Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
BoekennieuwsZuiderkruis, door Em. Verstraeten. - Lodewijk Opdebeeck, Antwerpen, 1911.Met deze boekbespreking mag de recensent iets doen, dat niet alle jaren voorvalt, namelijk een snok trekken aan de groote klok om een jong schrijver bij 't Vlaamsche publiek naar verdienste in te luiden. Want 'k zal 't maar al dadelijk zeggen: 'k Geloof dat we hier te doen hebben met de rijkste en de sterkste dichtersnatuur die in de laatste vijf jaren onder ons is opgestaan. Wie de man is? We kunnen 't zooveel te gemakkelijker zeggen daar een paar woorden volstaan. De boekennaam Van der Straeten vertaalt den echten naam van een Borgerhoutschen jongen, die thans zoowat 25 zal zijn. Hij ging school op 't college te Turnhout, geloof ik, en daarna te Antwerpen op 't Handelsgesticht der Jezuïeten. Hij had al vroeg zijn studiën uit; hij schreef ‘Dorpelingske’, dat onopgemerkt bleef, maar dat beter verdiende, en hij vertrok naar Afrika, naar Senegal, met een opdracht voor een Portugeesch handelshuis. Hij zwierf daar in zijn vrijen tijd rond. zooals veel blanken doen; maar hij zwierfrond, goed kijkend en goed nadenkend, zooals weinig blanken doen. - Hij dwaalde alzoo langs de kusten, en een heel eindje den Soedan in, en hij ving de verhalen en legenden op die langsheen den keerkring zwermen. Na zoowat een en half jaar werd hij ziek, kreeg verzorging van twee Mahomedanen, die ginder, in de plaats van de christenen, christelijke menschlievendheid plegen; en keerde genezen naar Europa terug.... Voorloopig blijft hij nu hier. Hij schrijft nu, en hij schrijft wat ge wilt: romans, tooneelstukken, sonetten; en zooveel als ge wilt, met een bewonderenswaardige tropische vruchtbaarheid, maar een volstrekt niet bewonderenswaardigen groeispoed. Uit den overvloed van zijn handschriften gaf de Afrikaan nu vooreerst zijn ‘Zuiderkruis’ aan de pers. ‘Zuiderkruis’ is eigenlijk, met een dieperen kijk gezien, een dag- en nachtvizioen op Midden-Afrika's bestemming, groeiend uit haar zeden en haar verzuchtingen. Maar, wijl we hier den schrijver voorstellen, laat ons maar liever aan-jan-en-alleman zeggen in 't proza van alle dagen dat ‘Zuiderkruis’ is een verhaal, waarin men lezen kan van Koning Alfa Yaya en zijn door blanken verlafte liefdes; en van Madamiola, de trouwe. Alfa's bruid, die door Touaregs wordt geschaakt, op de slavenmarkt te Damascus verkocht - gelukkig aan prins Hamed, den wijzen Araabschen prins, die van Jezus weet, en de waarheid zoekt, en die 't meisje ongerept aan Alfa terugbrengt. Maar Alfa ziet niet meer om, en Madamiola verkwijnt en sterft in haar ongelukkige trouw. Ter gelegenheid van deze Soedansche reis, heeft Hadidja, die ook als bruid voor Alfa was | |
[pagina 220]
| |
bestemd, Prins Hamed gezien. Ze bemint den schoonen, edelen man. Maar huwen zal Hamed niet; hij is immers aan 't zoeken, oase in en uit, naar 't verre gewest van 't geluk. Weer draaft hij heen. En eindelijk... landt hij aan waar hij komen moest, dood gehongerd op zijn paard. Maar Vander Straeten verhale u zelf van Hamed's laatsten tocht: ‘Met een bovenmenschelijk willen verdreef Hamed d' overmachtige verflauwing en herwekte zijn leven; slapen ware doodelijk; en wie wist hoeverre nog in 't Westen d' oase der Verlossing, waar het geluk, het groene lommer groeit. Hamed voelde zijn oogen groot en star in vermagerde holten, en z'n handen te slap om de tent te spannen; ontzind weer, hoorde hij hol