| |
| |
| |
Boekennieuws
Een revolverschot, door Virginie Loveling. - H. Honig, Utrecht; Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1912.
Twee zusters, de oudere, Marie, en de jongste en mooiste, Georgine, beminnen Luc Hancq. - Ze zijn afgunstig op mekaar, maar de eene zoowel als de andere voelt zich zalig in de zekerheid dat ze de uitverkorene is van Luc. Deze heeft inderdaad aan beiden zijn liefde verklaard. Maar van liefde kan bij hem geen sprake zijn. Zinnelijkheid te over, maar als hij iets bemint zal 't wel zijn wapencollectie wezen. Tusschen de beide meisjes komt het tot een uitlegging en zoo vernemen ze hoe Luc hen beiden heeft bedot. De liefde verkeert in een haat die bloed eischt en dood. Ze trekken strootje: 't lot valt op Georgine. En ze gaat er op uit in 't holle van den nacht. Ze vindt Luc in zijn wapenkamer, en ze schiet hem met een revolver morsdood.
Dit melodrama der melodrama's, als gegeven, is anders, 't moet erkend, zoo sober mogelijk uitgewerkt. Maar is 't heuschheid tegenover de grijze jubilarisse van vóór enkele maanden, dat men over dit boek als over een meesterstuk heeft gejubeld? Wij meenen op te treden als de echte verdedigers van Virginie Loveling's faam, zoo we beweren dat niemand haar ‘oeuvre’ mag beoordeelen naar dit jongste product. Haar beste werken, ‘Een dure Eed’, ‘De Bruid des Heeren’, ‘De Twistappel’ staan mijlen boven boven een ‘Een Revolverschot’. Door veel stijfheid van ontwikkeling en veel taalweerbarstigheid heen komt men nu en dan eens op een kapitteltje, waarmee de schrijfster haar beste pen van voorheen heeft gemoeid. De fraaiste bladzijden van 't boek zullen wel wezen: hoofdstuk XVIII, blz. 70-73. Dat is uitstekend opgenomen en weergegeven, en in de herinnering doet het veel verongelukte dingen vergeten, en tal van onbeholpen stijldrolligheden daarbij. 'k Teeken slechts aan: hij had ook onlangs een vreemde aan de streek gehuwd (blz. 23); toch werd alles, met de nog versche herinnering aan den lekkeren maaltijd, door den mantel der toegeeflijkheid bedekt. (blz. 52); de ijlings gekomen heelmeester ried volkomen onbeweeglijkheid aan. (blz. 132).
Wat betreft de samenstelling van het boek, waag ik het te vragen waarom kapittel VII niet bij kapittel I werd verwerkt?
In het zuiver psychologisch gedeelte van het boek vinden we tot onze groote vreugde onze echte Virginie Loveling weer, de oude, die niet veroudert, hoewel ze de dingen toch niet meer zoo mooi als vroeger te zeggen weet. Dit is een enkel proefje: ‘Wat was het toch, dat helsche, booze, vreeselijke en door haar zelve gevreesde, dat in haar sluimerde en zoo toomloos uitbarsten kon, dat gevoel van nijd tegenover Georgine, dat, bij dezer wieg ontwaakt, lang onder de bloemen der zusterliefde verborgen, thans opnieuw tot haat was overgegaan? Wat was
| |
| |
het dat haar zoo menschlievend, teerhartig, tot de grootste opofferingen bekwaam, soms gruwzaam wreed deed worden?... En zij kreeg het vizioen van een redeloos dier, gehinderd in zijn drift, dat door roofzucht aangedreven, rechtvertredend, noch lijden noch moord ontziet, als zijn egoïsme in 't spel is, een dier dat tam gemaakt, in gunstige omstandigheden, zoo zacht en zoo streelend, zoo zoet gedwee kan wezen....
Het was hare schuld niet, dit bleef alleen nog duidelijk in haar brein, al kwam zij niet eenmaal op de onderstelling dat het misschien een erfdeel kon wezen, haar met het bloed, van afstammeling tot afstammeling, uit de duistere onbekendheden van vroegere, hachelijke gemoedsstormen overgeleverd... eene macht, die in haar lag, en waaraan zij met hare betere natuur tot lijdzamen speelbal diende, onbewust en ongewild, onder die heimelijke, vernielende leiding tot een werktuig van verstoring en boosheid ontaardend...’
