Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
BoekennieuwsPaul Alberdingk Thijm 1827-1904. Ein Lebensbild von Leo van Leo van Heemstede, mit dem Bildnis Alb. Thijm. - Freiburg im Breisgau 1909. Herdersche Verlagshandlung. 243 blz., M. 2.70.Geloof het vrij, indien Paul Alberdingk Thijm maanden lang moest wachten op een woord over zijn ‘leven’ in dit zijn bloedeigen tijdschrift, dan is 't niet omdat de hulde niet zoo spontaan wou komen. Onze lezers weten beter en herinneren zich hoe in ons Alberdingk-nummer van vóor vier jaar de grootste brok aan onzen dierbaren leider was gewijd. - Maar dit is de waarheid: was 't present-exemplaar zoo vriendelijk door Herder's huis ons gezonden, even gauw en even veel gerecenseerd als gelezen geweest, dan lagen op 't oogenblik een tiental recensies gereed. 't Is gegaan door al de handen der oud-Leuvenaars in mijn omgeving, en thans krijg ik het weer, fel beduimeld, maar fel genoten ook. Enkel geen recensie daarbij. Welaan, dit voor hen die Alberdingk nog niet kennen: Dit boek geeft ons Alberdingk zooals wij hem, tot ons blijvend geluk, hebben gekend Geen Alberdingk op een voetstuk, prijkend in marmeren onsterfelijkheid boven de op commando lofzingende scharen, geen Alberdingk vervluchtigend in den wierook tot een onbegrijpelijk groot Uebermensch; maar Alberdingk, na zijn dood, levend, zoo precies, zoo kordaat als toen hij was onder ons. Nu moet al dadelijk dit er bij: Het ontbreeki Leo van Heemstede niet aan cultus voor zijn uitverkorene. Lang niet; maar dit is 't verschil met andere biographieën - ach de meeste. De cultus hier is niet gemaakt, niet zichzelf gesuggereerd, de cultus dringt zich op, gaat uit van 't figuur zelf, en al wie in zijn nabijheid kwam ondervond, onderging onwillekeurig, lijdelijk, dienzelfden eerbied, diezelfde ingetogenheid, die zeker niet in eenieder zoo vruchtbaar werken kan als in de schoonbegaafde ziel van dezen biograaf, maar die toch in allen gelijkaardige gevoelens koesterde, tellend onder de beste waarop dit aardsche leven ons vergasten kan. Dit zullen allen bekennen, nietwaar, wie bij Alberdingk kwam, zag naar hem op, zag naar omhoog, als naar iemand die iets meer had, iets meer was - men wist niet aanstonds hoe of wat - dan een ander, om 't even wie. Ja, zooals dit boek hem ons geeft, zoo was hij: Hij was goed en groot, in de beteekenis waarin deze beide woorden groeien inéen, in een harmonie zoo zeldzaam, dat ik niet aarzel mijn persoonlijk gevoel te veralgemeenen en te zeggen: wij troffen ze nooit zoo schoon geëvenredigd aan. Zoo mocht dan Leo van Heemstede als vanzelf ontsnappen aan 't gevaar der meeste biografen: hun held op hun sympathieën boven zijn hoogte te tillen. Men idealiseert immers het ideale niet. En Alberdingk was een ideaal mensch. Hij was - het woord ontsnapte aan zijn biechtvader - een heilige. | |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
Wat hij was voor 't geen de wereld ook in de heiligen huldigt, voor de wetenschap en voor de kunst, niemand zou dat beter met minder woorden zeggen dan Leo van Heemstede zelf: ‘Paul Alberdingk Thijm war ein tüchtiger Historiker der fesselnde und gründliche, aber keine epochemachenden Geschichtswerke schrieb. Er war ein feiner, origineller, auf allen Kunstgebieten erfahrener, doch kein bahnbrechender Aesthetiker und Kritiker. Er hatte eine echte Künstlernatur, eine zartbesaitete Seele und ein feines Schönheitsgefühl, mochte er schon kein schaffender Künstler sein. Er war in vielen Zweigen des menschlichen Wissens bewandert, er war ein Denker. und erging sich in geistreichen Aphorismen und tiefdurchdachten Sentenzen; ein abgeschlossenes, theoretisches Werk hat er nicht verfasst. Ein in sich erleuchteter Mann, war er in höheren Dingen ein erstaunlich weiser Ratgeber,... in gewöhnlichen Leben jedoch zeigte er sich öfters unbeholfen und unpraktisch. Er war ein Mensch von seltener moralischer Grösze, der aber in seiner Bescheidenheit sich vollkommen bewuszt war, nicht zu den Gröszen der Menschheit zu gehören, jedoch die Vereinigung vieler trefflichen Eigenschaften in einem Menschen stempelte ihn zu einer merkwürdigen, eigenartigen Erscheinung. Er hegte im Heiligtum seiner Seele eine Gottes- und Weltanschauung, wie sie nur auserlesene Geister besitzen..... Er war ein volkstümlicher Streiter für Wahrheit und Schönheit in Wissenschaft und Kunst.’ Dat Alberdingk veel van huis uit had meegekregen weet al wie die bevoorrechte familie ook maar van hooren zeggen kent. Maar ontzagwekkend blijft niettemin wat deze man heeft gewerkt om te worden wat hij in dit ‘Lebensbild’ is. Zijn eerste groote daad was zijn hoogeschool-studie te gelijker tijd in de Wijsbegeerte, de Wiskunde en de Natuurwetenschap aan den eenen kant, en aan den anderen in de Letteren en in de Philologie. Zijn tweede was zijn huwelijk met de dochter van den grooten Duitschen geschiedschrijver Gfrörer. De eerwaarde Alzog, die de beide uitverkorenen huwde, mocht het wel zeggen zijn leven lang: Mein Segen war gut, nicht wahr? Zijn derde was zijn vestiging in Vlaamsch-België. Van dezen Hollander inderdaad mogen alle Vlamingen getuigen: transiit