Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
[Nummer 2]Karaktersterkte en opvoedingWe leven in eenen tijd van verbazenden stoffelijken vooruitgang. ‘De krachten der natuur hebben we samengeperst in koperen buizen en draden’Ga naar voetnoot(1) en met bliksemsnelheid doen we ze wonderwerken verrichten. Afstanden hebben we ingekort, bergen doorboord, den schoot der aarde en den bodem der zee doorzocht en uitgeplunderd; hemelhoog rijzen de machtige gebouwen der moderne steden als fiere getuigen van 's menschen scheppend vernuft en nu trachten we den vogel na te vliegen om ook het luchtgebied nog te veroveren. Geen vraagstuk of het genie van den modernen mensch heeft er eene oplossing aan beproefd en wie weet wat gedrochten ons nageslacht zal te bewonderen krijgen? En toch ligt er in onze wondere eeuw eene felle leemte; 's menschen hart blijft onvoldaan en de ontevredenheid is grooter dan ooit: 't is er overal rondom ons een zenuwachtig gewoel, een drijven en jagen, een horten en stooten om immer meer, met gemis aan waar geluk en levensblijheid. ‘Het leven onder hoogdruk’, zegt Mgr von Keppler, ‘heeft een eigen moderne ziekte doen ontstaan, een moordenares van eersten rang, de zenuwzwakheid ofwel neurasthenie. Het heele geslacht lijdt er aan; ze beïnvloedt het lichamelijk, geestelijk en zedelijk leven en maakt de samenleving vreugdeloos en onbehaaglijk.’ Dat is 't; wij moderne menschen hebben het: ‘Time is money’ te hoog geschat en daarom zijn we zenuwlijders geworden. Het uiteenspatten van stoffelijke kracht heeft geestelijke zwakheid en zedelijk verval nagesleept; de mensch heeft zijn eigen opbruisende driften en de driften van zijn volk niet kunnen bemeesteren en daarom blijven we voortjagen immer onvoldaan en immer ongelukkig. | |
[pagina 102]
| |
Eilaas, nu de strijd tusschen goed en kwaad tot het brandpunt reikt en we sterke strijders noodig hebben, moeten we 't betreuren dat karakterloosheid een der grootste kwalen werd van onzen tijd. Goddank, ons Vlaamsche ras is sterker dan andere: ‘Wir Germanen sind solid’, zei Dr. Sonnenschein op ons Vlaamsch Studentencongres te Hassselt, en wij ook zijn Germanen. Meestal draagt ons Vlaamsch volk van den lande een sterke ziel in een ijzersterke borst en de schoonste bekroning onzer Vlaamsch-Katholieke Studentenbeweging is het groot getal overtuigde mannen die rijzen uit dat geestdriftig jonge diet. Edoch, ook daar dreigt het gevaar, we leven meê met onzen tijd en kunnen door het slijk der straat niet heen zonder onze schoenen te bemorsen. Gewetensplicht schijnt het dus de macht te meten van den vijand die ons bedreigt en wapens te scherpen om hem te bestrijden. Sterke mannen worden gedreven door een edel ideaal, steunen op een vaste overtuiging en hebben hunnen wil verstaald door eene degelijke sterke opvoeding. En daar nu juist woekert de moderne kanker; materialisme heeft onze idealen naar den grond getrokken, twijfelzucht doet onze overtuiging wankelen en de opvoeding onzer dagen verzwakt de zielekracht van 't kind in plaats van ze te versterken. We moeten het bekennen, ja, de idealen onzer moderne wereld liggen laag voor den grond. Daar zijn er wier hoogste levensdoel en grootste levensvreugde in 't bezitten van geld en goed gelegen schijnt, naar het woord van ‘Dreizehnlinden’: ‘Bessres Klingen, bestes Klingen
Geldzuchtige koopmanszielen die de waarde van eenen mensch alleen weten te schatten naar de som die hij verdienen kan en de waarde éener zaak naar den koop en verkoopprijs. En spreekt die mannen van geestdriftige ondernemingen of heilige kruistochten voor het welzijn van den evenmensch en de heropbeuring der maatschappij; en immer zal in hun gedacht de triviale vraag rijzen ‘hoeveel | |
[pagina 103]
| |