Voeg daarbij de talrijke, flinke zetten van Virginie Loveling's onverflauwd observatievermogen en zoo zult ge toch ten slotte, om wille van enkele bladzijden, blij zijn dat Virginie Loveling weer een nieuw werk heeft geschreven.
J.P.
| |
Een wereldje schetsen en typen, door Arie Sanden. - Averbode, drukkerij der Abdij, 300 blz.
In dit boek is aan 't woord een menschenkenner uit het oude geslacht, uit het geslacht van Willem, die Madoc maecte. Deze gezond-verstandige, die zoo goed beseft wat er al deugdelijks is in de traditie, komt met zijn doorproefde wijsheid de nieuwe wereld bekijken; niet de grootsteedsche, maar de kleinsteedsche, zooals ze daar draait en waait onder alle moderne zegeningen. En als ik daareven van Willem sprak, moet ik nu mezelven verbeteren en zeggen: Dit boek is een nieuw ‘Masker van de Wereld afgetrokken’. Pater Poirters deed het niet boeiender en niet geestiger dan deze.
Lees die schetsen alle: ‘Een brief’, ‘Een overtuigd Man’, ‘Drukke Bezigheden’, De Eerste’, ‘Lezers’, ‘Edellieden’, ‘Een gemeene Kerel’, ‘Een Filosoof’, ‘Op den Buiten’, ‘Ook Genoegens’, ‘Voor de Vriendjes’, ‘Voor God alleen’, ‘Een goede Ziel’, ‘Plakkers en Vagers’, ‘Niet Verkocht’, ‘De Penning der Weduwe’, ‘Zoo nauw niet’, ‘Stoef’, ‘Ze Zeggen’, ‘Jonkheden’, ‘Uit een Dagboekje’. Lees ze allemaal, liefst eentje per dag, - om wille van de wijsheid die hier te verteren valt, is 't beter teugsgewijze te drinken - welnu, ge zult geen moeite hebben om te bekennen dat men de wereld het best en het duidelijkst ziet van uit een kloostercelletje. Want men zal mij niet afpraten dat deze geestigaard zoowel als Pater Poirters een kloosterling is.
Deze man kan vertellen, hij kan beschrijven, hij kan beschouwen, als de beste. Ik zeg niet dat hij onder de sterke schrijverstemperamenten behoort; nergens ontwaar ik hier hooge kunstdrift, maar des te meer tintelt op elke bladzijde de bedaarde gemoedelijkheid van iemand die veel weet te zeggen en dat alles juist weet te zeggen; een der fijnste onzer huidige Vlaamsche dragers van de leuze ridendo dicere verum.
| |
| |
Uit zijn aard mag deze humorist een zacht mensch heeten; maar 't is voor mij een groot plezier dat hij zich warm kan maken, satirisch warm tegen de versnippers en de verknoeiers van uren en dagen, lyrisch-warm voor de schoonheid en de poëzie van het hoogere christelijk leven.
Hoever deze steeds glimlachende keuvelaar het brengt tot de echte kunst, hoop ik u met een enkel proefje te bewijzen:
‘Mejuffer Van Helven werd dan natuurlijk verliefd, smoorlijk verliefd op den schitterenden Overmont, bij zoover dat ze droomerig werd; en als een huvbare juffer droomerig wordt - zoo getuigde mij eens mevrouw Pottelijn, die beweert ongemeen ervaren te zijn in dat vak - is heur ongeluk nabij. Die droomerigheid belette haar niet, ongewoon dikwijls naar buiten te fietsen; ze was immers, verklaarde ze, zoo graag in de vrije, stille, eenzame natuur. Maar telkens, als zij de oostpoort uitfietste, reed Ladislas langs de westpoort weg, wat voor gevolg had dat de natuur wel vrij, maar lang niet eenzaam bleef. Een ander gevolg was 't volgende:
‘Mijnheer Hector Van Helven, de koopman, riep zekeren dag Felicie op zijn bureau, en tusschen het nazien van einde bladzijde 300 en begin van bladzijde 301 van het grootboek, sprak hij, zonder inleiding, zooals het een man van zaken betaamt: Felicie, de jonge heer Ferdinand Hastock vraagt u ten huwelijk. 'n Knappe jongen zooals ge weet, en zeer bemiddeld. Hebt ge zin in dat kontrakt?
- ‘Neen, papa.’
- ‘All right! 'k Zal hem aanstonds antwoorden van neen. Dag, kind!’
