schakeeringen: Blanquisten, Gnesdisten, Brounisten, Allemanisten, Jaurès met zijn ‘onafhankelijke socialisten’ de anarchisten van het woord, als Elisée Reclus, de arbeiderssyndicaten, het terrianisme, letterkundigen en kunstenaars: Victor Hugo, Jules Vallès, Léon Cladel, Anatole France, Madame Sévérine, schilder Courbet, beeldhouwerr Dalou, teekenaar Steinlen, en een heele reeks volkszangers. In Engegeland: De oude en nieuwe ‘trade-unions’, Hyndman, Robert Blatchford en zijn ‘Merrie England’, Alfred Russell Wallace, de Fabiërs, Ruskin, William Morris. En over al de landen der drie groote stroomingen: het Marxistisch Collectivisme, het Anarchisme, het Syndicalisme.
Het slothoofdstuk staat ‘op den drempel der 20e eeuw’ en bevat van wege Quack een beteekenisvolle hulde aan het sociale streven der Katholieke Kerk.
Een uitvoerig alphabetisch personen- en zaken-register maakt dit toonbeeld aller studiewerken tevens tot een zeer praktisch Nachslagebuch.
| |
| |
Bij het scheiden, als recensent, maar niet als lezer en herlezer, van dit prachtwerk der 19e eeuwsche wetenschap, heeft het zijn aardigheid even over te nemen wat Willem Vrolik over den oorsprong van dit boek in den tijd te schrijven wist: ‘In 't oude Utrecht is er een plaats, welke onwederstaanbaar eenieder aantrekt, die hart bezit voor oude kunst, die oor heeft voor de stem van 't verleden, zooals die ons toespreekt uit bemoste bogen en geknarste zuilenrij. Wanneer 't avondduister begint te vallen, wanneer alles die zachte, samensmeltende tinten aanneemt, waarin zelfs het op den dom gesmeerde pleister niet langer onharmonisch schreeuwt tegen wat nog ongerestaureerd mocht blijven, dan zijn er weinig boeiender, meer ‘beruhigend’ werkende plekjes dan 't oude domklooster. Nog hier en daar schouwt een grillige ‘gargouille’ bewijs voor de geniale ondeugendheid van een of ander nu reeds sinds eeuwen vergeten steenklover, omlaag naar de jolige, drukke menigte, die telkens daar langs trekt naar de academie van 't Sticht. Wel vreemd zagen die stomme getuigen van zoo menig examen, zoo menigen promotiestoet, op, van de zonderlinge studentengroep, dle zich ten vorigen jare (1874) spoedde naar de gehoorzaal achter de Hongarenkerk.
Daaronder waren, behalve echte zonen Minerva's, predikanten, officieren, industrieelen, ja zelfs eenige professoren. Wat was het dat dit voor Utrecht ongewone gehoor verzamelde? Een welwillendheid. Een der professoren had gevolg gegeven aan het verlangen - ook door eenige leeken geuit - van een blik te mogen werpen in een wereld à part, vol woelingen, en beweging, vol verschijnselen van overwegend, soms overweldigend belang voor eenieder die niet doof wil zijn voor de ‘vragen des tijds’, Aan dat liefhebberij-college ‘over socialisten en hun stelsels’ heeft het zooeven verschenen werk zijn ontstaan te danken.
P.B.
| |
Pages catholiques sociales, par Eugène Duthoit. - Parijs, A. Taffin-Lefort, 1912, 390 blz. Prijs: 3.50 fr.
