Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 507]
| |
Over letterkundeMark Twain
| |
[pagina 508]
| |
Men moest kans hebben, en ook een beetje aardrijkskundig vooruitzicht. Zoo had men toen voor een paar laarzen het heele grondgebied kunnen koopen waarop thans Chicago verrijst, en dichterbij het heele terrein waarover thans het aristocratisch kwartier van St. Louis zijn prachten uitstalt. In stede daarvan verhuisden ze naar Columbia (Kentucky) en dreven ze er een boerderij met zes slaven. Ook daar pakte 't niet. Nu gingen ze 't beproeven naar Jamestown, op een hoogvlakte van Tennessee. Hier haalde vader John Marshall Clemens zijn grooten durf uit. Hij kocht voor een appel en een ei 80.000 acres; 't zou toch brutaal verkeerd moeten loopen als hij op zoo 'n oppervlakte in de toekomst geen spoorweg ving, met dorpen en steden er langs. Maar 't liep verkeerd. De treinen schenen er waarachtig plezier in te vinden overal aan Clemens te ontsnappen. In zijn speculatie-hardnekkigheid verhuisde hij een vierden keer, naar Hannibal nu. Intusschen werd Samuel - of de andere - een knaap. Wat zou er van hem geworden? Zijn moeder, die stamde uit Kentucky, 't gewest der schoone meisjes, vond weinig van haar gaven in hem terug. Zijn vader had geen tijd, om veel aan zijn kinderen te denken. Samuel rakkerde, en hij voelde iets als een roeping in zich: ‘In my time I have had desires to be a pirate’. Dit kwam hem van ver. Een zijner Engelsche voorouders, Geoffry Clemens, ‘was one of the pirates who helped to sentence Charles the First to death.’ Maar de jongen was te ziekelijk om een goed man van 't vak te worden. 't Had van zijnentwege niet aan goeden wil ontbroken. Al drie keer had hij in de Mississipi gelegen en zes keer in de Berenrivier. Hoe hij zich telkens redde wist niemand; maar voor moeder was 't duidelijk: ‘Menschen die bestemd zijn voor de galg verdrinken niet’. In afwachting liep hij te Hannibal naar de school; zoogezegd althans, want vertrouwde kennis met meester of lokaal heeft hij nooit gemaakt. Eigenlijk was zijn vader zijn leermeester, in de schaarsche rustuurtjes die John wou gunnen aan de herinneringen uit zijn vroeger vrederechtersleven. Maar vader stierf al vroeg, zonder de achternagejaagde fortuna te hebben ingehaald; en bij zijn dood was 't ook uit met Samuel's onderwijs. De jongen had een ouderen broer, die veel geleerder was dan hij en die redacteur was en uitgever van een weekblad, als 't u blieft. Bij dien broer Orion kwam Samuel binnen als letterzetter, op zijn dertiende jaar. Algauw drukte hij met die lettertjes | |
[pagina 509]
| |
zijn eigen tekst, eigenlijk niets anders dan nieuws uit de streek. Op zijn achttiende jaar, vond Samuel zijn stadje Hannibal te klein. Hij zwierf in de Oostelijke staten van drukkerij tot drukkerij; hij drong door tot Boston en New-York, waar het zoojuist expositie was. Daar zag hij nu bewonderend wat het woord ‘wereld’ beduidde, maar hij voelde meteen zeer pijnlijk wat het woord ‘honger’ beteekent. En dooduitgeput kwam hij weer thuis. De letterzetter vond werk in drukkerijen te St. Louis en elders, tot in 1857, toen een toeval hem helpen kwam. Horace Bixby, loods op de Mississipi, troonde hem mee. Zou dat nu eindelijk de roeping van vroeger zijn? Jamaar, loods op de Mississipi, weet gij wat het was in dien tijd? Lees het na in de ‘Autobiography’. Er viel te werken met den kop harder dan voor een doctoraat. Maar 't was ook een weelde zich op die stille wateren te voelen wiegelen, al droomend tusschen twee hemelen en twee werelden. En heel zijn leven voelde Samuel dat gewiegel. Men kan 't meevoelen in zijn ‘Adventures of Tom