- ‘Dag, pa.’
Veertien dagen nadien, terwijl Felicie in haar boudoir een vaas met anjelieren schilderde, kwam Mevrouw van Helven binnen en zei bedeesd:
- ‘Stoor ik u, liefste?’
- ‘Neen, Mama.’
- ‘Ik had eigenlijk een delicate boodschap aan U.
- ‘Zoo! Biecht maar op, Mamaatje.
- Ja, gisteren kwam Mevrouw Loonders hier, ge weet, dat de firma Loonders, alhoewel onze concurrente, toch altijd in de beste betrekkingen met ons is gebleven. 'n Heel solied huis ook, Loonders. Nu scheiden ze uit met handel drijven. Ze zijn binnen, zooals men zegt.’
- ‘Welnu?’
- ‘Laat me geregeld de zaak uitleggen, kind...’
Felicie pitste met haar penseel een bladje over van haar palet.
- ‘Wilt ge niet luisteren?’
- ‘Ja wel, ma; maar wat uitstaan heb ik met de firma Loonders?’
- ‘Meer dan ge wel voorgeeft, schelmpje. Raymond Loonders, vermits ik U nu toch alles moet zeggen, heeft meenen te bemerken, dat gij hem... enfin.’
- ‘Dat ik wel graag mevrouw Raymond Loonders zou heeten, en hij er van zijn kant niets tegen heeft, integendeel. Neen, beste ma, ik word nooit de echtgenoote van den heer in kwestie; de Loonders kunnen gerust dat plan laten varen’
| |
| |
- ‘Ge zegt dat zoo knakweg, Felicie. Ik vind voor mijn part een aantal voordeelen aan die verbintenis....’
- ‘Ik dan, voor mijn part, niet. Wat dunkt u van die gele anjelier met purperen spikkels, ma?’
Ma vond ze bepaald mooi en achtte het daarna geraadzaam stilletjes op te trekken.’
Het is meer dan letterkundig genot, het is een hoog zedelijk voordeel menschen te ontmoeten als dezen schrijver, die zich lange jaren moet hebben te nutte gemaakt in het bekijken van vele personen, goede en slechte, en in 't lezen van vele boeken, allemaal goede.... Een enkelen keer nochtans gaat hem het boekengeheugen ál te ver: Te duidelijke invloed van den ouden Heer Smits.
Ik zie niet in waarom dit boek op onze katholieke middelbare scholen niet dezelfde rol zou kunnen vervullen, als op de Hollandsche, de Camera obscura. 't Is kost inderdaad om hem door 't leven mee te dragen. In ieder geval, als mijn moeder komt, en als ze mij weer vraagt naar 't beste boek uit den jongsten tijd, leesbaar voor haar, dan geef ik haar Arie Sanden's ‘Wereldje’ mee.
J.P.
| |
Vondels spelen, ingeleid en toegelicht door C.R. de Klerk en L. Simons, dl. I, 1. Kultuurbeschouwende Inleiding. - Het Pascha-Jerusalem verwoest. Nederlandsche Bibliotheek. Nr CXXVIII tot CXXX. - Mij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam.
Na zooveel pogingen nog deze ‘Vondel’ voor het volk. En als er eindelijk een man is die met zulk een poging kan slagen dan zal 't wel Simons wezen, de leider van dat modelorganisatiewerk der Wereldbibliotheek.
Dat hij de Klerk heeft weten te vinden voor deze taak is wel 't beste bewijs voor zijn ondernemingsgeest. En dat de Klerk er toe besloot een lange ‘Kultuurbeschouwende Inleiding’ te schrijven, is misschien minder onmiddellijk practisch voor het volksdoel der uitgave, maar 't is daarentegen voor alle beslagen Vondel-vrienden een feit zoo heuglijk dat zeker in de jongste maanden onder de literatoren geen gebeurtenis zoo druk werd besproken en zoo dankbaar onthaald. Die studie, 108 bladzijden lang, is inderdaad een arbeid, groot en grootsch, volkomen den geest van Vondel waard. Nog nooit werd Vondel's vorming bestudeerd in zoo hoog en zoo klaar een licht als hier. Wat een filoloog, die tevens kunstenaar is, voor de letterkunde vermag, heeft de Klerk hier aan Vondel bewezen, beter nog dan den toch zoo flinken Verwey. Want ik geloof niet te veel te zeggen als ik beweer dat Vondel heeft gewacht op een volwaardige kritiek van den dieperen grond zijner kunst, tot de Klerk nu met deze studie verscheen.
