Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
BoekennieuwsDer Kampf um die Seele. Vorträge über die brennenden Fragen der modernen Psychologie. Von Dr Constantin Gutberlet, Mainz, Verlag von Fr. Kirchheim.Dit belangrijk werk bestaat uit de volgende voordrachten of hoofdstukken:
Uit dezen inhoud blijkt, dat de niet zonder innigen samenhang elkander opvolgende hoofdstukken, een helder licht verspreiden over de belangrijkste vragen der zielleer, over het wezen der ziel, het verband tusschen ziel en lichaam, den zetel der ziel, de kenteekenende uitingen van het samengestelde menschelijk wezen. Daarop volgt eene verhandeling over den psychologischen godsdienst, welke de noodlottige dwaalleer der moderne philosophie in het volle licht en aan de kaak stelt. Haar inhoud is meer van godsdienstig-philosophischen dan van zuiver psychologischen aard; edoch de kritiek van den psychologischen godsdienst, of de wederlegging der aanvallen tegen het christelijk Godsbegrip is de beste bestrijding van het anthropologisch Monisme. Wie voor een persoonlijken God strijdt, strijdt voor de geestelijke, onsterfelijke ziel. De loochening der ziel steunt niet op psychologische feiten, maar op de levensbeschouwing van het materialisme en pantheïsme. Terwijl de schijver in deze hoofdstukken de moderne psychologie moest wederleggen, kon hij in de voorlaatste verhandeling aan de overdreven zucht alles psychologisch te verklaren eenmaal toegeven. Indien de spiritische verschijnselen werkelijk van de ziel afhangen, leveren zij een niet te versmaden bewijs van haar geestelijk wezen en vérgaande verhevenheid boven de stof. De laatste voordracht toont in het feit der menschelijke wilsvrijheid, het hechtste bolwerk der geestelijke zelfstandigheid en der ziel, en de geheele bouwvalligheid der zielleer zonder ziel. Niemand zal de vorderingen der moderne psychologie ontkennen of laken, maar wijl zij tot hoofddoel heeft alle metaphysiek op te ruimen en aan de hand der reine ervaring eene zielleer zonder ziel, eene religie zonder God tot stand te brengen, is het | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
nuttig, noodzakelijk deze hedendaagsche dwaling nauwkeurig te onderzoeken. De positieve bewijzen voor het eenvoudig, geestelijk, zelfstandig karakter der ziel worden hier niet stelselmatig ontwikkeld, maar men zal zich overtuigen dat de kritiek der pogingen om de ziel te verwijderen de krachtigste verdediging is van de christelijke opvatting der ziel. Wanneer wij, om de ziel te ontkennen, moeten aannemen dat zij slechts werkzaamheid zonder handelend subject is, dat de psychische werkingen met de lichamelijke evenwijdig loopen zonder te weten hoe en waarom, dan openbaart men duidelijk de onhoudbaarheid van eene meening, die tot zulke ongerijmde gevolgen voert. De schrijver kwijt zich op uitstekende wijze van zijne moeilijke taak; hij is volkomen op de hoogte van de moderne philosophie en hare jongste literatuur: hij maakt zich den strijd niet gemakkelijk door de dwaling der tegenstanders te overdrijven, of hen zonder grond te beschuldigen, neen, iedere bewering is ontleend aan de werken, die hij aanhaalt, hoezeer de lezer verbaasd en verstomd zich afvraagt of deze geleerde kopstukken jokken of ernstig spreken. Het hoofddoel der moderne philosophie ligt in de ontkenning van alle metaphysiek, zoodat de reine ervaring als uitsluitende kenbron wordt gehandhaafd. Vooreerst dient de reine ervaring als woord om den lezer te misleiden, want op iedere schrede en in hare geheele strekking wordt zij door aprioristische hypothesen beheerscht. Bijgevolg, en dit is de algemeene fout van alle