benefaciendo. Wat hij voor ons volk heeft gedaan als Professor aan de Alma Mater, als bestuurlid en later als voorzitter van ‘Met Tijd en Vlijt’, als redacteur van Dietsche Warande, als oprichter van 't groot propagandawerk het Davidsfonds en van 't klein cenakel. Dr Büter, als raadgever van Rodenbach, als lid en als voorzitter der Koninklijke Vlaamsche Academie: dat alles vormt een eenig Vlaamsch leiderschap. Vooral uit de verspreide stukken, die hij door de Dietsche Warande heeft gezaaid. kan men zijn kunstinzichten opmaken, zoo kerngezond en tevens zoo tintelend van oorspronkelijkheid: kunst voor het volk, nationale kunst, kunst steunend op de groote traditie, kunst wars van gezochtheid, van grootdoende theorieën, van aristocratisme zoowel als van anarchie. De schoonheidsleer, door zijn broeder Jozef zoo welsprekend verdedigd en verklaard, was | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
ook de zijne; en waar Jozef te kort schoot. in de muziek namelijk, was Paul daar om te voltooien. Want ondanks alles was de muziek hem de liefste en de hoogste der kunsten. In zijn beste jaren was hij een uitmuntend zanger, en in hem vond meester Tinel den stevigst onderlegden muziekkenner van Vlaamsch-België. In zijn gloeiende liefde voor de oud-christelijke kunst vond Alberdingk den onbezweken moed, door dik en dun te protesteeren tegen de dwaasheid van benamingen als ‘Renaissance’ en ‘Middeleeuwen’. Die ‘Renaissance’ was immers niet 't geen ze met zulk een naam beweerde te zijn en ‘Middeleeuwen’ dat bestond eenvoudig niet... Ziezoo, we hebben 't boek eens weer doorbladerd, weer hebben we een uurtje met Alberdingk geleefd, een uurtje dat we leggen bij die helaas voorgoed vervlogen uren toen we hem hoorden in 't auditorium te Leuven maar vooral in die onvergetelijke vergaderingen van ‘Met Tijd en Vlijt’ en Dr Buter, telkens voorgezeten door hem met een wijsheid en een schranderheid en een humor en een rijkdom van geleerde wenken en geestige zetten, waarvoor 't woord maestria het eenige juiste is. Weer komt de ontroering, niet enkel omdat hij heen is, de diep-beproefde maar ook rijk-gezegende en-zegenende man, maar omdat we weer lazen van dat sterfbed, uit het dagboek van zijn eenige dochter naverteld... Heere Jezus, de dag kome, vroeg of laat. maar mocht ons sterfbed op dat van Alberdingk gelijken! | |||||||||||||||||||
Stille avonden, door Stijn Streuvels, 2e druk. - L.J. Veen, Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.Langs omduidelijker is de kunst van den West-Vlaamschen prozameester aan 't worden, 't geen hij ze zelf heet in een bepaling die als motto dient bij een van de stukken in dezen bundel; ‘Onze kunst is het verbeelden van ons eigen, innige voelen’. Om hetnog korter te zeggen: Streuvel's talent of-wil men voor zijn groote gaven nog een grooter woord - gaat op langs om liever in lyrische beschrijving of in beschrijvende lyriek. Vooral dit laatste. Want met Stille Avonden dringen we een goed eind door in Streuvel's binnenste. bij zoover dat men dit boek mag heeten - iets vreemds voor Streuvels-subjectieve kunst In die stukken vertelt hij ons hoe zijn werk groeit in hem. En zij die met Lessing's Laocoon in de hand zoo dikwijls mochten beweren dat Streuvels meer schilder dan dichter was, dat hij meer in de ruimte werkt dan in den tijd, dat hij meer lichamen. dan handelingen ziet, zullen thans wel bekennen dat hij evengroot dichter als schilder is - of wordt. Het ‘nebeneinander’ is nog even meesterlijk als vroeger; maar nu komt er - en voor de letterkunde in haar nauweren zin is 't verheugend - meer ‘nacheinander’. Niet enkel waar 't hem zelven geldt, en zijn uitverkoren zielstoestanden, maar ook waar hij zijn medeschepsels wil beetkrijgen: ‘Ik wist er de menschen, hun wezen, hun doen in 't dagelijksche leven en 'k kon ze in sterke duidelijkheid voor mij doen komen, ze doen handelen, een voor een, gelijk ze gewend waren in hun simpel bestaan’. En dat kan hij | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
nu: Hij boeit, maar 't pakkende bij hem ligt niet - zal zeker nooit liggen in 't verzinnen van een ongewone handeling, met verbijsterende intrigue-vondsten; 't pakkende bij hem ligt juist in de ongewone behandeling van zeer gewone handelingen. Menschen, die wij alle dagen in de volste alledaagschheid doende zien, neemt hij op in zijn kunst en het doodbanale van hun gebaren houdt hij vast met den greep van zijn kunst die 't vergankelijk vleesch in marmer vereeuwigt. Wel mogen velen van ons, echte kinderen van onzen haastig-stuwenden, driftig-pulseerenden tijd, den bedaarden, stoer-vasten buitenkerel breedsprakerig vinden, ook voor den verfijnsten smaak blijft Streuvels' trant nooit verwaterd, nooit aangelengd, maar altijd sappig-malsch. En zijn manier herinnert u telkens de bladzijde van Huet over Vondel, waar deze te gast gaat aan 't lekker gerecht van zijn taal. 