Vondel, de jongen der Schriftuur en der Vroeg-Renaissance, uit de Hollandsche polders reikend met zijn genialen aanleg tot de hoogten waar de Europeesche stroomingen hem omstuwden, en als 't ware langsheen Vergilius groeiend tot den Romaansch-Romeinsch-Roomschen Vondel, die onze heele letterkunde beheerscht.
Want het sterkste van de Klerk's betoog is juist ‘hoe de goddelijke Mantuaan alles meemaakt in Vondel's eenzaamst
| |
| |
zielebestaan: het moeilijkste, het innigste, het heiligste’. Van eigen-Hollandsch standpunt is 't merkwaardigste wat een rol in Vondel's karaktervorming de bewondering voor den ouden Hooft heeft gespeeld. Zoo krijgen we tevens een nieuwen kijk op de kwestie Oldenbarneveld-Maurits.
En dan de vorm van de Klerk's inleiding. Wat moet het hem een feest zijn geweest, in hoofd en hart, toen deze taal er uit is geweld. Voldragener Nederlandsch modern proza is mij onbekend. Een stijl, waarin 't beste der twee persoonlijkste prozaïsten onzer 19e eeuw is geharmonieerd, want dit is nu eens proza om door den steilen Potgieter te worden gekust, en om daarbij den mystieken Alberdingk gek-verliefd te maken.
J.P.
| |
De Belgische nijveraars op hunne hoede. - Brussel, Th. Dewarichet, Sionsberg, 5, kl. form. 94 blz. Prijs: 0.50 fr.
Wij hebben hier de vertaling van eene reeks artikelen in het finantieblad Le Boursier verschenen.
De meeningen van de volkshuishoudkundigen, zegt de schrijver, over den vrijhandel zijn in theorie al wel en goed. Wij ook zijn in theorie vrijhandelsgezind, maar we moeten wel bekennen dat we, zooals de zaken bij onze geburen nu staan, daarbij geschoren worden.
Bij onze geburen eischen de lastkohieren voor de openbare aanbestedingen van Staat, provinciën en gemeenten dat het geleverde zou voortkomen van inlandsche fabrieken. Wij, Belgen, kunnen dus daar geene mededinging doen, maar hier bij ons wordt zulks volstrekt niet vereischt en de ondervinding leert dat ook in de nijverheid dikwijls waar is: ‘niemand is sant in zijn eigen land’. De schrijver voegt er nog bij. dat sommige vreemdelingen, voornamelijk de Duitschers, ervoor bekend staan, nog al smeergeld te betalen, om met andere woorden minder of meer hoogstaande bedienden om te koopen, opdat zij de oogen zouden sluiten op het minderwaardige van het geleverde, of op het niet gelijkvormige met de voorwaarden in het lastenkohier gesteld.
De vertaling is goed leeslijk, maar nochtans hier en daar zou ze meer mogen verzorgd zijn.
E.Vl.
| |
Les grèves et leur réglementation, par François Latour. Enquête sociale avec une préface de P. Imbart de la Tour. - Éditions du ‘Bulletin de la Semaine’. Paris, 37, rue de l'Abbé-Grégoire, 1912, 238 blz. Prijs: 3.50 fr.