gegrijns en grimlachen, hoonende schaterlach keilend van golf tot golf; en hij tartte wederlachend den aangoochelenden dood, maar zijn lach was gegrinnik waarvan het paard schrikte, en 't was of de harde wind den klank terug in Hamed's keel kropte, om hem te verstikken. Uit zijn gordel haalde hij dan het houten bordje, waarop hij vroeger gedichten schreef, en met het penstokje in d' onvaste hand schreef eenige laatste regels lang en moeizaam denkend en hechtte het bordje in een zijden tulle aan het zilver halssnoer van zijn paard. Hij hoorde dan geruster de knagende suizing in zijn binnenste, verdrong de krampende hongerlijding der ingewanden, beluisterde de jammering der bleeke winden, drijvend het maanlicht als zilverdamp in jollende jacht der heesche zanden over de heuvelen... De stilte scheen dan weêr de vereeuwiging van het leven, de weder-ongeborenheid; een bevredigd heimwee overlauwde Hamed... Dan zongen weer heldhaftige herinneringen... En met heftige gebaren sloeg Hamed naar de sterren; De heele edele inborst van den Prins bedriftte hem, krankzinnig-hekelig, als bestreed hij nog heimelijkheid, onrechtzinnigheid, ongerechtigheid en valschheid, de horde zijner onverzoenbre vijanden; vluchtige Houri-gedaanten, als engelen van lust, plaagden zijn verbeelding, en Hamed zag ze werkelijk rond zich, en weerde hen af met een bliksemend willen in 't hoofd, dat hem een glanzende zwaardslag beeldde, want zijne hand vatte 't gevest van den sabel, maar was te zwak om hem uit de schede te slingeren naar de bekoring; Dan ontgoochelde weer de verbeelding kuivende palmtrossen aan de kim, en hij glimlachte; doch snikte weêr, droef-bevangen door die goocheling, en wilde tranen weenen die niet meer welden uit de steenige oogholten. Zoo lag hij, lange uren, en staarde, beeld van honger, in den onzichtbren nacht, gestut tegen de beenen van het paard dat pal bleef. Schraal als de honger woei de nachtwind en verkwikte nog Hamed's ontvleeschde ledematen, nieuwe koorts joeg door zijn zenuwen. | |
[pagina 221]
| |
Met een geweldig oprichten steeg hij nog te zadel. En z'n paard hinnikte van vreugde. De tent, welke aan den zadel hing, doorscheurde Hamed met de laatste driftige kracht zijner spieren, omwond zich de lenden en bond zich vast tegen den hals van het paard, zijn hoofd rustend in de blonde manen, en omvatte met armen en gevouwen handen den warmen nek van het trouwe dier. Hij fluisterde nog stemloos te zoeken, vrij en los, d'oase der menschen, de naderende oase van het Geluk, En het blanke paard met den vastgebonden meester, rende, onttoomd, onbeteugeld, met de vlagen zilverzand, met den jagenden wind door den lichtnacht. Leuke voelloosheid beving dadelijk Hamed in de warmende opschrikking van paard-galop. De ritm van den paardendraf in 't morzelzand vereende met de trager klopping van 't overweeke armbloedige hart, met hard-suizende maat in d'oor-aderen; Hamed's oogen sliepen reeds, loodbleek. En in Hamed's geest, levens-lijdens moe, goochelde de laatste maal d' oase van het Geluk in morgen-glorie. Palmzuilend groengehemelte; in 't Licht van den morgen-hemel kwam Hij, de eenzame reiziger op den edelen berg-ezel, van wien hij de fabuleuze goocheling tolkte aan de volkeren.... en al 't Licht der Hemelen straalde uit zijn grondeloozen Godsblik.... D'oase van het Geluk. Rond een blanken hengst, mager-dood neergeploft aan den mossigen rand der beek, omvlietend de jeugdig-lommerige oase van het Geluk, stonden de bewoners, met donkergouden aangezichten en donkere handen uit hun spierwitte kleeding, en verlosten van den versteven rug van het paard den vastgebonden, vastgekrampten ruiter, het doode lichaam van een held. Niemand kende hem. En ze begroeven hem rechtovereind op zijn dood marmerpaard, het aangezicht naar den Oosten, diep in 't zand....’ Nu zult ge u zelven wel hebben overtuigd van de waarheid mijner inleiding. En tot uw overtuiging kon ik nog vele, en betere bewijzen aanhalen. Lees b.v. het tooneel tusschen Madamiola en Prins Hamed; en, als ge weet wat letterkundig genot is, zult ge dat vijftig maal in uw leven herlezen. Proef nog Vander Straeten's beschrijvende kracht uit ‘Sah'ra, de oase der wijsheid’ en proef uit datzelfde hoofdstuk, wat verder, zijn psychologische kracht. ‘Wie geen dichter is wordt daar dichter’, schrijft Vander Straeten ergens. En inderdaad, waar veel anderen vergaan in ontaarding heeft deze uitverkorene de draagkracht van zijn geest voelen vertiendubbelen en vizioensgewijze over zich gekregen wat wij hier, in onze gewesten, achterhalen na lang en pijnlijk gezwoeg. Wij hebben hier inderdaad groot scheppingswerk; en daarom juist worden 't we zoo pijnlijk gewaar als deze kunst van buitengewone afmetingen tot alledaagschheid vervalt, of, nog erger, tot holheid en gepraat in 't wilde. Vooral in het tweede deel van 't werk geeft de woestijn ons, in plaats van echte kunst, weleens | |
[pagina 222]
| |
hevelingen zonder meer. Waar Vander Straeten ons vergast op dat aangelengd Oostersch mysticisme wordt hij vervelendgekunsteld. Dat is de vermoeidheid na de koorts, na ‘de koorts der woestijn’, zooals een zijner hoofdstukken heet, een koorts in hem tot heilige kunstkoorts geadeld. Ook waar Vander Straeten op zijn best is, zal hij nog niet altijd voor eenieder genietbaar wezen. Moest dit wel 't geval zijn, dan zou zijn kunst, in haar rijke, groot-aristocratische soort, niet zoo hoog staan. Zelfs voor hen, die heel wat verdragen kunnen, geeft Vander Straeten te veel. Hij schenkt champagne altijd maar door; hij wil niet weten dat een mensch toch zoo verlangen kan, soms, naar een eenvoudig glasje bier. Champagne moet een kermisdrank blijven; maar dat is hij niet langer als hij geplengd wordt langs 's heeren straten, zooals onlangs in Frankrijk's gezegende wijnstreek - en zooals in dit boek. Nu, des Guten zuviel te geven is toch ten slotte een bewijs dat men zou kunnen wat de besten kunnen als men zich leert te beheerschen. En laat het zonnegedaver wat afkoelen, laat den brandenden wind wat verfrisschen; laat het jonge woestijnpaard, dat daar stormt, geen weg-wetend met zijn jeugd, vlammensnuivend en vlammen-schietend, zijn baan leeren door onze kalmer Noorderliteratuur, dan zult ge zeggen: de beste Multatuli is verrezen; of liever nog: een Vlaamschen Van Booven, maar weelderiger nog en leniger dan zijn Hollandsche maat zijn we rijk geworden. Want dit is zeker: ‘Zuiderkruis’ bevat een voorraad poëzie als een heele bibliotheek andere Vlaamsche boeken te zamen. 't Is een opslagplaats van dichtersschatten, en daarom juist geen normaal bewoonbaar huis. ‘Ce ne sont que festons, ce ne sont qu'astragales!’ Och jawel, mijn brave Boileau-vriend, en ge moogt Vander Straeten's boek uitwieden, in naam van de zuivere kunst, zoodra ge u zelf in staat hebt getoond éen zulke bladzij te schrijven. En denk nu ook niet dat Vander Straeten u niets anders wil geven dan 't geen daar voor zijn oogen lag te blakeren en te branden: Ook hij, gelijk zijn prins Hamed. ‘voelde zijn oogen dwalen in 't hoofd, als keerden zij van den buitennacht naar den binnennacht van zijn wezen.’ Hij heeft de zangen afgeluisterd die het Foula-hart ontroeren, en hij heeft er bij geschreid zooals geen ander blanke dat kon. Hij heeft zijn oor gelegd op den harteklop van den neger en 't hooren weenen van heimwee ‘die aandoenlijkste ziekte der lichamelijk taaie negerrassen, de ziekte der oorspronkelijke zuiver-geaarde volkeren.’ Hij heeft al starend in de zachtklare oogen van die zwarte broeders het γνωθι σϵαυτν geleerd; en zoo natuurlijk-overvloedig als zijn beeldenreeksen borrelden de wijsgeerige beschouwingen op:‘Afstand en tijd geldt den blanken Neger niet, en de wind is zijn fluisterende gezel en de kameel zijn vriend en vertrouweling aldoor de lange reis; hij lijdt niet van de eenzaamheid; eenzaam is zijn innerlijk leven; | |
[pagina 223]
| |
't Heimwee van den blanke naar zijn bekrompen leven in steden met menschengeknoei, onderlinge kleinachting en benijding is een ongelukkige schande. Wie durft heimwee voelen naar dit kleinzuchtig beschavingsconventioneele, wie eens zichzelf was in de woestijnen, wier blik geen perk kende, wier geest, in nietig-bewustzijn, tevens de almacht der scheppende gedachte wist uit peillooze ledigte der aarde in 't ruim der hemelen... in d' eeuwigdurende stilte der simpelste natuur waar de gedachte landschap wordt op de vlakke horizont van geest en kimlicht, waar terug-onbewust wordt het bewustzijn dat zich op 't leven veroverde uit de eerste onbewustheid van den mensch’ (blz. 33). Hij heeft de diepere problema's die opzuchten uit de verdrukking van dat zwijgende zwarte werelddeel zijn hoofd voelen overweldigen: ‘Tegenover dit hebzuchtig voorbeeld oordeelt de Muzelman den blanke als door lagere hebgier aangedrift, en meent zijn eigen inzichten met recht heiliger. En is het ook niet daarom waar dat even wel in Soedan als in Arabië en Indië een Muzelman zelden tot het dus walgelijk ikzuchtig kristendom van die blanke krijgers zich bekeeren wil?
En de stilte der bergnachten scheen een geruisch rond de plechtig-oneindige stilte der gedachte in hem. Hij overzag het gebeurde. Hij verdeelde de aarde, de richting van 't strevend menschdom in twee kracht-ideeën: de kristene en de Mahomedaansche; 't uitgangspunt der kristen-idee was een kruis, stralend af een bloedigen rotsberg; 't uitgangspunt der Islam-idee was een gouden maancirkel boven de honderd witte koepelen, boven de zeven minaretten, boven de kasbah te Mekka; vele volkeren. de beschaafde, erkenden Jezus; vele volkeren, de onbeschaafde, erkenden Mahommed. maar Jezus' woord had geluid in wijsheid: “men oordeelt een boom naar zijne vruchten.” En hij dorst niet slechten tusschen de vrucht van Jezus' leer en de landen waar beschaving en gekunsteldheid zich ontwikkelden; en de vrucht van Mahommed's leer in de hevige natuurlanden waar oud-beschaving en kunst als overlevering der geslachten, den geest der volkeren onwankelbaar in aloude rechtzinnigheid en zuiverheid behielden. Een oogenblik had hij willen onderhoud afsmeeken van de tooverachtige sterreGa naar voetnoot(1), onderhoud met Jezus en Mahommed, en waarheid weten. Als in een straal der immer-fonkelende ster in ons, de ster van Hoop, ontleedde hij die begeerte; was misschien die nieuwe Zuiderster de oplichtende tijding van Jezus' hernieuwd menschwonder, op Mahommed's verrijzenis, wie wist het? | |