Wat dit boek brengt zegt de schrijver in zijn voorwoord: ‘De trop bienveillants amis nous ont pressé de réunir divers morceaux: articles, notes, discours, conférences qui furent, au cours des dix dernières années, une part de notre collaboration au mouvement catholique social.’ De schrijver gelooft aan de herleving van Frankrijk, in eene min of meer verre toekomst; hij gelooft daaraan om reden o.a. van de ‘existence d'un mouvement catholique social d'année en année plus intense et mieux réglé’. Het boek is opgedragen aan de studenten van den schrijver: ‘Il y a mis les pensées, les orientations de ses vingt premières années d'enseignement à l'université catholique de Lille’. Nieuwe meeningen moet ge hier niet zoeken; 't was ook niet het doel, maar de uiteenzetting is klaar en bij velen, voornamelijk bij het jongere volk, zal het boek goed gekomen zijn. Zij zullen erin vele zaken leeren kennen en die leeren beoordeelen als katholieken
Het boek is ingedeeld in vier deelen. De titels schrijven wij af: Première partie, Méthode et Doctrine, chapitre I, simples notes sur la méthode de travail dans les études sociales;
| |
| |
chap. II, Travail et renoncement chrétien; chap. III, Vingt ans après l'encyclique sur les conditions des ouvriers; chap. IV, Un programme de vie; chap. V, Les sanctions du contrat collectif; chap. VI, Syndicats ou associations. En quête du statut syndical; chap. VII, Deux thèses doctorales préparées à l'Université catholique de Lille (die van A. Théry, over burggraaf de Villeneuve-Bargemont en die van P. Boyaval over het Sweating system). Het tweede deel heet: Centres d'étude et d'action. Chap. I, Etude du droit dans les universités catholiques; chap. II, L'opportunité des semaines sociales; chap. III, Les secrétariats sociaux; chap. IV, La Ligue sociale d'acheteurs. Het derde deel is betiteld: L'action sociale dans la cité. Chap. I, Le Devoir civique; chap. II, La lutte contre le travail du dimanche et le travail de nuit dans la région du Nord de la France; chap. III. Retraites ouvrières et Organisation professionnelle; chap. IV, La répartition proportionnelle scolaire. Het vierde deel: Les sources surnaturelles de l'action sociale, bevat de volgende kapitels: chap. I, L'apostolat; chap II, Nos modèles: les deux frères Philibert Vrau et Camille Féron-Vrau; chap. III, La sainte Eucharistie, source de tout progrès personnel et social. En als aanhangsels komt iets over de school der sociale en politieke wetenschappen gehecht aan de katholieke hoogeschool te Rijssel, het program dier school voor 1911-12 en iets over de sociale weken in Frankrijk.
We kunnen hier natuurlijk al de verschillende onderwerpen niet bespreken. Voornamelijk twee onder hen hebben ons getroffen en zullen gaarne gelezen worden, ook door hen die met die onderwerpen meer vertrouwd zijn: de studie over het collectief arbeidskontrakt, waarvan de schrijver groote partijganger is, en het katholiek standpunt in de studie van het recht.
E. Vl.
| |
La passivité économique, premiers principes d'une théorie sociologique de la population économiquement passive par Manlio Andrea D'Ambrosio. - Paris, Giard et Brière, rue Souflot, 16, 1912. 390 blz. Prijs: 8 fr.
Door population passive verstaat schrijver ‘l'ensemble de ces individus qui n'appliquent leurs forces physiques et intellectuelles ni à produire des richesses, ni à prêter des services.’
Zij moeten leven of wel ten koste van vroeger verworven rijkdom, maar daarover wordt hier niet gehandeld, ofwel ten koste van de gemeenschap of van anderen omdat zij zelf in hun bestaan niet kunnen of niet willen voorzien Denkt maar op de kinderen, de kranken, de ouderlingen, de bedelaars, de gevangenen, enz.. De groote helft van de bevolking is in dit geval.
Malthus meende dat de bevolking rapper aangroeit dan de bestaansmiddelen en daarom, zei hij, moet de bevolking ingekrompen worden; de neo-malthusianen betrachten dit zelfs door middelen die rechtstreeks ingaan tegen de christene zedeleer en ook, beweren vele geneesheeren, tegen de gezondheid. Terecht doet onze schrijver opmerken, hierin ten andere niets anders doende dan naspreken, dat Engeland ten tijde van koningin Elisabeth de helft minder volk had dan nu, maar dat het volk het bijlange zoowel niet stelde.
| |
| |
Ook over de socialisten en hun voorman Marx is de schrijver niet goed te spreken.
Maar is het nu wel noodig bij de 400 bladzijden daarover te schrijven? En wat moet het dan zijn in het oorspronkelijke? Daar zijn 810 blz. Zouden de uitgevers van de Fransche vertaling ook misschien gemeend hebben dat het wat veel was, achteraan doen zij drukken: ‘pour alléger le volume, l'auteur a supprimé, dans l'édition française, quelques notes et résumé quelques développements.’ Het oorspronkelijke is in 't Italiaansch en in het voorwoord wordt ons gezegd dat benevens deze Fransche vertaling er eene Engelsche en eene Spaansche verscheen en dat gewerkt wordt aan Duitsche en Japansche vertalingen. Laten we hopen dat die vertalingen in behoorlijker taal zullen geschreven zijn dan de Fransche. Want, werkelijk, de taal had de schrijver toch moeten laten herzien.