Sawyer’, in zijn ‘Adventures of Huckleberry Finn’ en vooral in zijn ‘Life on the Mississipi’. Clemens bracht het eindelijk tot loods. Maar nu brak de burgeroorlog uit, en 't was meteen gedaan met de vreedzame scheepjes op de Mississipi; 't moesten nu allemaal oorlogsbooten zijn. Clemens was juist in New Orleans, toen Louisiana zich losrukte van de andere staten. Hij vertrok stroomopwaarts en den laatsten nacht van zijn tocht spleet een kanonbal van Jefferson de schouw van zijn bootje middendoor. Samuel, een geboren Zuiderling, hield het met de Esclavagisten. Hij bood zich aan ter inlijving en hij werd tweede luitenant in Missouri onder bevel van generaal Tom Harris. Zijn militaire loopbaan was op veertien dagen afgeloopen. Hij ontsnapte aan de eer krijgsgevangene te worden van kolonel Ulysses Grant, en nam zijn ontslag uit hoofde van algeheele verslapping. Maar intusschen was zijn broer, als behendig dagbladschrijver, geraakt waar hij zijn moest: President Lincoln benoemde hem tot eersten secretaris van Nevada. Orion ontving Samuel in zijn gunsten, en de jongere broer mocht mee op sinecure, maar zonder wedde. Ze maakten samen een heerlijke reis door de Prairie. Nu werd de jonge heer Samuel jager en ontdekkingsreiziger. Hij zat daar in de omstreken der zilvermijnen van Humboldt en Esmeralda. Hier begon hij zijn schrijversloopbaan: brieven | |
[pagina 510]
| |
naar het blad: ‘The territory Enterprizing of Virginia City’. Redacteur Goodman vond die correspondentie zoo merkwaardig, dat hij aandrong op regelmatige bijdragen. Maar Clemens, in zijn eerste schrijversuitbundigheid takelde zoo ongenadig wetgevers en gelukzoekers toe, dat er uit zijn artikelen bij iedere zitting van den Staatsraad een schandaal werd opgehaald. Voortaan moest nu de kroniekschrijver die artikelen onderteekenen. En als pseudoniem koos hij den kreet, waarbij de loods op de Mississipi waarschuwde in 't sturen: Mark Twain! (quarter twain, half twain. Let op! drie voet, vijf enz.) Die krantenstoutmoedigheid kwam uit op 't gene, naar al de Amerikaansche gewoonten van toen, gemakkelijk was te voorzien: een tweegevecht. Laird, de bestuurder van ‘the Union of Virginia City’ zond Mark Twain zijn getuigen. Geen van beiden had ooit een revolver gehanteerd. En ze oefenden zich met den ernst noodig voor een omstandigheid waarbij 't leven op spel staat. Toevallig hielden ze proefschietingen in 't zelfde bosch; de een hoorde den ander knallen en paffen. De leermeester van Twain had juist een vogel geschoten, toen Laird na zijn exercitie voorbijkwam en vroeg wie dat beestje had getroffen; ‘de heer Twain’ antwoordde de meester... Laird bedacht zich even, bood zijn excuses aan, schoof thuis gekomen zijn redactiestoel bij, en trok dadelijk alles in wat hij tegen zulk een schietvirtuoos had gedurfd. Maar daarmee was niet alles effen. De policie was streng voor duelleerders. Twain werd opgezocht, en hij vluchtte naar Californië. Te San Francisco vond hij een post in de ‘Morning Call’. Maar hij verveelde zich op 't bureau, en hij werd goudzoeker. 't Was in den gruweltijd van de grootste placers-furie. Mark Twain vond niets, gelukkig, hij ontliep de bekoring en hij liep naar zijn roem... langs een omweg toch. Want hij kreeg van het blad ‘Union’ van Sacramento een voorstel, en hij nam het aan. Dat voorstel was, op Hawaï den bouw van het suikerriet te gaan bestudeeren. Daar zat hij nu. Van suikerriet kende hij zooveel als van goudzoeken en revolverschieten. Maar aldra vond hij 't kolfje naar zijn hand: De clipper Hornet had schipbreuk geleden en hij kwam gesukkeld tot Honolulu, met enkele ontsnapten die drie en veertig dagen lang op enkele doosjes conserven hadden geleefd. Mark Twain deed ze hun lotgevallen vertellen, werkte den nacht door, en zond 's anderdaags het relaas naar zijn blad. 't Maakte zoo 'n opgang dat de Union seffens Mark Twain's honorarium vertiendubbelde. Van Hawaï uit deed Mark een zesmaandig reisje naar de | |