psychologische stelsels, komt men enkel tot subjectieve resultaten, welke op niets anders steunen dan op de verbeelding en het vooroordeel. Algemeene afgetrokken begrippen, welke eene absolute waarde hebben, en de daaruit volgende beginselen worden ontkend. Deze ontkenning is de dood der wetenschap. Men zoekt, bij voorbeeld, eene psychologische verklaring van het causaliteitsbeginsel. Op het voetspoor van Hume houdt men staande dat er geen objectief verband tusschen oorzaak en werking bestaat, hunne verbinding is enkel subjectief, eene associatie van twee voorstellingen. Derhalve wordt alle oorzakelijkheid geloochend, niet alleen in de werkelijke wereld, ook in het ideale rijk der begrippen. Een noodzakelijk logisch verstand bestaat niet, alleen de gewoonte heeft dit verband gelegd; hij zou ook het omgekeerde hebben kunnen doen, zoodat wat wij thans oorzaak noemen, als gevolg of werking werd gedacht. Is het te verwonderen dat dit stelsel alle wetenschap vernietigt en de moderne philosophie slechts tot psychologische verschijnselen, subjectieve verbindingen voert, welke voor de objectieve wereld zonder zin zijn. Hoezeer zij zich bemoeit enkel feiten te beschrijven, waagt zij zich soms aan hunne verklaring, maar de aangewezen gronden hebben geen wetenschappelijke waarde. Heden zijn er slechts weinigen welke de vragen over godsdienst als nutteloos voorbij gaan, want door de studie der vergelijkende godsdienstwetenschap wordt de godsdienst eene wezenlijke onafscheidelijke gave der menschelijke natuur betoogd. Maar wat is religie zonder God? | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
Men weet zich te helpen. Onze Atheïsten hebben eene religie zonder God, even als de Materialisten eene psychologie zonder ziel gevonden. De religie is voor hen een gevoel, eene heilige huivering en rilling voor het Oneindige, zij hebben den moed te beweren dat de pantheïst inniger vroom is dan de christen, omdat hij zich inniger met het Oneindige verbonden weet. Deze subjectieve godsdienst is het logisch gevolg van de Kantsche Godsleer. Deze geeft zich alle moeite om de gewone Godsbewijzen te ontzenuwen, zoodat men der bevestiging eene even rechthebbende ontkenning kan tegenoverstellen. De theoretische rede is niet in staat Gods bestaan te betoogen; hoogstens komt zij tot een ‘ideaal’, den subjectieven leidraad en regel van alle wereldkennis. Intusschen vordert ook hier de praktische rede een hoogste wezen dat de zedelijkheid met de zaligheid in overeenkomst brengt. De volgelingen van Kant grijpen ijverig naar de kritiek der Godsbewijzen en beweren dat zij beslissend de onmacht der rede aantoont om Gods bestaan te betoogen. Het besluit der praktische rede verwerpen zij, en met recht. Indien het voor onze rede onmogelijk is iets bovenzinnelijks te kennen. Kan zij God niet bereiken hetzij uit de natuur of uit de verhouding tusschen zedelijkheid en geluk. Het praktisch aannemen van God is eene zaak van het hart, een blind geloof, een gevoel, zooals het Modernisme uitdrukkelijk leert, en logisch uit het stelsel van Kant voortvloeit. Indien de religie van God niets weet of kent, zoo veel te meer moet de zedelijkheid onafhankelijk zijn van God. Volgens Kant is de rede haar eigen wet, zij erkent geen wetgever buiten haar en geeft zich zelve de zedelijke voorschriften. Niet alleen bestrijden heden de wetenschappelijke vorschers de moraal van het Christendom, welke Gods heiligen wil en het oneindig goed als grondslagen der zedelijkheid beschouwt, maar ook op praktisch gebied ziet Frankrijk de onafhankelijke moraal in de volksscholen geleeraard, en vormt het nuchtere Duitschland vereenigingen