We willen nu niet houden staan dat er niets goed zit in dit boek; verre van daar: dit onderwerp is wel zoo nieuw niet als de schrijver het beweert, maar de aandacht moet er toch op gevestigd worden, en we krijgen hier een systematisch geheel. Maar daardoor zelf dat we hier een geheel krijgen is alles fel bovenop. De schrijver heeft vele boeken verslonden. Wat hij las geeft hij weer, maar het is niet altijd waar. Zoo beweert hij op blz. 157 dat er maar drie raadsheeren van de mijnen meer zijn, in België, dat de twee afgestorvenen niet vervangen werden en dat de overblijvenden nooit meer bijeenkomen. Het boek dat de schrijver raadpleegde werd zeker gedrukt vóór de wet van 1898 op de beroepsgenootschappen!
De schrijver wil niet van sommige voorgestelde maatregelen om de passieve bevolking te doen verdwijnen. Zoo neemt hij niet aan dat ongeneesbare zieken zouden mogen door den geneesheer gedood worden. Of hij hiervoor is dat maatregelen genomen worden om de zelfmoorden te vergemakkelijken kunt ge uit zijn boek niet opmaken, maar met het beginsel dat hij voorop stelt is toch alles te wettigen ‘il est donc juste et fatal, que la population indépendante tache par tous les moyens licites et illicites, de secouer le fardeau souvent insupportable du parasitisme humain.’
Bij 't besluit van den schrijver zal menigeen de schouders ophalen en denken wat Guido Gezelle zei: ‘zeggen en doen verschillen wel tien roên’: ‘Il me semble même que les états auraient une tâche urgente à remplir, ce serait de créer un comité international de la production et du travail, de la consommation et de l'échange, lequel devrait avoir pour mission de réprimer l'exploitation industrielle et de régler la production, le travail et les échanges’.
Nog eenige bemerkingen om te eindigen. De schrijver is zeer antiklerikaal. We willen hier natuurlijk met hem niet polemiseeren. Na (ten andere op zijne wijze) gehandeld te hebben over de katholieke leer en het lijden hier op aarde, besluit hij: ‘L'erreur des catholiques est évidente’; hij heeft nog zulke gezegden, spreekt van ‘le préjugé des catholiques’ en zelfs in zijn slot, met veel rethorica erom, over het 3e Rome en de bres in Porta Pia.
De schrijver is voorstander van verplichte verzekering. Dat kunt ge natuurlijk wel verdedigen, maar is het niet overdreven
| |
| |
te beweren van het stelsel der vrijheid hier in België dat. ‘les résultats sont mesquins’?
Bij het lezen van het boek heb ik ook opgeteekend dat zooveel blufferij in een ernstig werk toch niet past, maar de schrijver is Italiaan en de mentaliteit van de Italianen komt nu toch niet heel en gansch met de onze overeen.
E. Vl.
| |
Maak front voor onze pers! door P. fr. E.J.B. Jansen, ord. praed. - Bussum, P. Brand, 1912, 65 blz. Prijs: 25 cents
Eene opwekking voor katholieken, opdat zij altijd katholieke dagbladen zouden koopen en ook wat meer met katholieke boeken zouden inzitten, want het is zoo waar ‘voor een fiets zal men 100 gulden uitgeven en voor een tuftuf duizenden; en presenteert men dienzelfden mensch een boek van drie of vier gulden, dat aan hun ziel en zaligheid volstrekt geen kwaad zal doen, dan hoort men dadelijk, dat het veel te duur is, dat men dat en dat moet geven, dat de zaken zoo slecht gaan en al die pourparlers meer.’ Dit vlugschrift staat vol waarheden; maar het is toch wel overdreven, waar op blz. 59 de schrijver eene lijst geeft van boeken die ‘in iedere huisbibliotheek van arm en rijk, van geleerd en ongeleerd, moeten staan’. Daar vinden we in: levens der heiligen. kerkelijke geschiedenis. algemeene geschiedenis, geschiedenis der Letterkunde, handboek der aardrijkskunde, een goede encyclopedie, enz. Waren alle menschen maar zoo ontwikkeld!
E. Vl.
| |
Leitfaden zu Vorlesungen ueber Geschichte und Methode der nationaloekonomischen und sozialistischen Theorien von Adolph von Wenckstern. - Leipzig. Düncker & Humblot. 1911. Breed formaat, 80 blz. Prijs: 2 M.