dat wel kosten mag?’ Wie weet wat al goed er niet belet wordt in de maatschappij ter wille van een onnoozel vijffrankstuk? Men zoekt stoffelijke winst en 't materialisme slaat over tot utilitarisme. Geen kunst en wetenschap ter wille van het Edel-schoone en Ware; ook de studie wordt gewaardeerd naar de bekwaamheid om geld te verdienen. Van daar de hevige stormloop tegen onze oude Grieksch-Latijnsche humaniora waar de groote vernuften aller eeuwen heen ter school gingen, doch wier doel 't niet wezen kan moderne machinisten of levende schrijfmachienen te vormen. Geest- en hartevreugd kennen die menschen niet, want vreugd is rust en ook hunne vermaken zijn zenuwachtig. 't Is een onophoudend najagen naar stoffelijk, zinnelijk genot, waar 't geen wentelen wordt in schandig slijk; en zij die 't deftigste van allen zijn hebben toch een heel modern rusteloos vermaak gevonden, de zoo hoog gewaardeerde en al-begeesterend hedendaagsche sport. O voorzeker ook hier dient alles niet onvoorwaardelijk veroordeeld; waar de grens van een edel vermaak of eene redelijke oefening der lichamelijke kracht niet wordt overschreden, daar kan ook de sport bijdragen om hart en geest te sterken. Doch de sport is een ideaal en levensdoel geworden; alles moet wijken voor het belang van wedrenners en footballmatches, de sportdrift jaagt door de harten en bluscht er de begeestering voor de klaagrijkste vraagstukken des levens. Verheugend is 't dat onze Vlaamsche jeugd minder dan andere door die kwaal werd aangetast en er op onze Vlaamsche Landdagen zoo dapper geslagen wordt naar overdreven harddravers en velomannen. Eerlijk genot en vermaak sluit ons ideaal niet uit; ook wij eischen de vreugd als een oerrecht in ons leven, doch vreugd en genot kan ons levensdoel niet wezen. De bloem is het sieraad der plant doch het levensdoel van blad en stengel is de vrucht. Wie dat niet begrijpt loopt gevaar te staan gelijk de rijke jongeling uit Rodenbach's diep gevoeld ‘Weelde’: | |
[pagina 104]
| |
Zijn zware hoofd op zijne hand geleund,
den arrem op den steenen leeuw die langs de leuning ligt,
daar staat hij, duislig, en de ziel vol weedom
en vreemde smerten. Hij is rijk en machtig, hij is jong.
... Vol droeve droomen schouwt hij naar des hemels sombre diepten,
en voelt hoe groot zijns harten afgrond is,
hoe wijd, hoe maatloos diep dat vreemd gevoel - Begeerte.
En droomend, droomend blijft hij daar. Hoe langer
hoe treuriger hem 't leven schijnt. Gelijk een bitter spotten
ruischt rond zijne ooren in zijn ijlend hoofd
het dansend lied, het lachen en het fluistren en het suisen;
zijn dolende verbeelding toovert hem
de feeste weer. En treurig blijft hij staan en zonder antwoord
het vreemde raadsel pegelen zijns levens.
O neen geen wereldsch genot kan het hart des jongelings vullen want dat hart is grooter dan de wereld; uit zijn diepe afgronden stijgen stemmen hooger dan de aarde ‘Abyssus abussum invocat’ dringen door naar 't diepe blauw der hemelen, tot den Schepper van 't heelal en van den mensch. God is ons ideaal en hoogste levensdoel, hart en geest en alles wat we in ons hebben moet opgaan tot Hem gelijk de bloem naar 't zonnelicht. ‘De Godsdienst alleen’, zegt Foerster, ‘spreekt de oortaal der ziel - wie de ziel wil en de bezieling des levens, die kan den Godsdienst niet derven.’ (School en Karakter). Maar zulk een streng streven kan alleen degene, die steunt op een vaste overtuiging en een levendig geloof. En hier ook heerscht moderne kwaal. 't Geloof wordt beschouwd als een eigenschap der zwakke zielen, zelf moet men alles met het hoe en 't waarom begrijpen; rede en verstand zijn vergoddelijkt door het Rationalisme, en waar wij moderne menschen niet meer verstaan daar beginnen we te twijfelen zoo wel op Godsdienstig als op wetenschappelijk gebied. Met allen eerbied voor de wonderwerken der moderne wetenschap en voor hare groote mannen, toch kunnen we 't haar niet vergeven dat ze ons den twijfel in 't harte joeg, en ons immer aan opnieuw doet herbeginnen in 't onrustig zoeken naar de waarheid. 't Modernisme daagt er op langs alle kanten met zijnen stelselmatigen twijfelgeest en we worden ongeruster en zenuwachtiger dan ooit. | |