Over de werkstakingen en het recht der arbeiders om het werk te staken wordt overal veel gesproken, maar misschien nog het meest in Frankrijk, waar daarover de meeningen - zooals ten andere over zoovele zaken, want het zij hier terloops gezegd, de meeningverbrokkeling is een ongeluk voor Frankrijk - zeer verschillen De Bulletin de la Semaine heeft hierover de zienswijze gevraagd van, we tellen niet minder dan 42 menschen; sommigen, ten andere, zijn zeer kort. Eenige jaren geleden was men in Frankrijk, meer dan nu, voordeelig gezind voor eene reglementeering van de werkstakingen. Den 15n November
| |
| |
1900 werd door Millerand, samen met Waldeck-Rousseau, een wetsontwerp ingediend ‘loi sur le règlement amiable des différends relatifs aux conditions du travail’. Wanneer een onverschil ontstaat tusschen bazen en werklieden zou dit onverschil moeten onderworpen worden aan een scheidsraad, samengesteld voor de helft uit afgevaardigden van den patroon en voor de helft uit afgevaardigden der werklieden; de werkstaking zou dan alleen toegelaten zijn, wanneer een der partijen weigert zich te onderwerpen aan de genomen beslissing en wanneer de meerderheid der werklieden de werkstaking stemden. En welk zou de bekrachtiging zijn, want daar ligt een groote moeilijkheid? De onwilligen zouden vervallen verklaard worden van hun kiesrecht en van hun recht om verkozen te worden in werkrechtersraden, handelskamers, syndikaten, enz. Millerand denkt ook dat de drukking van de openbare meening veel zou uithalen. Fournière, de bestuurder van de Revue Socialiste, is partijganger van den verplichten scheidsraad, maar hij bekent dat daar nu niet op te denken valt, omdat die gedachten nog niet rijp zijn. In Frankrijk zijn er voorstanders van eene reglementeering der werkstakingen en het beste bewijs daarvan vinden we in een wetsontwerp in de Kamer van Volksvertegenwoordigers neergelegd, den 10n Maart 1911, door Fleury Ravarin, volgens hetwelk eene werkstaking niet zou mogen uitgeroepen worden dan na eene stemming van al de betrokkene werklieden, waarvan ten minste de helft plus één zich gunstig zou moeten verklaren voor de werkstaking. We spraken daar zooeven over het wetsontwerp van Waldeck-Rousseau-Millerand, in 1900 neergelegd, maar sindsdien zijn er nog verscheidene ontwerpen geweest.
Het meerendeel der ondervraagden zijn tegen reglementeering gekant, maar velen, alhoewel ze den verplichten scheidsraad verwerpen, zijn voorstanders van een raad die de twistende partijen zou moeten trachten overeen te brengen, en werkstakingen te voorkomen.
Paul Leroy-Beaulieu, de meest gezaghebbende van de oude school der volkshuishoudkundigen in Frankrijk, heeft hier ook zijne meening uiteengedaan en de redenen die hij inbrengt tegen den scheidsraad zijn te lezen: een scheidsraad, zegt hij, tracht altijd de twee partijen stil te leggen en iets te geven, niet alles wat er gevraagd wordt. Maar, voegt hij erbij, wanneer de werklieden gedurig staken zijn ze dus zeker te verkrijgen wat ze willen hebben! En veronderstel nu dat de scheidsraad iets uitgesproken hebbe, dat werkelijk niet aan te nemen is, wat zullen de bazen dan doen? Daarenboven, ziet ge niet in dat er geen bekrachtiging bestaat voor die beslissing?
Een groot deel van hen die hier hunne meening uiteendoen, verklaren zich voorstanders van het verbod van werkstaking, voor de arbeiders van openbare diensten. De verzamelaar Latour doet in zijn nawoord opmerken dat de werkstaking altijd een oorlog is, en dat er waarschijnlijk veel tijd zal noodig zijn om dit recht van oorlog op te maken; ziet eens, zegt hij, hoe eeuwen noodig waren om in het internationaal recht eenige beginselen voor het oorlogsrecht vast te stellen.
E.Vl.
| |
Le minimum de salaire et les administrations publiques en Belgique, Uitgave van het
| |
| |
Ministerie van Nijverheid en Arbeid. - Brussel. Lebègue & Co, 1911, 207 blz.
België staat bekend als zijnde een land waar vele openbare besturen voor de werken die zij aanbesteden of voor dewelke zij hulpgelden verleenen een minimum van dagloon voorschrijven.
Dit boek zal gaarne geraadpleegd worden door al wie, en voornamelijk in den vreemde moeten ze talrijk zijn, daarin belang stellen. Vooraf komt eene historische schets. Reeds in 1853 heeft De Brouckere, burgemeester te Brussel, een minimum van dagloon in de lastenkohieren doen inschrijven. Wij, Belgen, mogen er fier op zijn dat dit initiatief hier bij ons genomen werd.
Daarna hebt ge de bepaling van het minimumloon met de voornaamste beweegredenen voor en tegen. Na inlichtingen over de werken waar het toegepast wordt, komt antwoord op de vraag hoe de minimumloonen worden vastgesteld, welk toezicht er wordt gehouden op de toepassing van het voorgeschreven minimum, en ten laatste welke bekrachtigingen er zijn.
Waarlijk een boek dat bij velen zal welgekomen zijn.
E.Vl.
| |
Das englische Bankwesen, von Edgard Jaffé. Zweite, durchgesehene und erweiterte Auflage. - Leipzig, Dunker & Humblot, 1910, 370 blz.. Prijs 7.20 Mark.