't Laatste stuk van dezen bundel ‘Ingoyghem’ oorspronkelijk opgedragen aan den grooten pastoor van het dorpke - ‘den band die heel dat leven samenhoudt, en onder zijne oogen komen en gaan de dingen door de dagen’ - is van 't zuiverste lyrisme over natuurschoonheid ooit door een menschenhand gegeven, een volledige verhuwlijking van een reine ziel met een reine natuur. Maar 'k heb u gezegd dat ‘Stille Avonden’ ons een kijk geeft in Streuvels werkwijze. En allicht wekt het bijzondere van 't geval bij dezen zeer objectieven kunstenaar, nieuwsgierigheid op. Welnu, lees de eerste schets, ‘de lustige Begraving’ en gij zult vernemen hoe bij 't avondlijk bespieden van Djake en Mietje ‘Minnehandel’, Streuvels' machtigste werk, werd geboren. Lees Horieneke, de tweede schets, en onvergetelijk zullen blijven hangen in u Streuvels' wandeluren van tien jaar geleden toen voor 't eerst het eerste communicantje uit zijn Lenteleven als een verschijning opdoemde voor zijn jongen dichtersblik. Horieneke II is een brok poëtische wijsbegeerte over de herinnering, berustend op zoo stevig beredeneerden ondergrond, als ware ze Fichte uit het hoofd gegrepen. - Lees Zomerdagen op het vlakke Land, de derde schets, en gij zult het benijdenswaardig vinden, het dichtersleven van dien buitenjongen, die 's winsters onder de lamp zijn boeken schrijft, en in lente en zomer door Vlaanderen kuiert om telken jare in den herfst weer zijn rijken oogst van schoonheid binnen te halen. In dit stuk vooral legt de kunstenaar ons bloot de plans en 't bestek van zijn werk, en 't is als een machtig voorspel voor de weidsche wintervertooning. Maar uit deze preludes alle drie bloeien op zich zelf weer epische dingen op: Of is 't geen stuk epos: de Boomen en de Zee uit ‘Zomerdagen’, en vooral die Paardenrit uit ‘Zonneblommen’. En weer in ‘Zomerdagen’ is daar een Oostersche gloeispuiting van lyriek, die zoo begint ‘Laat de wind nu rameien door de lucht’... Meer dan elders wellicht vraagt in dezen bundel de estheet Streuvels het woord: Al zijn deze denkbladzijden niet de zuiverste kunstproductie, de dichter heeft wel het recht door zijn fantasieën heen zijn gedachten te weven en wij luisteren met verdubbelde belangstelling, want waar een kunstenaar als deze zijn grondslag openbaart zou ook de meest geijkte professor zich wel moeten gewaardigen het oor eens te spitsen: ‘Schil- | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
deren is toch altijd de conventioneele interpretatie der werkelijkheid; 't is er zoozeer niet om te doen een ding zijn juiste kleur te geven - alle tonen hebben hun relatieve waarde - en 't is de tegenstelling der bekleurde onderwerpen die den indruk van het opgenomen gevoel of stemming weergeven - verf is enkel het middel en alle schilderkunst is maar een comedie met kleuren, aangezien de waarheid op verre na niet te benaderen is. De kunstenaar heeft dus te zoeken en te kiezen naar eigen middels om door de “behandeling” van zijn kleuren neer te zetten 't geen hij ziet en al blijft hij onder visueel opzicht ver van de ware weergave van zijn onderwerp, toch steekt zijne ziel en zijn wil in zijn werk.. indien hij maar sterk genoeg is en fijn genoeg voelt. Daarom ook zien we bij elken artist - daar elk op zijn wijze ziet en daarnaar zijn onderwerp behandelt - een verschillig uitwerksel van 't geen in de natuur enkel en altijd licht en schaduw blijft. Die werkelijke zon en die werkelijke schaduw zijn eeuwige en onveranderlijke dingen, maar worden altijd met andere oogen bezien, met andere temperament gevoeld en met andere methode en procédés behandeld, en die natuur is en blijft voor eenieder zoo ontzaggelijk groot en rijk dat alle eerlijk werk een kunstwerk kan worden -: de benadering der schoonheid is langs duizend kanten te bereiken .... en intusschen twisten de kunstenaars over hun eigen middeltjes en vóor hun onderwerp bibberen zij in de angst van hun onmacht, omdat zij het absolute willen bereiken met de schamele middels die zij aan de hand hebben, de zeven kleuren van een palet...’ En verder ‘Al 't geen ik tot hiertoe van hen gezien had, al 't geen ze gedaan hadden was werken om lijn en kleur tot een harmonieerend geheel samen te brengen, maar het innige leven, de atmosfeer van het landelijk bestaan overzagen zij, 't ontsnapte aan hun oogen. En nu werd het me vol bewust: die samenhang van lijn en kleur, het uitzicht van het land, de westelijke zon en de vormen der dingen die ze opnamen, waren hier in de natuur enkel de omlijsting van dat andere waar ze te vergeefs naar zochten. De groei en de gang der dingen, het altijd anderende leven, de polsslag die 't al bezielde, was nochtans overal te zien en te voelen. Die schijnbaar alledaagsche gebeurtenis: de menschen en hun stille doen’ dàt was het groote onderwerp. het roerende leven in de omlijsting van dat schoone versiersel van land, lucht en licht; het straalde er in als een schitter-waaier van stillen ernst en heilig levensgeluk!’ Dat moet Streuvels hebben geschreven met een reflectieven kijk op zijn eigen kunst. En dat maakt me bijzonder blij: Ik zie er in de nooit voldane zucht om altijd beter en grooter te doen, een ernstigen waarborg voor immer ruimer en rijper werk, een vasten wil van stadigen opgang naar 't hoogste ideaal van den dichter: de weergave van 't volle menschenleven. J.P. | |||||||||||||||||||