[pagina 511]
| |
Sandwich eilanden, en kwam vandaar naar Californië terug. Om wat bij te verdienen, hield hij nu lezingen die druk werden bezocht. Maar weer kon hij niet blijven zitten. En in 1867 vertrok hij naar Midden-Amerika, stak de landengte over, zag zijn oude gewesten in de Oostelijke Staten eens terug, en belde te New-York bij uitgever Carleton met een handschrift aan. De stommerik weigerde 't. ‘Twenty one years elapsed before I saw Carleton again, I was then sejourning with my family at the Schweizerhof, in Luzern. He called on me, shook hands cordially and said: I am substantially an obscure person, but I have at least one distinction to my credit of such colossal dimension that it entitles me to immortality - to wit: I refused a book of yours, and for this I stand without competitor as the prize ass of the nineteenth century.’ 't Was: ‘The Jumping Frog and other Sketches’, 't eerste groot succes van Mark Twain. In Californië terug, vond Mark weer een journalisten-buitenkansje. Met een genootschap Quakers aanvaardde hij de pelgrimsreis naar 't Heilig Land, als correspondent van de Alta California van San Francisco. Dit was nu het ‘New Pilgrim's Progress’. Hij bezocht de landen om de oude wereldzee en bereidde zijn ‘Innocents abroad’. Van dit boek werden op éen jaar 125.000 exemplaren verkocht. Mark Twain smeedde 't ijzer terwijl 't heet was, en hield bij zijn terugkomst lezingen vier jaar lang. Hij had nu roem en geld. Nu was 't maar een spelletje, ook een vrouw te vinden naar wensch. Toch moest zijn broer hem helpen. Die bracht hem bij Miss Olivia L. Langdon. En ze trouwden algauw, nog in 't jaar '70. Ze gingen wonen te Buffalo, op een eigendom door schoonvader Langdon aan zijn dochter tot bruidschat gegeven. Twain kocht een beheerdersaandeel in 't dagblad The Express en arbeidde dapper mee. Maar juist dat regel- en plichtmatig werk stak hem tegen. Hij gaf het op, en 't was zijn laatste dagbladkarwei. Hij had geld genoeg, en hij was verzekerd er met zijn boeken, waarmee geen fabriekstijd gemoeid was, nog meer te verdienen. 't Jaar nadien, in 1871 dus, verhuisde hij naar Hartford, een stad die, om haar natuurschoon, dichters en kunstenaars aantrok. Daar bouwde hij zich een villa, naar eigen zin, een vloek met den heerschenden smaak der Amerikanen, maar deze was een ongenadig slechte. En Twain's villa, die heette ‘de nieuwe grap van Mark Twain’, was inderdaad een model van sierlijkheid en practische inrichting: langs alle kanten lag ze met | |
[pagina 512]
| |
haar groote vensters open voor 't licht en den luister der schilderachtige omgeving. In die zonnige villa heeft Mark Twain veel huiselijk geluk en veel scheppingsweelde beleefd. Lees de aandoenlijke hulde door den guitigen grappenmaker met zoo 'n warme ontroering in hoofdstuk III van de Autobiography gebracht aan zijn vrouw, van wie hij zoo heerlijk getuigt: she was both a girl and a woman. Lees ook uit Susy's dagboek in die zelfde Autobiography 't portret van hem zelf door een van zijn kinders: ‘Papa's appearance has been described many times, but very incorrectly. He has beautiful gray hair, not any too thick or any too long, but just right; a Roman nose, which greatly improves the beauty of his features, kind blue eyes and a small mustache. He has a wonderfully shaped head and mustache... In