In de 18e eeuw was Amsterdam de grootste kapitaalmarkt van de wereld. Maar na Waterloo nam Londen hare plaats in en nog altijd heeft Londen die plaats behouden: gansch de wereld door kent men het Engelsche pond sterling, en wissels op Londen worden altijd en overal gevraagd.
Het werk van Jaffé, dat we hier aankondigen, is het beste wat bestaat over de Engelsche banken. De eerste uitgave is van November 1904.
We kunnen er hier natuurlijk niet aan denken de inrichting van de verschillende Engelsche banken uiteen te doen; laten we enkel wijzen op eenige eigenaardigheden.
Eerst en vooral hebt ge in Engeland, veel meer dan in de andere landen, verdeeling van arbeid, dat wil zeggen dat de banken zich met de eene of de andere specialiteit bezig houden, veel meer dan het bij ons of in Duitschland het geval is, en vroegertijd was dit onderscheid veel scherper nog dan nu. Voornamelijk sedert de jaren 80 is er een zeer groote concentratie van de Engelsche banken gebeurd: veel banken werden samengesmolten; bijzondere bankiers moesten plaats maken voor grootere inrichtingen of sloten bij die inrichtingen aan; filialen van groote inrichtingen werden bijna overal opgericht en de mededinging bracht mee dat men links en rechts op het gebied van het bankwezen geld trachtte te slaan.
Die specialiseering wordt nog verscherpt door het zeer groot belang dat de tusschenpersonen in Engeland hebben: waar het er b.v. op aankomt wissels te disconteeren hebt ge makelaars voor elke categorie van wissels, zoo b.v. voor West-Indische of voor katoenwissels; die tusschenpersonen
| |
| |
kennen volkomen den West Indischen handel of den katoenhandel en weten dus de wissels beter naar hunne waarde te schatten.
Vroegertijd bestond er veel meer persoonlijk krediet bij de Engelsche banken. De kleinere lokale bankiers kenden beter de kredietwaardigheid van hunne klanten; in de provincie is het nog wel het geval, meer dan te Londen; die groote bankinrichtingen moeten veel meer den sleur volgen. - Een andere eigenaardigheid in Engeland is dat er van langs om minder goede wissels in omloop zijn. Die verkocht heeft wordt meer comptant betaald met een check en waar het den uitvoerhandel betreft wordt veel meer gebruik gemaakt van telegrafische aanduidingen.
Engeland staat bekend als het land der checks: elkeen, ook de kleinste winkelier en handelaar, heeft er eene rekening op de bank en betaalt met checks. De ontvangen checks worden in zijne bank afgegeven en, dank zij het clearing house, door de banken verrekend. Maar men denkt soms dat al of bijna al de checks door het clearing house komen. Dat is overdreven. Ongeveer de helft van de checks worden verrekend en er zijn ook in Engeland nog vele ‘Walk-clercks’, dat wil zeggen bankbedienden die als bezigheid hebben naar de verschillende banken te gaan om checks of wissels te innen.
Nog twee eigenaardigheden: er zijn wel banken die, om geld te hebben, de wissels die zij disconteerden, herdisconteeren, maar de grootste banken doen dit niet. Men zou kunnen gaan meenen dat ze het geld van het herdisconteeren noodig hebben en het ware voor hen hoogst bedenkelijk; dan moeten we nog vermelden dat sommige gemeenten en steden rechtstreeks bij de burgers geld ontleenen en een soort van depositobanken geworden zijn.