Woordkunst, leerboek tot het bijbrengen van inzicht in letterkundige verschijnselen, door M.A.P.C. Poelhekke. - Groningen, J.B. Wolters, 1909.Dit boek leert wat onze schooljongens moeten weten over poëzie; over haar vorm, over haar inhoud. Wat aangaat den | |||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||
vorm, krijgen we de volgende hoofdstukken: Woordkunst, plastiek, rhythme, vers, strofen, sonnet, proza. - Wat den inhoud betreft, komen aan de beurt: volksdichting en kunstdichting, hoofdsoorten van dichtvoortbrengselen, epiek, lyriek, dramatiek, didactiek. Een kostelijk boekje mag dit heeten: 1o omdat schoolboeken over aesthetiek in 't Nederlandsch zoo schaarsch zijn; 2o omdat, onder die zeldzame, dit voorzeker het beste is. - Nooit kwamen ons onder oogen bepalingen van kunsttermen zoo stipt-omschrijvend, en tevens zoo oorspronkelijk bedacht en zoo duidelijk alles zeggend, bijna op 't concrete af. Maar wijl ons 't boekje zoo degelijk-deugdelijk schijnt, kunnen we er niet om heen, te verzwijgen wat ons minder behaagt. Vooreerst valt er, dunkt ons, te wijzen, op een innerlijke tweespalt in de opvatting. De volkspoëzie wordt hier zóo in de hoogte getild, wordt zoo luid als Vilmar het deed te zijner tijd geprezen als de beste kunst, dat men zich afvraagt: waarom dan een leerboek)e over poëzie, zoo dat boekje preekt dat poëzie zonder leer toch de beste blijkt. - Hier schijnt inderdaad de schrijver er ál te veel op belust volkomen een kind van zijn tijd te wezen: Hij weet voorzeker zelf wel dat er met die zoogezegde ‘vereering voor volkspoëzie’ heel wat apekool is gemoeid; en dat dit een punt is, waarop onze ijver om toch maar in alles democraat te wezen, de gezonde rede overschrijdt. De ware volkspoëzie - zooals hier bedoeld - bestaat in de beschaafde wereld enkel nog bij Finnen en Serben - althans in een toestand die mén bloeiend mag heeten. Daar is elke boer een dichter. Welnu, zoo de vertalingen, die we uit die poëzie te proeven krijgen, niet al te zeer ons bedotten, dan moet toch eenieder bekennen dat de poëzie der enkelingen-uitverkorenen, in haar kunstige tucht, haar ordelijke evenwichtigheid, haar gedachten- en gevoelsmelodieën, haar vaarten naar de hoogste raadsels die in menschenbreinen hangen, - heel wat anders is en heel wat beters. Natuur zeker, maar ook school. En dat te hebben verkondigd is een der kranigste ideeën van Horatius' Ars poetica. Als Aristoteles zelf de vraag niet beantwoorden dierfGa naar voetnoot(1) of Homeros, de natuurdichter, bij uitmuntendheid, niet meer aan de kunst dan aan de natuur had te danken, dan mochten al onze lofapostelen van de volkspoëzie wel een beetje voorzichtiger worden. Dat men er Pope's zoo jammerlijk vergeten Essay on Criticism maar weer eens op naleze. De hoogst begenadigde individuen blijven de sterkste dragers van de kunst, en waar is de volkspoëzie die, hoe subliem soms in haar eenvoud, niet schuchter zwijgt als Dante en Shakespeare spreken. En - wat verkiest ge in den dichter onder alle grooten het meest op volkskunst verliefd - zijn Faust. of zijn liedjes? De hoogste kunst moet wortelen in de volksziel, moet voeling houden met het volk, dat is waar, maar dat is ook heel wat anders. Laat het ons bekennen: De aesthetieker van den dag maakt een vreemd figuur. Hij wil de modernen niet misnoegen; zij die toch essentieel zijn en blijven verfijnde individualisten - die zeer grof kunnen doen - haters der menigte, grootgaand op de | |||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
nieuwe wijsbegeerte van 't egotisme en op een kunst ‘die niet sociaal is’ - en de schoonheidsleeraar geeft hun graag een handje. Aan een anderen kant is daar de democratie, die, al raakt ze niet altijd feitelijk grond, toch zeker alom in de lucht hangt. En daaraan moet ook de kunst meedoen en de kunstcritiek.... en zoo wordt de volkspoëzie het hoogste kunstgenre - en zoo krijgt ze in dit zeer ernstig boekje een plaats zoo ruim als die waarmee de dramatiek is bedacht. - Maar genoeg. En hiermee zal Poelhekke's ‘Woordkunst’ niet minder heilzaam een zending vervullen. Ze ontwikkelt op een uitnemend verstandelijke wijze 't kunstgevoel. Zooals alle handboeken wendt ze zich minder tot de geboren dichters dan tot die beschaafden die in het waarachtig genot van een dichter besluiten het juist beoordeelen en het zuiver-klaar inzien van de poëzie. En geen enkele der ons bekende ‘poëtieken’ brengt zoo fijn een maatstaf aan als het theoretisch boek van dezen ook practisch zich openbarenden kunstenaar. J.P. | |||||||||||||||||||
