Allerlei
Bijbelinstituten
Heer Secretaris,
Het ware me uiterst aangenaam wildet gij in uw eerstvolgend nummer eenige woordjes terechtwijzing opnemen.
Ik lees in uw Aprilnummer, onder de rubriek ‘Allerlei’, bl. 394-6, eenige regels van Dr Van Tichelen over Katholieke Bijbelinstituten. Het inzicht van den schrijver, gelijk ik verneem uit zijne eigene woorden, is eene leemte aan te vullen die hij met verwondering aangetroffen heeft in eene Nota over het pauselijk bijbelinstituut te Rome (Maartnummer, bl. 302-4). Die leemte zou hierin bestaan. Als de schrijver der nota bl. 304 zegt: ‘Het idee van een bijbelschool is niet nieuw. Pantoenus stichtte reeds zulk een school in Alexandrië, die ten tijde van Clemens Alexandrinus en Origenes hoog opbloeide. Ook de school van Antiochië in Syrië had in de oudheid eene groote vermaardheid.’ - dan schijnt hij volgens Dr V.T. het historiek te willen maken der bijbelinstituten. Nu, Pater Lagrange stichtte vóór 20 jaar eene bijbelschool te Jerusalem; de schrijver der Nota noemt ze niet. Dus eene leemte. Wat meer is, met opzet heeft hij die school niet genoemd: Hij heeft ze doodgezwegen. Dit is in 't kort de beschuldigingsakte van Dr V.T.
De geachte schrijver zal het mij, hoop ik, niet ten kwade willen, dat ik in volle vriendschap eenige kleine opmerkingen make.
Mijn inziens, steunt gansch de beschuldiging op eene onvolledige kennis der zaken. Ziehier dus de feiten. Bij de inhuldiging van het nieuw pauselijk bijbelinstituut te Rome sprak de E. Pater Fonck, rector van het Instituut, eene redevoering uit, waarin hij, onder andere, een vluchtig overzicht gaf van de geschiedenis der Exegesis. Volgens ik bemerk is de nota verschenen in het Maartnummer eenvoudig eene korte, onvolledige en niet al te getrouwe omwerking dier redevoering, - en zoo ik me niet bedrieg, heeft Dietsche Warande ze overgenomen uit eene Roomsche briefwisseling in het dagblad: Het Centrum.
Nu, uit de natuur der zaak zelf kon, ten 1ste de Eerw. Pater Fonck niet alles zeggen wat betrekking heeft op exegesis en bijbelscholen; ten 2de het weinige dat hij in eene gelegenheidsredevoering kon zeggen, is nog merkelijk ingekort en heel vrij weergegeven. Niemand dus mag het verwonderen dat in de betichte zinsnede hierboven aangehaald, de dagbladschrijver den naam van de Jerusalemsche bijbelschool niet heeft genoemd. Uit dit vluchtig verslag in een dagblad, besluiten dat de schrijver de bijbelschool van Jerusalem wil doodzwijgen, vind ik weinig gegrond.
En Pater Fonck? Is het ook geen ‘doodzwijger’? Ik zelf