[pagina 105]
| |
‘Veel weten kan altijd niet vordren, somtijds schaden.’Ga naar voetnoot(1) Hoe veel geruster stonden we in ons eenvoudig, kinderlijk geloof dat we misschien op minder diepdoordachte bewijsvoering steunden doch waaraan we nooit getwijfeld hadden. Ons volk moet weer verkerstend worden en leeren gelooven, en de waarheid liefhebben omdat zij het kenteeken van Christus' kinderen is. Valschheid en logen zijn het merk der hel, wij zijn kinderen der waarheid, kinderen Gods, oprechte mannen in de ware beteekenis van den ‘Vir justus’ in 't H. Evangelie. We weten dat we de waarheid bezitten, Christus heeft de Kerk ingesteld om ze ons te leeren en wij zijn kinderen der ware Kerk. Zoo dienen we gesterkt tegen allen twijfelzucht ons eene vaste overtuiging te bouwen met steenen die we hiewen uit de rots van Petrus zelf want die alleen is onwankelbaar. Uit die vaste overtuiging zal dan ook als uit de rots het water der liefde vloeien dat den grond bevochtigt en hem vruchtbaar maakt; liefde tot God in wien we gelooven, liefde tot den evenmensch, tot het volk dat lijdt en ongelukkig is, liefde voor al wat edel is en schoon. Gelooven en beminnen dat is ons leven. En wordt nu het voorwerp onzer liefde aangevallen, worden b.v. God en Godsdienst beleedigd of de rechten van ons eigen Vlaamsch Volk gekrenkt, dan wordt ook onze liefde werkdadig en slaat ze ons tot strijders met het zwaard in de vuist, dan teekent ze ons op 't voorhoofd de leus van den grooten dichter en overtuigden waarheidsridder dr. Schaepman: ‘Credo, pugno’ ‘Ik geloof en ik strijd.’ Omdat ze hun Kristus geloof en de vrijheid der Kerke beminden zijn de Kruisvaarders naar het Heilig Land getogen, omdat ze de vrijheid van volk en land lief hadden hebben onze vaderen den reuzenstrijd tegen Franrijk gestreden en gewonnen; omdat ze ‘outer en heerd’ lief hadden zijn onze dappere boeren gesneuveld. Ik geloof, ik bemin en ik strijd, heerlijk ideaal dat helden gewekt en de glorierijkste daden onzer geschiedenis geschreven heeft.
Edoch hoe groot en edel ons ideaal weze, en hoe vast ook onze overtuiging, booze driften trekken geweldig naar | |
[pagina 106]
| |
den grond en de moderne wereld heeft machtige bekoringen om ons aan te lokken. Daarom moet eene degelijke opvoeding het oog des jongelings naar boven richten en in hem de wilskracht tot den hoogsten graad ontwikkelen. Eilaas, ook op dit gebied heerscht er weer eene moderne besmettelijke ziekte. Al te zwak is de eerste opvoeding der kinderen vooral in onze moderne steden; als schoothondjes worden de kleinen behandeld, hunne minste grillen oogenblikkelijk voldaan, hunne verlangens voorkomen opdat men er toch maar niet te veel leed meê hebbe en bijzonder opdat ze maar niet schreeuwen, o daar is men zoo bang voor! En dan eerst komt het leed; eer ze tot de jaren van verstand gekomen zijn heerschen ze als heer en meester over heel het huisgezin. Wondere geschiedenissen vertelt men over de alleenheersching dier kinderen en de slavernij dier ouders. En zij die geen oogenblik rusten om maar veel geld te verdienen op weinig tijd, droomen voor hun kroost eene plaats in de maatschappij waar men zonder moeite zijn dagelijksch brood kan eten en de toekomst verzekerd is. Met dat doel worden ze dan gestuurd naar onze opvoedingsgestichten. En wanneer plichtvolle leeraars, - en die zijn er Goddank nog in groot getal - zich hoofd en geest afmartelen om die zwakke zielen toch een ziertje wilskracht bij te zetten, dan oordeelen de ouders dat zulke opvoeding te hard is voor redelijke menschen. Arme kinderen! Goddank, trouwer aan eer en plicht zijn de meeste onzer Vlaamsche moeders van den buiten; ze dragen hunne kinderen door weer en wind, gewennen ze aan ontberingen en leeren ze gehoorzamen. Voor hen is het moederschap nog een eeretitel, sterke vrouwen zijn 't en ze telen een sterk ras. De eerste wilskracht, die de knaap onbewust van zijne moeder kreeg, dient de opvoeder in lager en middelbaar onderwijs te ontwikkelen. ‘Leert gehoorzamen! Leert u inspannen! Leert u beheerschen en uwe driften overwinnen!’ Dat zijn, zegt Friedrich Paulsen, de drie imperatieven der educatio strenna. Leeren gehoorzamen: strijders en werkers zijn er noodig; liefhebbers van het ‘dolce far niente’ mogen van het tooneel der wereld | |
[pagina 107]
| |
verdwijnen en niemand zal er bij lijden noch naar de plaats vragen waar ze ooit gestaan hebben. Zich beheerschen en zijne driften overwinnen; zedelijk sterke mannen worden; met reine handen moeten we zaaien, anders kan ons zaad niet kiemen noch de plant gedijen. Hoog loopt men op in onze tijden met persoonlijkheid, en ‘de eigenlijke persoonlijkheid van den mensch’, zegt weer Foerster, ‘ligt in de diepte van zijn zieleleven en kan enkel ontwikkeld worden tot zooverre wij de ziel opleiden tot heerschappij over de zinnen en de driften.’ Dat triplex imperativum moet het werk der opvoeding beheerschen. Geen beulen zijn er noodig om de vreugd uit de zielen onzer knapen te ranselen en de jeugd te verbitteren tegen alle gezag. ‘Ook de tranen der kinderen roepen wraak tot God’Ga naar voetnoot(1), doch sterke mannen moeten er zijn, die weten wat ze willen en wilskracht genoeg hebben om vol te houden tot het einde. De opvoeder, gelijk de barnsteen, deelt zijn eigen kracht aan anderen mede, wie zelf sterk is, zal anderen sterk maken. Men vreeze niet de jeugd te gewennen aan lijden en ontbering; kleine wonden zijn gauw geheeld en bittere stonden zal de knaap doorleven in de jaren zijner mannelijke kracht. Vele praktische middelen om sterke kinderen te voeden liggen voor de hand. Wie tot de heilige zending der opvoeding gezalfd werd, leze en overwege Foerster's prachtboek: School en Karakter, hier is enkel sprake van den geest die ons werk bezielen moet. Dat de weg immer breeder wordt, die leidt tot de Tafel des Heeren, waar we het Brood eten dat sterkt, en den Wijn drinken die maagden teelt, dat is een blijde teeken voor de toekomst. Gewennen we onze knapen dien weg in te slaan, dan zullen ze sterke mannen worden die leven voor hun volk en dat volk eens redden uit zijnen nood. ‘Je veux être’, zei Louis Veuillot, de man met het scherpe zwaard, ‘la fleur perdue dans l'herbe, le chant d'oiseau qui rejoint le passant. Passant, mon frère, je t'aime et ne te demande rien. Prends le parfum et la fleur et le chant de l'oiseau. Dieu te les donne, prends, oublie, va à ton bonheur et ne rends grâces qu'à Dieu.’ | |
[pagina 108]
| |
Zelfopofferende liefde, dat is de heerlijke vrucht der sterke opvoeding, het sieraad der echte mannenziel en bleek schijnt het al wat Humanitaristen en Anthropophielen, of andere mannen met wonder-klinkende namen voortbrengen als vervalscht namaaksel dier heldhaftige deugd. Edele idealen, vaste overtuiging en wilskracht, daaruit bouwen we dus het karakter onzer kinderen. Onderwijzen is niet genoeg, ook geleerde mannen bezwijken onder den levenslast, wij moeten een sterk geslacht kweeken dat in volle levensblijheid den levenslast kan tillen. Dan zal er wellicht meer vreugde komen onder Gods lieve zon; minder gehecht aan het klinken van 't goud en 't stoffelijk genot, zullen we de schoonheid der natuur en 't meesterwerk der Kunst beter begrijpen en met ‘Dreizehnlinden’ meêzingen: Und die Nachtigall im Busen
Sie wird jublen, sie wird klagen
Jeden Lenz, solang auf Erden
Rosen glühn und Herzen schlagen.
Lambrecht Engelen. |
|