Germaansche balladen, door Omer Wattez. - Amsterdam, S.L. Van Looy, 1909, 127 blz.Dit boekje bevat twee soorten van werk: een studie over de Germaansche ballade, en proeven van vertalingen uit het Dietsch, het Engelsch, het Duitsch, het Scandinaafsch Die studie, door den schrijver in de Vlaamsche Academie voorgedragen, zal door sommigen wel met voorhoofdrimpels zijn aangehoord: een model van afronding en van geleidelijkheid is ze zeker niet. In iets dat goed op zijn pooten staat, verneemt men geen twintig maal op twintig bladzijden: ‘gelijk wij hooger gezegd hebben’ of ‘zei ik hooger’ of ‘hebben wij hooger gezegd’ of ‘zeiden wij’. Ook de diepere grond der voorstelling heeft geen vastheid; er is iets neurasthenisch in dit stuk, een gebrek aan samenvattingskracht en een nog grooter gebrek aan dieper inzicht. Zoo hekben we meer b.v. aan de drie bladzijden door Poelhekke in ‘Woordkunst’ aan de ‘ballade’ gewijd, dan aan deze lange doceering. Op de aesthetische stellingen van het stuk is 't beter niet in te gaan: die zijn ál te losjes getimmerd. Maar een komische ketterij als deze: ‘Goethe vierde de Gotische kunst’ mag ik toch wel ophalen. Of heeft de schrijver soms gemeend dat hij de gril van Goethe om Boisserée te steunen tot een Leitmotiv in diens leven mocht maken? Is de dichterlijke vertaler beter geslaagd dan de wetenschappelijke verslaggever? Dat mochten we van Wattez toch verwachten. Meesterstukken geeft hij ons niet, maar dat weet hij zelf: ‘Ik verbeeld me volstrekt geen Goethe te zijn in 't overbrengen of bewerken van Oudgermaansche balladen; maar ik meen toch door mijn werk niet te veel te hebben geschaad aan de gedachte, die deze balladen heeft in 't leven geroepen’. Dat is nogal zonderling gezegd, maar er valt uit te onthouden dat Wattez zelf verzoekt hem geen te hooge eischen te stellen. De oudste balladen zijn meest alle goed gemoderniseerd. Maar een andere vraag is of dat moderniseeren zelf geen anti-aesthetisch werk is. Leg maar eens neven malkander dezen - overigens goed bewerkten - Halewijn en den ouden. Erger wordt het bij de vertaling van meesterstukken uit de hedendaagsche letter- | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
kunde, waarin de verfijning van rythmen zoo bekoorlijk werkt. Wattez is zelf te zeer kunstenaar dan dat hij niet dadelijk zou voelen hoe hij Heine's Loreley heeft geradbraakt: ‘Ik weet niet wat dat zal beduiden
Dat ik zoo treurig ben!...’
Wij mogen aan Wattez goed werk vragen. Meer dan eens heeft hij er ons gegeven Dat de gemoedelijke verteller van vroeger maar eens weer zich hooren laat; en we zullen dadelijk deze zijn missing vergeten. V.W. | |||||||||||||||||||
La Hollande politique, un parti catholique en pays protestant, par Paul Verschave.-Librairie académique, Perrin et Co, Paris, 1910, 420 blz, fr. 3.50.'k Ben overtuigd dat er weinigen zullen zijn, ook onder de meest beslagen vakmannen, die dit boek, zullen lezen zonder er veel uit te leeren. 't Is inderdaad een voorbeeldig studiewerk. Hoe een Franschman er toe geraakte het beste vulgarisatieboek over Hollandsche toestanden te schrijven dat vooralsnog verscheen? Wij vernemen het uit het Vlaamsch prospectus dat in de uitgave werd geschoven: Paul Verschave is advocaat en lid van den gemeenteraad te Warhem in Fransch-Vlaanderen. ‘Bij gelegenheid eener reisbeurs, bekomen in een prijskamp van schoone letteren’ verkoos hij Holland te zien, en hij zag en bezag dit wonderland niet alleen langs buiten voor zijn schilderachtige ligging, zijn bekoorlijke landschappen, zijn eigenaardige kleederdracht; maar ook langs binnen voor zijn gebruiken en zijn zeden. Wat hem van den zedelijken kant het meeste sloeg was de klare en verreziende begripsmacht, de taaie en aanhoudende wilskracht, de ruime en edelmoedige opvatting en handeling der christen-staatkundigen in zake van bestuur in het algemeen en van onderwijs in het bijzonder. ‘Kalvinisten en katholieken verstaan elkander en werken hand in hand om het moederland van de omwentelaars en socialisten te bevrijden, om het huidige Nederland op de onaanstootbare christen grondvesten te versterken, om de landgenooten tot de ware volksgezindheid te geleiden langs den weg vooral van het vrij onderwijs. Die christelijke coalitie begonnen omtrent 1878, weleens in den loop dier jaren “monsterverbond” geheeten, heeft gezegevierd in 1909, voor vast en goed’. Hun ver vooruitziende, geduldig doorwerkende, wilskrachtig handhavende politiek hebben de Hollanders volgens Verschave in hun strijd tegen de golven geleerd. En uit die liefde tot den grond, dien ze zelf schiepen als 't ware, sproot hun heerlijke vrijheidsdrang. De protestanten hebben getoond wat ze in de laatste eeuwen met dien vrijheidsdrang vermochten. Maar in dit boek toonen het zoo goed als of nog beter dan de geloovige Calvinisten de Hollandsche Katholieken Wat die hebben verricht in de laatste veertig jaar, wat ze hebben gewerkt om zich te vormen tot partij, om zich te scharen onder een program, om, als 't er op aan kwam, den gemeenen vijand, het almachtig liberalisme samen met anti-revolutionairen te | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
