Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] De kerk Toen Christus, Hoek- en Steuningsteen, Door 't passiebeitlen was behouwen, En al zijn schoonheid buitenscheen, Toen kon Gods Geest zijn Kerk opbouwen. In 't ongenaakbaar Gratieland Heeft Hij een heuvel uitverkoren, Wiens breedgevoeten sterken stand Geen tijd noch eeuwigheid zal storen. Belijders legden 't grondwerk vast Uit sterk arduin van hechte deugden; De Martelaars torsten den last Al hooger op, maar ook de vreugden Van eenen roo-robijnen schijn Die de effen gladde muren schijnen. En uit dat grootsch en kostbaar schrijn Heeft 't Maagdendom in zuivre lijnen Een witten toren opgehaald. Hij draagt 't Juweel van de juweelen: Maria's spits en fijne naald, Die, rijzend in het licht, den heelen Breeduitgesteunden bouw vereent In 't stijgen naar het godlijk Wezen. Uit allerzuiverst elpenbeen Is zij gebouwd en opgerezen; De schoonste en reinste maagdenhand Heeft hare fijnheid uitgesneden Bekantwerkt en bediamant In wee met witte helderheden. De glorie van dien deugdentrans Daalt schoon op 't goud der hooge daken, En hangt om 't heele eenen glans Waarin de steenen schooner blaken. Dat is de glorie die de Geest Gesticht heeft in het land van Gratie. L. Reypens, S.J. Vorige Volgende