short, he is an extrodinarly fine looking man. All his features are perfect, except that he has in 't extrodinary teeth... He is a very good man and a very funny one. He has got a temper, but we all of us have in this family. He is the loveliest man I ever saw or ever hope to see - and ho, so-absent minded. He does tell perfectly delightful stories. Clara and I used to sit on each arm of his chair and listen while he told us stories about the pictures on the wall. Papa's favourite game is billiards, and when he is tired and wishes to rest himself, he stays up all night and plays billiards, it seems to rest his head. He smokes a great deal almost incessantly. He has the mind of an author exactly, some of the simplest things be cannot understand. Our burglar - alarm is often out of order, and papa had been obliged to take the mahogany-room off from the alarm altogether for a time, because the burglar - alarm had been in the habit of ringing even when the mahogany-room was closed....’ Mark Twain kreeg vier kinderen; 't eerste werd maar twee jaar oud; Susanna, de tweede, het buitengewoon begaafd meisje dat dagboek hield, stierf op haar vier en twintigste. Een andere dochter huwde, en de laatste bleef haar vaders huiselijke engel, tot ze enkele maanden vóor Twain's eigen dood stierf in 't bad. Uit het landhuis te Hartford gingen Mark Twain's boeken hun gang over Amerika en over de heele lezende wereld. In 1872: Roughing it, vol mooie beschrijvingen; in 1873: The Gilded Age, een ‘novel’ in samenwerking met zijn vriend Charles Dudley Warner, en dat ook met uitbundigen bijval voor tooneel werd geschikt; in 1876: Tom Sawyer, het kostelijk jongensboek. dat zijn wijsgeerige diepten laat opengaan, naarmate men ouder | |
[pagina 513]
| |
wordt; in 1880: A Tramp Abroad, waarin hij verhaalt van zijn beide reizen naar Engeland en zijn lezingen te Londen; in 1882: The stolen white Elephant; datzelfde jaar iets in ernstigen trant: The Prince and the Panper; in 1883: The Life on the Mississipi, waarover reeds boven; in 1884: Huckleberry Finn, het waardig vervolg op Tom Sawyer; in 1889: A Connecticut Yankee at the Court of king Arthur, een parodie, in bijtende verontwaardiging op Mahory's ‘Morte d'Arthur’; in 1890: Christian Science, iets hooggestemd deftigs dat hem allerminst afging; in 1892: The American Claimant; in 1894: Tom Sawyer Abroad; in 1896: Recollections of Joan of Arc waarbij de kluchtigaard toonde wat een groot en edel hart er onder zijn grappen woonde, en weende soms; in 1897: More Tramps abroad; in 1900: The Man that corrupted Hadleyburg; in 1902: A double barrelled Detective Story. En door al die jaren heen tallooze tijdschriftartikelen, o.a. studies over Cooper en Shelley. Intusschen was Mark Twain millionnair geworden, 'k weet niet hoeveelmaal. Maar een speculatie-waagstuk bracht hem op één dag tot armoe. Heel Amerika wilde opspringen om zijn fortuin te herstellen. Twain aanvaardde geen dollar. Hij deed van '95 tot '96 een reis om de wereld, en de opbrengst van zijn reisbeschrijving deed alle zwarigheid vergeten. Van '97 tot '99 was hij weer Europeaan. Hij leefde in Engeland en Zwitserland. 't Was in deze periode dat hij Whistler bezocht. De schilder, die ook een grappenmaker heette, was juist bezig aan een van zijn wereldberoemde werken. Mark Twain stond aandachtig toe te zien. ‘Was ik van U, Mijnheer Wistler, dát zou ik wegdoen’. En met zijn hand maakt hij een wrijvend gebaar over 't versch geschilderd fragment. Whistler, buiten zichzelf, schiet toe: ‘Mijnheer, raak het in Gods naam niet aan, 't is niet droog!’ En Mark Twain: ‘Wat maakt het, mijn vriend, 'k heb toch handschoenen aan.’ Wistler had zijn meester gevonden. Bij voorkeur vertoefde Mark Twain te Weenen. Zoo was hij aanwezig in de zitting van den Reichsrath toen zestig politieagenten binnen rukten om zestien oppositie-leden in hechtenis te nemen. Dat trof hem geweldig. In 1905 kwam hij weer eens over. Ditmaal om door de Oxford University terzelfder tijd als Rudyard Kipling tot Doctor honoris causa te worden uitgeroepen. In den laatsten tijd was Mark Twain stil en somber geworden. De dood had zijn huis al te onbarmhartig bezocht. Nu stierf ook nog Henry Rogers, zijn oudste vriend, de kameraad van zijn tochten. Toch waagde hij er nog, in de laatste maanden, | |
[pagina 514]
| |
een reis naar de Bermuden aan. Daarna sloot hij zich op in zijn villa te Redding (Connecticut), die hij sinds enkele jaren betrokken had. 't Gaat niet aan, met bondige inhoudsopgaven eenig denkbeeld te geven van 't geen Mark Twain's boeken zijn. Men moet ze lezen; want hun verdienste ligt hoofdzakelijk in den humor die nederdruppelt of nederkletst. Een humor heel verschillend van onze verfijningen. 't Zijn zetten veelal om een boer van zijn paard te slaan, Pickwicksche invallen, vol contrasten, hoe grotesker hoe liever. Men glimlacht zelden bij Mark Twain, men proest het uit. Niet altijd bijzonder keurige, maar immer gezonde lezing. Zóó had hij zijn medemenschen met zijn komiek overrompeld, dat het van hem niet werd aanvaard, ernstig voor den dag te komen. Eens had hij, in een bevlieging van stille ingetogenheid, een gedicht gemaakt, dat hij wou voordragen op een feest in een Vrouwen-Universiteit. Twain staat op en begint, serieus lijk zestig: ‘Dames, ik zal de eer hebben U een gedicht voor te lezen’. De dames lachten. ‘Een gedicht dat ik onlangs heb gemaakt’. De dames schaterden. ‘Een ernstig gedicht’. De dames gierden. En Mark Twain zeeg neer op zijn stoel; hij verstond dat hij het recht niet had ernstig te zijn. Stanton's American LiteratureGa naar voetnoot(1) heeft, me dunkt, uitstekend gecondenseerd wat er over dezen op en top oprechten kerel, die niets had van een gendelettres, te zeggen valt: ‘In technique, it cannot be maintained that he stands high; his narrative wanders wither it listeth, blaimless of compact construction or climax; his style is not free from faults. Yet in spite of these defects his name has become “a household word in all places where the English language is spoken, and in many where it is not.” He has created two characters - Tom Sawyer and Huckeberry Finn - who will live long as humorously conceived but true American boys.... Moreover Mr Clemens has enshrined the Mississippi River of his youth in a kind of homely, virile prose-poetry, has recorded in narrative firm and vigourous the impression which the great river made upon his youthful mind. Nowhere else shall we find such descriptions of Mississippi River life in the fifties. Artistically defective his work is indeed; but to it cannot be denied the qualities of eloquence, naturalness and sincerity. The work, like the man, is genuine.’ | |
[pagina 515]
| |
Als 't waar is dat een mensch ieder keer dat hij lacht zijn leven verlengt, dan heeft Mark Twain aan ontelbaren een goeden voorraad uren bijgeschonken. Aandoenlijk is 't te denken dat een man die zoo weergaloos verzettelijk uien sloeg en grappen maakte, in zijn laatste jaren zoo deerlijk de bitterheid van 't leven moest smaken. Dubbel treurig is dit, dewijl Mark Twain, die toch een in-goede mensch was, geen heul en geen heil zocht daar waar ze enkel te vinden zijn, en als een laatste macabere klucht, troost en verstrooiing vroeg aan zijn sigaren.
J. Persyn. |
|