verslaan, om op de christen-beginselen van staat- en staathuishoudkunde heel Holland herop te bouwen; en wat ontzaglijke werkers voor dat grootsche doel aan den eenen kant Dr Schaepman en aan den anderen Dr Kuyper zijn geweest: dat komt uit dit boek heerlijk te voorschijn. Maar Verschave's werk geeft alles wat het in zijn hoofdtitel belooft: ‘La Hollande politique’ Om al 't ingewikkelde van de Hollandsche partijen en partijtjes te ontrafelen verdeelt hij zijn boek in twee: ‘Les Partis politiques’ en ‘Soixante années de vie publique’. Het eerste is als 't ware statisch, het tweede dynamisch. Eerst de studie over de staatkundige begrippen, dan het spel van 't in werking treden dier begrippen. Zoo worden we beurtelings ingelicht over de Katholieke partij met Schaepman, over de anti-revolutionnaire met Kuyper, over de christelijk-historische met de Savornin Lohman, over de christelijk-liberale met Bronsveld, over de Friesch-christelijk historische met Schokking en Wagenaar. Dan komen de liberale partijen, met de alles overheerschende figuur Thorbecke; na hem, zelfs reeds voor zijn dood, de splitsing, die thans uitkomt op oud-liberalen, progressistische liberalen, met Goeman Borgesius en democraat-liberalen met Treub. Eindelijk de socialistische partij, in 't leven geroepen door Domela Nieuwenhuis, en in de Kamer vooral door Troelstra geleid, terwijl Domela langsom meer anarchist is geworden. In het tweede deel, zien we de strijders hun gedachten uitvechten in botsingen van partijen onderling, in scheuringen van partijen innerlijk, zóo dat met het samengaan van twee verschillende partijen doorgaans in elke partij op zichzelf een scheuring ontstaat. Dan langzaam, maar zeker, eerst bedekt dan openlijk de vorming der christelijke coalitie, die twintig jaar haar krachten beproeft, op en neer, tweemaal een korte overwinning beleeft in de ministeriën Mackay en Kuyper en eindelijk zich vestigt als de leidster van Holland's lot, naar alle vooruitzichten het kondschappen, voor een reeks van jaren die misschien wel de halve eeuw liberaal bewind, pas voorbij, kan vergoeden. Want ministeries als dat van Heemskerk schijnen wel te beantwoorden aan 't geen thans onze Noorderburen vóor alles kan lijken. Opvallende flaters zijn er in dit Fransch boek over Holland niet. Enkel de journalistische arbeid van Schaepman na zijn redacteurschap in ‘De Tijd’ - dus al het Centrum-werk - komt niet tot zijn recht. Dat ‘de Katholieke Werkman’ verleden jaar is verdwenen, heeft Verschave nog niet vernomen; zijn stamelen, waar 't de geslachten der Nederlandsche woorden geldt, zal hem worden vergeven, wijl hij zoo juist de schrijfwijze van erg ingewikkelde benamingen en van heele zinnen soms, heeft weten te snappen. De Franschen maken ons aan zooveel stiptheid niet gewoon. Wat vooral dit boek overtuigend leert: 't is dat de Hollandsche politiek, hoe zij ook heete, een politiek is van beginselen, zooniet practisch-doorproefde, dan toch altijd stevigberedeneerde beginselen; verkondigd onder 't volk, met veel drift - jawel, hoe kan men zich de politiek anders denken? - maar uiterst zelden gerugsteund door oneerlijkheid, door laster of gesjacher. In de meeste gevallen worden dan ook die begin- | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
selen, zonder krenken of kreuken, in werkelijkheid doorgevoerd. Vraagt men dan naar den grondslag, waarop de leiding der partijen in Holland, ten slotte zich steunt, dan klinkt vooral hier Proudhon's woord als een klare waarheid: ‘Au fond de toutes choses il y a la théologie’. A.B. | |||||||||||||||||||
Das Familienfideikommisz im Gebiete des Preuszischen allgemeinen Landrechts von Hermann Ramdohr, Oberlandegerichtsrat in Posen. - Berlin, Verslag von Franz Dahlen, W. 9, Linkstrasze 16, 1909, 725 bladz., prijs: 14 Mark.Erfstellingen over de hand, dat wil zeggen beschikkingen waarbij aan iemand een goed wordt gegeven met last om het gedurende zijn leven te behouden en bij zijnen dood aan iemand anders over te laten, zijn ingevolge art. 896 van het Burgerlijk Wetboek, (we spreken hier niet van uitzonderlijke bepalingen) ten onzent verboden. Vroegertijd was dat niet zoo. Zulke beschikkingen waren toegelaten en zoo hadt ge eigenaars die in werkelijkheid enkel moesten aangezien worden als vruchtgebruikers, vermits ze het goed niet mochten vervreemden en het bij hunnen dood aan iemand anders moest overgaan, in den staat waarin zij het ontvangen hadden. Nu is de grondeigendom bij ons volkomen vrij: met den grond evenals met een roerend kapitaal kan men doen wat men wil; de eigenaar kan het met lasten bezwaren, kan het verkoopen, verdeelen, met andere woorden hij is vrij. In Duitschland is dit niet altijd zoo. Op het einde van het jaar 1900 waren er in Pruisen 2.177.148.4 hectaren of 6.24% van de geheele oppervlakte van den Staat gebonden, waren er met andere woorden, al die hectaren fideicommisgoed, zoodanig dat dus de eigenaars daarvan enkel het gebruik hadden en bij hunnen dood dat goed overging aan een hunner erfgenamen. Veel werd er over getwist, ook in Duitschland, om te weten of het voordeelig is fideikommislanden te behouden. Niet alleen werd er tegen geijverd, na de omwenteling van het jaar 1848 en besliste de nationale verzameling in Franckfort den 21 December 1848 dat de familie fideicommisgoederen moeten verdwijnen, maar ook nog in den jongsten tijd, namelijk bij 't behandelen van het Duitsch Burgerlijk wetboek, dat in gebruik gekomen is in 1900, werd het afschaffen van de fideicommissen voorgesteld. Maar dit zonder gevolg, want in het burgerlijk wetboek is van het fideicommisrecht geen spraak en art. 59 van de wet waardoor het burgerlijk wetboek ingevoerd wordt bepaalt dat de voorschriften van de landswetten betrekkelijk de familiefideicommissen onberoerd bleven bestaan. Er is wel spraak in Duitschland eene nieuwe wetgeving te maken over de fideicommissen en zoo werd in het jaar 1903 een ‘voorloopig ontwerp van wet over de familiefideicommissen’ neergelegd, maar dat ontwerp is nog geen wet geworden en 't is zelfs niet te voorzien wanneer het wet worden zal. Alleszins blijven de fideicommissen ook met het ontwerp bestaan en worden alleen enkele bepalingen daaromtrent gewijzigd. Wonder is het wel dat ook in de laatste jaren veel fideicommisgoederen tot stand kwamen. Zoo bestonden er in Pruisen, tot op het einde van 1900, 1119 en van dit getal waren er 599 bijgekomen in de laatste 50 jaar. | |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