[pagina 224]
| |
En weer kalmer doorblaârde hij en doorlas Jezus' wonderlike gezegden; Jezus of Mahommed? wie wist het?... Als de bazuin der tijden, zilverde, in beving der luchten en marmers, de Turksche wachthoorn, en kondigde middennacht, en de rillende galm sidderde door de wanden der paleizen.... en, lang nadien... blies d' echo, uit de nachtverte.’ En toch zal 't waar wezen dat Mahommed's leer, die immers zooveel van 't christendom bevat, door Jezus' zendelingen zal worden uitgezuiverd tot een katholicisme, aangepast op die Zuidervolkeren; en profetisch klinkt het dichterwoord aan 't slot van dit hooggestemde boek. Want in Tomboutou is de kerk der nieuwe leer gevestigd, en de denkers en dichters van Soedan zien in de donkerte 't gebaar van den ouden Mohaman, den leeraar van de groote ‘griots’ en ‘maraboe's’ alginder, zijn laatste gebaar: ‘Weerom wees de hand naar Tomboutou, en boven Tomboutou, boven de kerk der nieuwe leering, door den grijsaard zoo hoog geprezen, en bloeiend voorzeid in komstige eeuwen, boven de rijke Soedan-landen, schitterde op staal-blauw,
onvergankelijk
't hevige Zuiderkruis.’
De besten onder ons zullen dit boek lezen en nog lezen; en ze zullen blij zijn en gelukkig omdat het nieuwe Vlaanderen rekenen mag ook op deze jonge schrijverskracht. J.P. | |
Deutsche Buhnenaussprache. achte und neunte Auflage, door Dr Th. Siebs. - Albert Ahn, Köln, 1910, 232 blz. 5 M.Duitschland is in zake van eenheid in de uitspraak nog al een heel eind verder geraakt dan wij, Nederlanders; alhoewel de eenheid daar in vele gevallen nog slechts theoretisch is, toch bestaat er een streven naar eene vaste uitspraak op het tooneel. In 1898 reeds kwamen verscheidene professoren aan de Universiteit samen met enkele bestuurders van schouwburgen om de tooneeluitspraak vast te stellen, want ‘kein Provinzialismus taugt auf der Bühne’. Veel tegenkanting hebben ze natuurlijk ontmoet, maar heden wordt slechts eene enkele uitspraak op het tooneel gehoord, en dat is voorzeker reeds een groote vooruitgang. Het werk dat wij voor ons hebben bevat de uitslagen van de beraadslagingen. Om tot eenheid te komen heeft men eerst de uitspraak van de beste tooneelspelers afgeluisterd, en wat het meest gebruikt werd, is tot regel geworden. Na de princiepen uiteen gezet te hebben, die de tooneeluitspraak moeten beheerschen, worden in de volgende hoofdstukken de klanken afzonderlijk onderzocht en het boek sluit met eene tamelijk volledige woordenlijst. Het heele werk door worden de voorbeelden phonetisch weergegeven, en, ongelukkig genoeg, wordt daartoe weer eene andere spelling gebruikt, die verre van duidelijk is. Op een punt willen wij de aandacht der lezers nog vestigen, nl. op het hoofdstuk Bühnenaussprache und Schule. Het streven om eene goede Duitsche uitspraak in de scholen in te voeren, moet rekening houden met de tooneeluitspraak, alhoewel deze niet in haar geheel kan overgeno- | |
[pagina 225]
| |
men worden, vooral niet daar waar het verschil tusschen de Bühnenaussprache en de taal van de streek te groot zou zijn. Daarom is het noodig dat de leeraars de twee met elkaar vergelijken om te zien in hoeverre de bepalingen van het tooneel in de school kunnen toegepast worden. Dit is voor ons eene vingerwijzing, hoe wij in het Nederlandsch zouden moeten te werk gaan Het geldt hier eene zaak van nationale beteekenis, en daarom zijn wij Dr Siebs en zijne medewerkers dankbaar om het voorbeeld dat zij ons geven. J.K. | |