Een schoolboek voor de Universiteit, maar waarin ook belang kan gesteld worden door hen die doen aan volkshuishoudkunde. Voornamelijk onder de jongere Duitschers wordt er over de methode in volkshuishoudkunde nog al getwist. Om zoo te zeggen niemand is aan den kant van de Manchesterianen; velen gaan juist eene gansch andere richting in, en tusschen in staan de grootmeesters der Duitsche volkshuishoudkunde Schmoller, Wagner, Bretano, Lexis, Philippovich, enz. Schrijver gaat ook met hen mee. Het beste handboek is voor hem de Grundrisz van Schmoller. Voornamelijk vier zaken zijn in dezen korten inhoud van lessen aan te merken: de schrijver hecht niet te veel belang aan methode in de volkshuishoudkunde; welke die ook zij, schrijft hij, wanneer ge maar te doen hebt met een ernstigen geleerde, komt bijna alles overeen uit. - Vroegertijd heeft von Wenckstern geschreven over Karl Marx, dat hij alles aanneemt wat Marx voorhoudt: diens waarde theorie aanziet hij als echt, maar niet zijne theorie over de meerwaarde die valsch, is en niet zijne crisistheorie die willekeurig is. - Voor sommigen is Adam Schmith de voornaamste onder de Manchesterianen. Dat is Schmith werkelijk onrecht aandoen. Alleen zijne volgelingen, die zijne leeringen hebben willen uitbazuinen, maar ze niet geheel en gansch hebben verstaan,
| |
| |
mogen als zoodanig doorgaan. - En nu het laatste waar hier nadruk op gelegd wordt. Veel wordt in de volkshuishoudkunde gesproken over de grensnuttheorie. Een voorman van die leering, die men veel te veel heeft verwaarloosd is Hermann Heinrich Gossen.
't Is spijtig dat de schrijver niet wat klaarder is. Natuurlijk moet hier het levende woord van den Berlijnschen hoogleeraar bijkomen en 't is te hopen dat de studenten dit goed zullen kunnen volgen, want anders zouden ze nog al te beklagen zijn.
E. Vl.
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
Fransch Woordenboek, door C.R.C. Herckenrath, I dl.: Fransch-Nederlandsch II dl., Nederlandsch-Fransch, 569 en 718 blz., samen f. 4.50. - Al het goede dat we van de eerste uitgave mochten zeggen is in dubbele mate van deze veel vermeerderde uitgave waar. Ieder deel is met ongeveer 100 bladzijden aangegroeid. Zoo we voor Van Gelder getuigden dat dit nu wel het beste Duitsch Woordenboek is in onze taal, kan men gerust denzelfden lof gunnen aan dezen tweeden druk van Herckenrath. |
|
Het Boek van Piet van Dam, door Jan Ligthart en H. Scheepstra. Prachtuitgave, f. 3.00. - Een boek dat kindervrienden, die met Kerst- of Nieuwjaarsdag met een cadeau-keuze in verlegenheid zitten, redden komt: Een heerlijk geschenk inderdaad! Men kent.... laat ons maar zeggen de genialiteit van Ligthart en Scheepstra als boeiende vertellers. En 't ideaal is volledig als Jetses, zooals hier, illustreeren komt. Wolters heeft dan ook voor deze uitgave zijn zuiverste letter en zijn mooiste papier uitgehaald. Voor den inhoud van 't boek zegt het inleidende versje genoeg:
Dit is het boek van Piet van Dam
Die bij zijn oom logeeren ging,
Waar hij bij Hein en Mientje kwam,
En elk hem hartelijk ontving.
Hij had er bijna altijd schik
Wie zin heeft mag er ook naar toe,
't Is lenk daar op de boerderij.
En word je gauw van 't spelen moe,
Hap dan maar lucht en gruttenbrij,
Kom eet maar mee zoo 'n boterham,
|
Woordenkunst, door M.A.P.C. Poelhekke, 3e herziene druk. 107 blz., f. 1.90. - Uit de herdrukken blijkt duidelijk hoe de Nederlandsche scholen begrijpen dat Poelhekke's boek een groote zending heeft: het vormt voor de letterkunde menschen met inzicht, die voor 't genieten en beoordeelen van 't schoone over iets beters en blijvenders beschikken dan de passieve stemming van het oogenblik. Enkele fijne platen uit meester schilders versieren deze nieuwe uitgaaf. |
|
|