De grootste meerderheid van de fideicommissen in Pruisen zijn in handen van edellieden. Het groot grondbezit en voornamelijk de bosschen worden alzoo behouden. In de eene streek van Pruisen zijn de fideicommissen toch veel meer verspreid dan in de andere, zoo, op het einde van 1904 besloegen ze 16.3% van de heele oppervlakte van Hohenzollern, 15.5% van de oppervlakte van Schlesien; 7.7% van de oppervlakte van Westfalen en maar 2,8% van de oppervlakte van Rijnland en 2% van de oppervlakte van Hannover. Alleman is het eens om te zeggen dat fideicommissen, anders gezeid dus, gebonden grondeigendom, uitzondering moeten blijven dat de economische toestanden in den tijd waarin we leven te rap veranderen en dat de grond moet kunnen in handen komen van hem die hem meest zal doen opbrengen. Het werk dat we hier aankondigen is in wettelijk opzicht wellicht het volledigste dat over fideicommissen in Duitschland verscheen. Het is verdeeld in drie deelen: In het eerste komen de wetten, alsmede het ontwerp van 1903, waarover we daar zooeven een woordeken zegden. Het tweede deel is veruit het voornaamste voor ons. Het behelst eene systematische voorstelling van de fideicommissen; de redenen voor en tegen en het recht dat ze beheert. Dat deel alleen beslaat meer dan 500 bladzijden. Het derde deel bevat formulen een ontwerp van stichtingsoorkonde, een besluit van bekrachtiging, enz. Aan al wie in fideicommissen, zooals die in Duitschland bestaan, belangstelt, wordt het werk aanbevolen. E.Vl. | |||||||||||||||||||
De nieuwe kruistocht. Drankweergeschiedenis van Rooms Nederland, 1895-1907, door Dr Gerard Brom. Voor het Dr. Ariens-fonds. - Van Moorsel & Van Boogaart, Helmond, 1909, 204 bladzijden.Gaarne bevelen wij dit boek ter lezing aan, eerst en vooral omdat in België, veel meer nog dan in Noord-Nederland, het noodig is propaganda te maken tegen het drankmisbruik. In België wordt immers tegen het drankmisbruik veel minder gedaan dan bij onze Noorderburen en geloof me vrij, het is niet omdat het bij ons minder noodig ware. Meevoelen en geestdrift zou opgewekt worden door het vernemen van wat er in Noord-Nederland door katholieken gedaan wordt. Maar dan ook zouden we willen dat dit boekske gelezen werd omdat het zoo pittig geschreven is. Dat wil nu wel niet zeggen dat alles wat hierin staat als klinkende munt moet aanvaard worden: het boekske komt meer uit het hart dan uit den geest en daarbij uit een jong hart dat niet altijd met de noodige kalmte wikken en wegen kan. Ge vindt er de geschiedenis van wat er in de laatste jaren door de katholieken in Holland gedaan werd tegen drankmisbruik met de portretten van een goed twintig voormannen en voorvrouwen van de beweging. J.L. | |||||||||||||||||||
Emmanuël of God met ons in het H. Sacrament, door G.P. Bom, pastoor. - L.C.G. Malmberg, Nijmegen, 590 blz., fl. 1.00.Dit uitstekend gebedenboek bestaat uit twee deelen. Een eerste dat een verzameling bezoeken geeft aan het H. Sacrament, | |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
hoofdzakelijk met het oog op de ‘broederschappen ter vereering van het Allerheiligste’, die zich thans op aansporing van Z.H. Pius X, zoo vermenigvuldigen; het tweede is een gewoon kerkboek: Morgen- en Avondgebed, Biecht- en Communieoefening, h. Mis, de voornaamste Litanieën en gebeden voor verschillende gelegenheden. Wij houden er aan de aandacht der Vlamingen te trekken op dit boek, want de kansen zijn schaarsch om iets machtig te worden van dit slag, dat in zuiverheid van taal en sierlijkheid van stijl zijn zending waardig is. A.V. | |||||||||||||||||||
Scheikundige oefeningen, door Dr G.H. Coops, leeraar aan de rijkslandbouwschool te Wageningen.Onder dien naam verscheen bij P. Noordhoff, 1910, Groningen, prijs f 0.90, een boekje van quantatieve analysen, hoofdzakelijk ten behoeve der Rijkslandbouwschool en andere inrichtingen van middelbaar en hooger onderwijs. Het werkje is methodisch, substantiëel en bondig, en geroepen om ook aan onze Zuidnederlandsche studenten, van hooger en middelbaar landbouwonderwijs vooral, ernstige diensten te bewijzen. In het algemeen gedeelte dezer ‘scheikundige oefeningen’ verdienen de belangrijke hoofdstukken over maatanalyse, alkalimetrie en acidimetrie (loog- en zuurmeten) alsook deze over de oxydatie-analysen bijzondere melding om hun eenvoudige en klare voorstelling. In het toegepast gedeelte vindt men de ontleding der voornaamste hulpmeststoffen der suikerhoudende stoffen, der melk, der boter, alsook van kaas en lijnkoeken. Zooals men uit deze korte titelopsomming kan opmaken, is het werkje uiterst wel geschikt voor alwie, met wat goede begrippen over algemeene scheikunde, eene plaats begeert in een laboratorium, melkerij of suikerfabriek. Daarom verdient het als handboek in onze Vlaamsche scholen voor middelbaar landbouwonderwijs warme aanbeveling, des te meer daar het naar mijn weten, het eenige Nederlandsche werk is in dien aard. Als schoolboek is het heel geschikt, daar witte bladen tot aanteekeningen met de gedrukte afwisselen. E.C. | |||||||||||||||||||