voor zedelijke cultuur, en schrijft prijzen uit voor een leerboek of catechisme van deze moraal. Op ieder gebied ontmoeten wij hetzelfde verschijnsel. De met Kant beginnende philosophische ontwikkeling werpt al het positieve, dat hij nog staande hield, weg, wordt steeds meer en meer negatief en eindigt in eene volledige ontbinding. Uit de vruchten kent men den boom, uit de logische gevolgen de waarde van een stelsel, de boom moet derhalve de kiem van het bederf in zich dragen, dat zich onweerstaanbaar historisch ontwikkelt. Niet door misbruik, maar door logische toepassing van Kant's gedachten ontstond het tegenwoordig geestesnihilisme, verbonden met den algemeenen ondergang op het gebied der philosophie. De kritiek der zuivere rede, het hoofdbeginsel van Kant lijdt in haar wezen aan eene klaarblijkelijke tegenspraak, die het geheele stelsel veroordeelt. Zij beweert dat ons verstand, iets dat niet onder de werkelijke of mogelijke ervaring valt, volstrekt niet kan kennen. Nu begrijpt ieder dat deze bewering niet onder de ervaring valt, noch kan vallen. Bijgevolg zegt | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
Kant te gelijker tijd ja en neen, en bevestigt de macht en onmacht van het verstand. Zijn criticisme is slechts een verfijnd scepticisme, met zich zelf in tegenspraak, zooals ieder scepticisme. Het 7de hoofdstuk over den psychologischen godsdienst is uiterst belangrijk en leerzaam en laat ons een diepen blik slaan in de onmacht en ellende der moderne philosophie. Vroeger werd de godsdienst, als zijnde door de philosophie vervangen als eene afgedane zaak beschouwd. Thans echter schaamt men zich dit algemeen verschijnsel, deze wezenlijke eigenschap der menschheid onverklaard te laten. Wijl echter godsdienst met het Materialisme, Pantheïsme, Monisme, waarop de veelkleurige verscheidenheid der nieuwere stelsels uitloopt, onbestaanbaar is, (alleen met een persoonlijken God kan de mensch een godsdienstig verband aanknoopen, en een geestelijk levensverkeer onderhouden) werd een begrip van religie gesmeed, onafhankelijk van alle metafysiek. Dit begrip behoorende tot de gevoelssfeer, wordt aan den wil, zonder voorafgaande kennis toegeschreven, als een zuiver psychologisch verschijnsel. Dr Paulsen, professor te Berlijn, een der kopstukken der hedendaagsche philosophie is een beslist voorstander van dit stelsel. Als philosoof is hij een aanhanger van Spinoza; hij orakelt dat het Christendom heeft uitgediend, en door eene nieuwe gemoeds- en wilsreligie moet vervangen worden. Vooreerst begint Paulsen met de onbewezen bewering dat de argumenten voor het bestaan van een persoonlijken God geen steek houden, vooral het theologische bewijs. Hij brengt de gewone opwerpingen voor, waarvan de oplossing in ieder philosophisch handboek gevonden wordt. Vervolgens verklaart hij positief zijne meening. Er bestaat eene wetenschap, eene geschiedenis, eene philosophie van den godsdienst, maar dat is geen religie: religie is ook geen handelen, waarin zij zich openbaart, zij bestaat wezenlijk in een eigenaardige manier van zijn van het gemoed, welke twee habitueele gevoelsstemming en bevat: ootmoed en vaste hoop, godsvrees en godsvertrouwen. Terwijl Paulsen deze aan Schleiermacher ontleende gevoelsreligie in hare volheid voorstelt, toont hij tevens hare nietig- en ongerijmdheid. In dit stelsel heerscht ten volle: Credo quia absurdum. De mensch moet gelooven en vast gelooven zonder gronden. Hij moet ootmoedig zijn, hoezeer hij zelf God is. Hetzelfde geldt van het vertrouwen. Een verstandig man kan geen vertrouwen hebben, zonder genoegzaam erkende beweeggronden. Deze sluit Paulsen uit, omdat hij het geloof aan den wil toeschrijft, dien hij tegen alle gronden vertrouwen beveelt. Dit is echter geen godsdienstig geloof, maar doodeenvoudig dwaas- en zotheid. Onnoodig bij te voegen dat wij het belangrijke en degelijke werk van Dr Gutberlet ten zeerste aanbevelen. Dr A. Dupont. | |||||||||||||||||||
