menten te vinden waren de heerlijke nobelheid en diepe menschelijkheid zou kunnen voortbrengen van de Meistersinger en van de Ring?’
Met deze woorden eindigt de heer Newman. Wij stellen ons de volgende vragen: Is er wel degelijk zooveel edels en grootsch in Wagner's werk te vinden? Wordt de ziel van den kunstenaar niet altijd trouw in zijn kunst weerspiegeld? En draagt Wagner's werk niet den stempel van zijn egoïsme, van zijn grofheid, van de laagheid zijner ziel?
Buitenrust Hettema heeft het in De Gids (Juni 1911) over Coster's ‘Eerste Nederduitsche Academie’. 't Is wel een episode uit de geschiedenis der hoogescholen. Coster wilde de Renaissance gelegenheid geven haar heidensche ideeën als opvoedingsmiddel in Holland te beproeven. Het verschil in kunstrichting met ‘In Liefde Bloeijende’ viel niet zoozeer op. Coster's doel was veeleer, tegen de Leidsche Hoogeschool aan Amsterdam een inrichting voor hooger onderwijs te geven De Leidsche Universiteit was het bolwerk van 't Calvinisme en stelde steeds de theologie voorop. De Academie ging uit van 't begrip: Wetenschap boven Geloof. - Vandaar de tegenwerking der Calvinistische predikanten. die er voor zorgden dat aldra de Academie eenvoudig een tooneelgezelschap werd. Coster trok zich ontstemd terug. Maar daarmee was 't niet uit. De ‘illustre Schole’ werd de voortzetting van deze eerste vrije Universiteit. Wel zette Leiden, gesteund door de Zwitsersche republieken, alles in 't werk om de nieuwe instelling te versmachten. Maar het Atheneum werd opgericht, en de anti-Leidsche geest kraaide in Amsterdam victorie. In 1877 werd het stadsatheneum tot gemeentelijke Universiteit. En in 1880 stichtte doctor Kuyper in de hoofdstad zijn ‘Vrije Hoogeschool’, en bracht daarmee opnieuw, maar in tegenovergestelden zin met Coster voorheen, de antithese voor den dag in de wetenschap.
Nevens Hooger Leven, het weekblad onzer intellectueelen, gaat in den loop dezer maand beginnen te verschijnen Ons Volk, het weekblad onzer ontwikkelde burgerij. 't Zal geïllustreerd zijn, en het wil, wat de techniek betreft, wedijveren met de beste Duitsche en Fransche uitgaven van dien aard. De namen der oprichters en vaste opstellers zijn: Fr. Van Cauwelaert, Dr Van de Perre, Ad. Henderickx, apotheker Hendrix, adv. Van den Broeck, adv. Vlietinck, Dr Van Huffelen, Aug. Van Cauwelaert, Dr Deckx, Om. Wattez, Alf. Martens.
Onder de medewerkers, die met bijdragen gereed zijn, haalt het prospectus o.a. aan: Persyn, De Cock, Vermandere, Streuvels, Dosfel, Frateur, Van der Essen, Van Tichelen, De Wolf, Verschaeve, Prims, pater Rutten, past. Cuppens, Belpaire, Lebon, Dr Meeus enz.
Jul. Persyn verzoekt ons bij alle ernstige menschen protest aan te teekenen tegen den titel van zijn bijdragen, dien uitgever Splichal, van Turnhout, naievelijk grootsch laat luiden: ‘Geschiedenis der Wereldletterkunde’. Die bijdragen zullen heeten: ‘Gezichten op de letterkunde van elders’.