Natuurkundige lessen voor hoogere burgerscholen en gymnasiën, door Dr J.J. Le Roy, 1e d., 4e dr., met 126 fig., 208 blz. fl. I.60. - J.B. Wolters, Groningen.Dit is 't eerste deel van een werk, waarvan de andere twee ook wel eerlang een nieuwen druk zullen beleven. Dr Leroy's boek is geboren uit zijn lessen: ontegensprekelijk voor een schoolboek een beste aanbeveling. Ik geloof niet dat er in 't Nederlandsch een werk bestaat waarin de Natuurkunde aan onze jongens wordt geleerd in zoo'n rijken omvang, met zooveel practischen zin en in een taal zoo juist en zoo klaar. V.L. | |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
1. Deutsches Lesebuch fur die unteren Klassen, S. Boorsma und S.Th. Goetze. 163 blz.2. Uit onzen taalschat, II. Het Admissie-examen, M.J. Koenen, 1909, 4e druk, 88 blz., f 0,50.3. Preparatory English Prose. an introductory reader to Easy English Prose, M.G. Van Nec, 1909, 9e dr. 144 blz., f 0,90. J.B. Wolters, Groningen.I. De schrijvers van dit werk zeggen, en te recht, dat de meeste andere leesboeken aan de eischen van het christelijk onderwijs niet voldoen. Men treft er wel stukken aan die eene christelijke strekking bevatten, doch in geen enkel treedt het godsdienstig karakter op den voorgrond. Zij hebben er naar gestreefd die leemte aan te vullen, en men mag zeggen dat ze er in geslaagd zijn. Verder zijn andere leesboeken dikwijls kinderachtig van inhoud, daar de leesstukken ontleend zijn aan ‘eerste’ Duitsche leesboeken zonder in acht te nemen dat deze voor jeugdiger lezers bestemd zijn dan de Hollandsche jongens, die het Duitsch aanleeren. De stukken zijn goed gekozen en zullen voorzeker veel belang in boezemen bij de leerlingen. 2. De werken van Koenen over het taalonderwijs van het Nederlandsch zijn voldoende bekend, opdat het volsta ze aan te kondigen. Dit werkje bevat eene reeks taal- en stijloefeningen ter voorbereiding van ‘aanstaande’ leerlingen van Gymnasia, enz. Voor ons kunnen ze uitstekende diensten bewijzen in de lagere klassen van het middelbaar onderwijs, daar de leerlingen het in ons land gewoonlijk nog niet zoo verre gebracht hebben in het lager onderwijs. 3. Zeer aantrekkelijk en tevens leerrijk is deze inleiding tot Easy English Prose van denzelfden schrijver. Zij bevat een heele reeks oefeningen over de uitspraak van het Engelsch, verdeeld in 27 hoofdstukken. Ieder hoofdstuk begint met de regels van uitspraak voor een paar klanken en dan komt de toepassing in gemakkelijke volzinnen Wat deze regels betreft, heeft de schrijver ‘eenvoud en duidelijkheid niet willen opofferen aan eene juistheid die onoverkomelijke moeilijkheden aanbiedt voor den beginner’. De leesstukken, alle van verhalenden trant, ziju gemakkelijk en verbreeden langzamerhand een kring van kundigheden bij den leerling. Aan het slot van ieder stuk vindt de leeraar vragen over het leesstuk of andere oefeningen die goed opgesteld zijn. De idiomatische uitdrukkingen, die er in voorkomen, worden insgelijks opgegeven met de Nederlandsche vertaling er bij. J.K. | |||||||||||||||||||
Reken boek voor de Hoogere Burgerschool door P. Wydenes en Dr D. De Lange, leeraren aan de H.B.S. te Rotterdam 1e stukje. Prijs f. 0.80. - P. Noordhoff, Groningen.Het is er de H.H. Wydenes en De Lange blijkbaar om te doen geweest de Rekenkunde tastbaar klaar en aantrekkelijk te maken, maar hun werkje wordt er soms langdradig en te zeer vertellend door als handboek. Of het mogelijk is een dorre wetenschap als de Rekenkunde aanschouwelijk voor te stellen, of het wenschelijk is een wetenschap, die, juist door hare | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
abstracties en het louter-verstandswerk dat ze van den leerling vraagt, bijdraagt tot de geestesontwikkeling zoo voor te stellen zou ik niet durven beamen. De overdreven neiging om alles aanschouwelijk te maken, wat te zeer de gemakzucht bevoordeeligt blijft hier m.i. best buiten. Dit boekje verdient toch ten volle aanbeveling voor K.B.S. en zelfs, omdat het zoo weinig voorafgaande kennis vraagt voor hen die zonder leeraar zijn Het algemeen maken der begrippen, 't gebruik van letters reeds bij de Optelling is een beste voorbereiding tot de Algebra. De opgaven en goed-gekozen vraagstukken, die het werkje volledigen, munten uit door afwisseling en practischen zin. Daarbij komen nog nuttige aanteekeningen ever tijdrekening, metriek-en muntstelsel, post en telegraaf. Met een woord een goed en aan te bevelen werkje. P.M. | |||||||||||||||||||
Ingekomen boeken ter bespreking:Boekhandel J.B. Wolters, Groningen:
|