Herders Konversations-Lexikon. 8 Bände, 3e Auflage, reich illustriert, geb. M. 100. - Herdersche Verlagshandlung, Freiburg-im-Breisgau.Reeds maanden geleden verscheen het 8e en laatste deel van dit prachtig werk. 't Is tijd dat de aankondiging er van een | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
plaats vindt in ons Boekennieuws. De ijver en de zorg der opstellers en uitgevers zijn bij dezen laatsten bundel in geenen deele verslapt. 't Wil ons toeschijnen zelfs - als er voor zulk een leuze bij deze beslagen werkers plaats kan zijn - dat men ook hier al doende nog heeft geleerd. Wij zullen verder níet uitweiden over de speciale verdiensten van dezen slotbundel. Zooals Herders Konversations-Lexikon daar staat is het een van de wonderen verricht door een der grootste uitgeversfirma's der wereld. Liever deelen wij ditmaal in hoofdzaak mee wat een der periodische Herdersprospectussen uit de school praat over de wijze waarop men er toe geraakte dit model van eenheid-in-de-verscheidenheid samen te stellen. Dit lexikon heet wel te zijn een 3e uitgave, maar 't is eigenlijk een gansch nieuwe onderneming, van 't eerste woord tot het laatste herzien en bijgewerkt, heel en al verschillend van en driemaal zoo groot als de beide vorige uitgaven, die van 1853-57 en die van 1875-79. Zes jaar werd er gewerkt aan de voorbereiding van deze nieuwe uitgave. Al die tijd werd gewijd aan aanteekeningen uit vakwerken en tijdschriften, aan 't opmaken van een voorloopige woordenlijst; aan het berekenen van den omvang van ieder artikel, zoodanig dat er geen uitbreiding komt van 't eene ten nadeel van 't andere, en dat alles dan ook strookt met den omvang van 't geheel; aan het vaststellen van de plaatsruimte die mocht worden overgelaten aan plaatwerk en aan kaarten; aan 't kiezen der medewerkers voor de afzonderlijke artikelen; aan 't berekenen van de verschillende letter- en teekensoorten, die 't gemak van het naslaan en de beknoptheid van den tekst moesten bevorderen: Men steeg tot meer dan 800! Na die zes jaar voorbereiding kwamen zes jaar uitvoering. Vooreerst werd gezorgd voor een redactie: een hoofdopsteller en twaalf mede-opstellers: Die allen moesten de stof rangschikken en verwerken, de handschriften ordenen die van elders binnenkwamen, het afdrukken nagaan. Bij dit korps waren tien hulp-opstellers werkzaam; die moesten instaan voor alle bijzonderheden; verwijzingen naar vakwerken, juistheid der aangehaalde titels en der jaartallen. Behalve deze opstellers, vast verbonden aan het werk, stegen de medewerkers buiten de redactie tot meer dan 500. Daarbij worden natuurlijk niet gerekend de duizenden toevallige medewerkers, als b.v. die voor de plaatsnamen: bijna elk aardrijkskundig artikel werd geschreven door een man, ter plaatse verblijvend. Van ieder proefvel werden een aantal overdrukken rondgestuurd naar geleerden in Duitschland, Oostenrijk, Italië, Spanje, Portugal, Holland, Zwitserland, België, Engeland, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Rusland, Turkije, de Vereenigde Staten. Voor de andere landen werd de medewerking en het toezicht gevraagd van de gezantschappen, de consulaten, enz. Al de artikelen, die verafgelegen streken of plaatsen betroffen, werden lang voorop gezet, zoodanig dat de proef bladzijden gerust over en weer konden worden gezonden naar Hongkong, naar San Francisco, naar Jerusalem, naar Rio de Janeiro. Om zeker te wezen over den zettersarbeid, werd elk proef- | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