Ter gelegenheid van het aankondigen van dit boek zouden we hier willen wijzen op het nut dat wij ook er zouden bij hebben veel meer dan nu het geval is checks te gebruiken. En waarom zouden de banken het voorbeeld niet geven en de wissels die ze ter inning aanbieden niet bij middel van een check laten betalen? Men kan natuurlijk hierop antwoorden dat de inkasseerder die een check ontvangt niet weet of er werkelijk in de bank geld genoeg is om dien check te voldoen, maar hij zou zich kunnen beperken met het afgeven van eene voorloopige kwittantie! De wissels zelf zou hij niet afgeven; komt hij weer op de bank zoo weet men seffens wat er van de zaak is en de klant kan, want daar is toch geen haast bij, wanneer hij eens voorbij komt de wissels meenemen! Is er geen geld genoeg in de bank, zoodanig dat de check niet voldoet om den wissel te betalen, zoo kan men doodeenvoudig den wissel laten protesteeren. En heeft de bank wissels op personen die niet hare klanten zijn, die hunne rekening hebben in andere banken b.v., waarom zou die persoon in betaling van den hem aangeboden wissel geen check kunnen geven op die andere bank en door die bank aanvaard, of beter geavaliseerd, dat wil zeggen dat de bank zich daarvoor verantwoordelijk verklaart. Iemand die geld staan heeft op de bank zou voor een gedeelte daarvan checks kunnen vragen die de bank aanneemt te betalen. Het bedrag van dit geld zou van zijn krediet afgeschreven worden, maar hij zou er toch nog altijd intrest van genieten zoolang hij van die aanvaarde
| |
| |
checks geen gebruik heeft gemaakt. Dit zou dus voor hem voordeeliger zijn dan het geld aan huis te bewaren! En daarenboven loopt men met die aanvaarde checks door de bank geen gevaar, want men kent het handteeken van den klant die de checks maar zou teekenen, wanneer hij ze werkelijk ter betaling geeft en, aan eenen anderen kant, zou men nog kunnen doen evenals in Engeland en even als men hier ook bij ons een beetje begint te doen, namelijk de checks kruisen, dat wil zeggen er twee evenwijdig loopende regelen op trekken en daartusschen den naam schrijven b.v. van eene bank die alleen het recht zou hebben het bedrag van den check op te trekken. Geen gevaar dus, wanneer de check verloren wordt of gestolen. Wil men geene checks gebruiken voor de betaling van wissels, waarom de wissels dan niet rechtstreeks doen betalen door zijne bank en ze daar domicilieeren?
Reeds bij de eerste uitgave werd door den schrijver een ander boek aangekondigd over de Engelsche banken voor inrichting en uitgifte. In zijn voorwoord tot de tweede uitgave is er ook over spraak; wie Das englische Bankwesen heeft gelezen, zal verlangen dat dit boek zoo rap mogelijk zou verschijnen.
E. Vl.
| |
Das Wesen der Universitäten und das Studium der Frauen. Ein Beitrag zur modernen Kulturbewegung von Dr Arnold Ruge. - Meiner Felix, Leipzig, 1912, 34 blz., 80 Pfenn.
Hier hebben we, nader uitgewerkt, een dagbladartikel dat nog al opgang maakte.
De eerste helft is werkelijk te lang. Zonder al te groot verlies zou men het mogen overslaan. Het gaat over het innerlijk wezen van eene hoogeschool, wat hoogescholen moeten zijn en hierin zal elkeen het met den schrijver wel eens zijn dat hoogescholen niet alleen mogen zijn voor het practisch leven, hoogere beroepsscholen, maar dat ze de eigenlijke wetenschap en de geestescultuur van een volk moeten dienen.
De schrijver meent dat zulks niet mogelijk blijven zal wanneer de vrouwen tot de hoogescholen worden toegelaten. Nu reeds, zegt hij, dragen de hoogescholen den Cainstempel van de verweeklijking en de verrotting. Wij worden hoffelijker, minder nauwgezet wat de wetenschap betreft, fijngevoeliger, vrouwelijker en slapper, het mannelijk sterke gaat weg uit onze beschaving. De laatste zin van het vlugschrift vat de meening van den schrijver samen: ‘De geringe economische voordeelen die de vrouwen halen uit de studie, wegen niet op tegen de schade voor hunne eigene ziel en voor onze beschaving en het gezamenlijke van ons volk.’
Woorden, maar de schrijver kan opwerpen: welke bewijzen wilt ge nu reeds?
E. Vl.
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
C. Honigh en G.J. Vos Az., Van eigen Bodem, leesboek voor de lagere school, serie B, 1e dl., 10e dr., geïllustreerd door Jetses, 80 blz., f. 0.30. |
| |
| |
- Serie B, 3e dl., 9e dr., geïll. door Jetses, 95 blz., f. 0.30. |
- Serie B, 5e dl., 8e dr., geïll. door Jetses, 95 blz., f. 0.30.