Hoofdlijnen der staathuishoudkunde, door Mr J.B. Cohen. - Vierde druk. J. Noordhoff, 1911, Groningen. Prijs: 1.25 fl., 188 blz.Dit handboek is reeds aan zijn vierde druk: beste bewijs dat het goed bevonden wordt voor het middelbaar onderwijs. De methode is nog al eigenaardig, want schrijver wilde eene handleiding samen stellen ‘bruikbaar én voor de leeraren, wier vertrouwen in het tegenwoordige stelsel ongeschokt is gebleven, én voor hen die de socialistische levensrichting zijn toegedaan’. Al de beweegredenen worden zooveel mogelijk getrouw en ook uitdrukkelijk medegedeeld. Wanneer een leeraar aanwezig is kan dit natuurlijk niets dan goede gevolgen hebben. Dus gewoonlijk wordt gezegd: zoo spreekt de oudere volkshuishoudkunde, zoo spreken de socialisten. De schrijver doet nochtans hier en daar zijne eigene meening kennen en soms zou men ook wel wat meer uitleg verlangen. Om maar twee kleine bemerkingen te maken: waarom wordt, op blz. 149, niets gezegd over den waarborg der boeren leenbanken, die in Nederland, even als bij ons, gesteund zijn op de algeheele verantwoordelijkheid der leden. Waarom niet, op blz. 173, met enkele woorden het verschil geschetst tusschen de denkbeelden van Schulze-Delitzsch en Raiffeisen; dan zouden dat voor de leerlingen iets meer zijn dan bloote namen. Als katholieken moeten we ook deze bedenking maken, dat het ons spijt dat volstrekt alle katholiek karakter hier geweerd wordt. E. Vl. | |
Helmut Harringa, een verhaal door Herman Popert. - Prijs fr. 2.65. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.De schrijver Dr Herman M. Popert, schildert ons een aantal voorvallen die tot de gewoonheid behooren in het moderne Duitsche volksleven: eene lichtzinnige beschuldiging van diefstal, een straatoproer tegen de politie, een bruiloftsfeest, een politiek tafelgesprek, een zelfmoord, een Duitsch studentenfeest en meer alledaagsche dingen. Maar daarbij ontleedt de schrijver, door de feiten zelve voor te stellen zoo als ieder weet dat ze gebeuren, het zedelijk droeve of het zedelijk blijde en de oorzaken die daarhenen hebben geleid. Geen pedante tendenz; op geen enkele bladzijde van het boek staat er iets dat om tendenz-wege, tegen de werkelijkheid in, daar is En dat is deugdelijke litteraire kunst. | |
[pagina 226]
| |
Zulke kunst vergt niet enkel een woordenschat en zeggenskracht bij een open oog, maar bovenal eene verstandelijke en karaktermachtige ziel, eene zedelijke grootheid en een oordeelvermogen dat voor den eersten den besten ‘letterkundige’ niet is weggelegd. Popert beschrijft daarenboven slechts zaken die hij zelf gezien, ja zelf beleefd heeft. Hij was toch zelf rechter te Hamburg en zat er in de Kamer der Afgevaardigden. De schatten van psychologische analyse die hij daar opdeed, spreidt hij uit in dit werk. Popert strijdt voor hoogere volksbeschaving met defensieve wapens, hij bestrijdt wat de volksbeschaving schaden komt, wat ‘het kapitaal van zedelijke volkskracht’ komt verminderen. Dat beschavingsprinciepen moeten steunen op verstandige beginselen, dat ten slotte de godsdienst de grondslag is van alle hoogere beschaving, roert hij niet aan. Wel komt er een paar keeren de protestantsche godsdienstopvatting van den schrijver even in uit, maar geenszins in zooverre, dat het boek aan katholieken zou mogen worden afgeraden. Popert heeft het vooral tegen het drankmisbruik, of juister de feiten die hij vertelt toonen vooral, maar zonder tendenz, de