vel met het oog op den stoffelijken arbeid 14 maal gelezen, vergeleken en verbeterd. Verbeeld u dan verder de briefwisseling die met dit lexikon is gemoeid geweest. Men moest noodzakelijk zijn toevlucht nemen tot formulieren: tot 180 verschillende! Niet enkel de post mocht zich over de onderneming verheugen, maar ook de telegraaf; een onooglijke massa draadberichten vroegen en brachten het dringendste werk. Maar al die arbeid ware tot een chaos ontaard, ware daar niet geweest een alles-regelende orde, die voor iederen dag een vast bepaalde bezigheid aanwees. Voor elken bundel was een vast plan bepaald, en een exemplaar daarvan was in elk kantoor opgehangen. Ieder bundel werd verdeeld over 110 afleveringen, en elk medewerker wist van af en tot aan welk woord hij binnen den bepaalden tijd moest geraken. Zes weken vóór den dag dat de handschriften voor 4 afleveringen op de drukkerij werden ingewacht, moesten ze bij al de mede-opstellers binnen zijn. Ieder van hen ontving een tabel van alle leemten, zoodat op dien dag zelf de handschriften zoo volledig mogelijk werden bijeengebracht. Tot het aanvullen van die leemten werden afzonderlijke drukproeven getrokken: en om den redacteur in staat te stellen dadelijk te zien met de hoeveelste proef hij te doen had, werden ze gedrukt op papier telkenmale verschillend van kleur: een blauwe, een groene, een roode en een gele. Eenmaal de gele gereed, mocht men zeker wezen dat alle gaatjes gevuld waren. Elke week werd een zelfde som werk geleverd, zoodanig dat het Lexikon iederen Zaterdag vier nummers of halfvellen gevorderd was. Om het werk van elken dag na te gaan deed twee maal per dag, bij 't sluiten der kantoren 's middags en 's avonds, een tabelle de ronde: elke mede- en hulp-opsteller moest zijn afgelegd dagwerk daarop aanteekenen; zoo kon de hoofdopsteller telkens onmiddellijk zien op welk kantoor een fascikel vertraging leed. Uit dat alles blijkt dat de prachtige uitslag, dien Herder bekwam, werd behaald ten koste van een ideale wetenschappelijke en technische samenwerking, die moest bezield zijn door een leiding, waarbij 't niet gewaagd is, van genie te spreken. J.P. | |||||||||||||||||||
Dr M.J.J. Nuyens, beschouwd in het licht van zijn tijd, bekroond antwoord op een prijsvraag van het Nuyens-fonds. G.C.W. Görris, S.J. - L.C.G. Malmberg, Nijmegen, 1908, 282 blz.De rechte man is gekomen om het zoo lang uitgebleven boek over Dr Nuyens eindelijk te schrijven. ‘Een der geestelijke vaderen van het jongere (katholieke) geslacht’ in Nederland vorrijst, niet uit de vergetelheid, maar uit de onachtzaamheid waarin men hem, ondankbaar genoeg, allengskens liet wegzinken. Eerst een breede en kloeke schets van den achtergrond waarop het eerwaardig en sympathiek figuur verschijnen zal: ‘Toestand der katholieken omtrent 1850’: onder de protestantsche en liberale overmacht wordt stilaan een katholieke samenwerking geboren, heel schuchtertjes nog, maar de lijnen voor een partij zijn toch al te erkennen. | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