De drie serieën A, B en C vormen een stel leesboekjes, die grootere landen aan onze lagere scholen mogen benijden. |
Dr. J.S. van Veen, Beknopt Overzicht der Grieksche Mythologie, naar het Duitsch van Dr. S. Herrlich, 7e herziene dr., geïllustreerd, 78 blz., f 0.60. |
Dr. C.L. Jungius, Beknopt Handboekje der classieke Mythologie, de voornaamste sagen der Grieken en Romeinen, 2e herz. druk, geïllustreerd, 64 blz., f. 0.60.
Beide handboekjes kunnen in onze humaniora veel bijdragen tot meerdere klassieke kennis en tot betere smaakverfijning. |
J.W. Boerman en K.M. Knip, Natuurlijke Historîe. I. Dierkunde, II. Plantkunde, 4e herziene druk, 250 en 220 blz., elk f. 1.90.
't Is in de schoolwereld sinds jaren bekend dat de natuurwetenschappelijke handboeken van Boerman en Knip vooraan staan. |
Jan Ligthart, Letter kundige Studiën, De kleine Johannes, 1e dl., door Fr. van Eeden, 3e herziene druk, 155 blz., f. 1.50. |
J.A. Verdenius en R.P.G. Hameetman, Duitsch Leesboek, met hulpboekje voor Middelbare M.U.L.O. en Handelsscholen, 1e dl., 160 blz., f. 1.25. |
Exercise Book. English Grammar of the first year, 2d edit., 60 blz., f. 0.60. |
J.A. Verdenius en R.P.G. Hameetman, Leerboek der Duitsche Taal, ten dienste van Handelscursussen, 1e deeltje, 94 blz., f. 0.75. |
P. Van Rossum, Practisch Leerboek der Engelsche Taal, ten dienste van het uitgebreid lager Onderwijs, herhalingsscholen en taalcursussen, 1e stukje, 3e druk, 78 blz., f. 0.50. |
M.J. Koenen, Verklarend Zakwoordenboekje der Nederlandsche Taal, ten dienste van gevorderde leerlingen en van kweekelingen, 60e vermeerderde druk, 150 blz., f. 0.35. |
B. en Bouman, enz. Neuere Prosa, serie II. Deutscher Humor von Otto Ernst und H. Seidel, 83 blz., f. 0.65. - In ‘Neuere Prosa’ verscheen vroeger: Wilh. H. Riehl: Burg Neideck, M.v. Ebner Eschenbach: Tiergeschichten, en Novellen van W.H. Riehl, H. Böhlau en Charl. Niese. |
S. Boorsma, Deutsche Novellen: Ernst von Wildenbruch, das Orakel, Peter Rosegger, das Holzknechthaus, 70 blz., f. 0.30. - In deze reeks verscheen vroeger tegen denzelfden prijs: Th. Berthold: Erinnerungen eines Tierfreundes, Luise Mühlbach: Napoleon und die weisse Frau, Johanna Spyri: Der Toni von Kaudergrund, Reinh. v. Werner: Eine erste Seereise. |
| |
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
Dr. M.G. De Boer en L.J. de Wilde, Historische Lectuur, 1e dl., Oudheid en Middeleeuwen, 260 blz., f. 1.60. - Nu is deze puike verzameling volledig, in drie deelen. De andere twee verschenen immers reeds vroeger: ‘Nieuwe Geschiedenis’ en ‘Nieuwste Geschiedenis’. |
P. Wijdenes en Dr. D. de Lange, Vlakke Meetkunde, 2e dl., 184 blz., f. 1.35. |
J. Mulder, Plantenleven, Gids bij Botanische Uitstapjes, tevens Handboekje voor Amateur-kweekers, 220 blz., f. 1.00. |
| |
| |
Dr. A.J.M. Garjeanne, Kern der Plantkunde, 2e druk, met 188 afbeeldingen, naar de 2e Deensche uitgave van Prof. Dr. E. Warming's ‘Pantelivet’, 130 blz. |
Dr. R N. de Haas, Gemengde scheikundige Vraagstukken, 70 blz., f. 0.75. |
T. Pluim, Hoofdzaken der Algemeene Geschiedenis in Schetsen en Verhalen, 2e stukje, 210 blz., f. 1.00. - Inderdaad de geschiedenis in haar meest onderhoudenden vorm. |
J.S. Grossier, Synchronistische Tabellen, ten gebruike bij het onderwijs in de Algemeene Geschiedenis, f. 0.80. |
A.L. de Bont, Schoolatlas der Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis (ook voor het Handelsonderwijs) in 130 kaarten en bijkaartjes, 4e geheel omgewerkte druk, f. 2.00. |
|
|