zedelijke en stoffelijke wanordelijkheden van het alkoholisme in de verschillende standen. Méér andere maatschappelijke doodzonden stelt dit boek in hun verfoeielijke naaktheid ten toon: gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel bij hooggeplaatsten, heb- en eerzucht, ouderlijke lichtzinnigheid, oorlogsnationalisme, antisociale volksbeoordeeling, enz enz., maar al deze worden slechts als ter loops aangeduid, zij vergroeien niet tot eene thesis, gelijk vooral met het alkoholisme in dit boek het geval is. Op geslachtszedelijk gebied brengt de aard van het boek mede, dat het niet voor kinderen geschikt is, in denzelfden zin als ook een traktaat over christene zedeleer niet voor kinderen geschreven werd. Dat ouderen dit boek lezen en door hun voorbeeld evenals Helmut Harringa aan anderen de oogen doen opengaan. Het doet mij oprecht genoegen, dat ons volk althans de kans gegeven wordt zulk een veredelend werk te lezen al is het dan uit het Duitsch vertaald. Wellicht dat de drang bij Vlaamsche schrijvers ook eens ontstaat om aan hun volk boeken te schenken als dit, waar het Duitsche volk in een half jaar tijds 20.000 exemplaren van koopt. Floris Prims. | |
La formation des prix des denrées alimentaires de premiere necessite, par Albert Dulac. - Paris, Librairie des Sciences politiques et sociales, Marcel Rivière & Ce, 1911. 158 pages, 2 frs.De titel moet ge zoo verstaan: Hoe de prijzen van brood, vleesch en melk gevormd worden, hoe de markt bestaat en welke de invloeden zijn die daarop werken. De 10 eerste bladzijden worden gewijd aan de methode en werkelijk die zouden we al zoo gaarne hier niet zien, want ze zijn moeilijk geschreven en zullen voor meer dan een lezer de reden zijn waarom | |
[pagina 227]
| |
hij niet voortdoet en het boekske verdient nu toch wel gelezen te worden, want de uiteenzetting is goed gemaakt. Het gaat hier dus zooals we zooeven zegden over de inrichting van de markten en in dit opzicht zal gaarne gelezen worden wat hier geschreven staat over het ontbreken van inkomprijs in den landbouw, over de redenen waarom de landbouwer verkoopt, over de verkoopingen op levering, over den invloed van de grootere of mindere duurte van het goud, enz. Wat de invloeden betreft, die wegen op den prijs dier verschillende eetwaren, de schrijver wijst terecht op het belang der beschermrechten, der vervoertarieven, der hulpgelden die gegeven worden voor sommige landbouwvoortbrengselen, der wetten en reglementen, enz. Die zijn boekske leest zal stellig een klaarderen blik krijgen op het tot stand komen van de prijzen. E. Vl. | |
Wolters' laatste uitgaven. - Groningen.Daaronder zijn vooral merkwaardig: 1o ‘De Nederlandsche Letterkunde, schrijvers en schrijfsters der laatste eeuwen’ door Leopold in 10de zeer vermeerderde druk bezorgd. De lof, op deze puik-bloemlezing hier vroeger gelegd, dient nu nog hooger aangeslagen. Meest alle biografiëen zijn omvangrijker geworden, en veel meer jonge, ook Vlaamsche schrijvers werden thans opgenomen: toch blijkt hun getal nog lang niet wat het zou moeten zijn als we zien wat al jonge Hollanders binnen mochten; voor Hugo Verriest, Rodenbach, Vermeylen, De Clercq, Van de Woestijne werd een plaats ingeruimd. 2 dln, elk ongeveer 650 blz, elk fl. 3.90. 2o In Van der Wals ‘Of olden times and New’ verschenen als jongste nes Goldsmit's ‘She stoops to conquer’ en Shakespeare's ‘Julius Caesar’. Sierlijk, handig en goed met nota's voorzien, elk fl. 0.75. |