Hoofdstuk II: ‘Van knaap tot man’ brengt ons bij Nuyens in wording: ‘grootgebracht onder de Grootebroekers en Lutjebroekers’; hij wordt dokter op raad van vader, omdat er voor een katholiek geen baan was in de letterkundige en historische studiën. Hoofdstuk III: ‘Voorbereiding en eerste Optreden’. Hier begint het tafereel der bijna weergalooze werkkracht van dezen buitendokter, die van 's morgens tot 's avonds zwoegde voor zijn brood en zijn gezin, met de sjees de streek afrijdend en met de meeste stiptheid zijn ambt van geneesheer waarnemend. In zijn hotsebotsend gerij las en studeerde hij al wat betrekking had op de geschiedenis van zijn land en zijn godsdienst. Zijn enkele recreatie-uurtjes besteedde hij aan de kennismaking met de leidende katholieken: Cramer, van den Aardwegh, Snickers, Thijm. Hij bezondigt zichzelf aan een dichtbundel, puur uit liefde voor zijn land en zijn Kerk, maar ziet aldra in dat hij ze in proza beter zal kunnen dienen. Hij schrijft dan ook zijn eerste geschiedkundig werk: ‘Het Katholicismus in betrekking met de beschaving van Europa’; daaruit blijkt al dadelijk zijn objectiviteit en zijn wetenschappelijke zin, ook zijn gebrek aan stijl-persoonlijkheid en aan kunstvaardigheid. Hoofdstuk IV heet ‘de katholieke schrijver, polemist en geleerde’, maar behandelt vooral Nuyens' ‘Geschiedenis der Regering van Pius IX’ en laat ons een blik slaan in zijn plan om een groot katholiek tijdschrift te stichten. Hoofdstuk V brengt ons voorgoed in den grooten arbeid van Nuyens: ‘De Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten’. Thijm spant zich voor de uitgave van 't lijvige werk, dat, hoewel bestemd om alle antipathie tegenover de katholieken weg te nemen, door protestanten als Fruin en Groen met lof wordt besproken. Aan de kritiek over 't groote werk wordt hoofdstuk VI gewijd. Nuyens wordt hier zeer juist geheeten een geschiedbeschrijver, een populariseerend en polemiseerend geleerde, geen uitgever van archivalia of onbekende bronnen. Dit vermag echter niets af te doen van Nuyens' ernstig wetenschappelijk karakter. Er openbaart zich overigens in dit werk een zeer speciale geest: Nuyens is wel Roomsch- maar niet Spaanschgezind. In hoofdstuk VII, tusschen de verweerschriften in tegen Fruin, van Vloten, van Deventer, legt hij de eerste hand aan zijn monumentale Algemeene Geschiedenis des Nederlandschen Volks, een wonder van volharding, voor iemand ‘die onder de zweep van 't leven al rennende’ deze 20 dikke deelen volschrijven moest; en die hij dan verder nog aanvulde met de 4 deelen ‘Geschiedenis des Nederlandschen Volks van 1815 tot op onze dagen’. Schier al wat er aan bronnen te vinden was had deze razende werker doorvorscht en ten gerieve van de minder wetenschappelijk onderlegde landgenooten in zijn geschied-vertelling verbruikt. Met hoofdstuk VIII gaan wij over tot den man van katholieke actie: Nuyens vond nog tijd om te ijveren voor het pauselijk Zouavenkorps; om de katholieke Nederlandsche Brochurenvereeniging te stichten en te steunen met zijn bijdragen; om geholpen door den reus Schaepman, 14 jaar lang het groote tijdschrift ‘De Wachter’ op te houden, en om af en | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
toe artikels te schrijven voor ‘De Nieuwe Noord-Hollander’. De laatste drie hoofdstukken zijn meer generaliseerend en aanvullend. Wij dringen dieper in de politisch-godsdienstige denkbeelden van den man, en krijgen een juist idee van zijn gematigd en onschuldig liberalisme - maar is hier Montalembert wel in het juiste licht geplaatst? - wij zien hem, om zijn denkbeelden, in verwantschap met Thijm, en in voortdurende wrijving met zijn besten en trouwsten en alleszins grootsten vriend, Schaepman; en eindelijk overschouwen wij zijn beproefden maar toch ook gezegenden levensavond. Zoo was deze man waarlijk 't geen het randschrift op zijn gedenkplaat in de kerk van Westwoud aan de komende geslachten verkondigt: Kloek in arbeid,
Trouw in waarheid,
Fier in oordeel,
Zijn volk ten heil,
Zijn God ter eer!
Maar 't beste gedenkteeken voor Nuyens is dit boek. Een werk zooals er voor Nuyens een moest komen: geleerd en kloek, gewetensvol en echt-ernstig, zonder vertoon; een werk dat men niet lezen zal zonder op elke bladzijden iets te vinden waaraan men een potloodstreepje legt om het later te hervinden en het nooit te vergeten. J.P. | |||||||||||||||||||
Bekentenissen. door Hans Martin. - W.L. & J. Brusse, Rotterdam, 1908, 72 blz.Deze nieuwe schrijver, die onlangs nogal wat opmerkzaamheid op zich trok door zijn weleens geestig boek ‘Onder Jongens en Meisjes’ openbaart zich thans als dichter met dit verzenbundeltje: Bekentenissen. Ik geloof niet dat iemand het dichterschap van Martin ontkennen zal; evenmin als iemand zal beweren dat hij een dichter is in den superlatief. Martin is een jong mensch die zijn tamelijk goed gevuld zieleleven zeer netjes, en soms zeer knap berijmen kan. Bepaald mooi wordt hij als hij heel normale dingetjes in verzen zet en zich daarop klaarblijkend heel weinig laat voorstaan, zooals b.v. in Openbaring, blz. 25, gewijd aan de nagedachtenis zijner moeder: Lang en luid
klinken uw woorden,
klinkt nog uw stemme
mijn schreden na,
waar stil en gelaten,
als een kind, verlaten
ik langs de menschen ga:
heb lief! -
't Ruischt en fluistert
rondom mij henen,
zoo droef en eenvoudig
bij ál wat ik doe; -
| |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
de stonden verglijden
in de nacht der tijden, -
immer klinkt uw stem mij toe:
heb lief! -
't Juicht en jubelt
als een belofte,
't valt als gevonkel
van gouden licht;
en diep in mijn wezen
nu weet ik weer dezen
ouden, vromen plicht:
heb lief! -
Wondere woorden.
wijding van klanken,
zacht als een glimlach
blijft ge mij bij; -
zoo dagen als nachten,
bij al mijn gedachten,
klinkt er, zingt er in mij:
heb lief! -
‘Ik zou al mijn gedachten, groot en klein, wel in woorden willen binden’, wenscht hij eldersGa naar voetnoot(1); en wezenlijk voor de kleine slaagt hij soms wonder goed. Lees maar verder Zonnekind b.v.Ga naar voetnoot(2), een lied zoo echt als er maar weinig thans worden gezongen, een lied zoo welkom als een mooie lentedag. Maar koddig kan het worden als hij groot wil doen. Lees De Tempel, lees De Zoeker, technisch bijna zoo flink als Perk 's Iris, lees Het Onbereikbare en veel andere dingen waarin hij niet bereikt wat hij bedoelt: telkens als hij titan speelt wordt hij dwerg. Hoe boven de wereld die onder mij dwerelt
als een wachter, een zoeker ik sta.Ga naar voetnoot(3)
Hoewel hij zelf het zegt zal niemand het gelooven. En dit is jammer bij Martin: hij is een schoone vijver, waarom wil hij een zee zijn? zijn talent is een Hollandsch weilandschap, waarom wil het zich voordoen als een Alpengevaarte? J.P. | |||||||||||||||||||
Zweedsche beelden, Verhalen en Humoresken, door A.v. Hedenstierna, in het Vlaamsch vertaald door J. De Vreese. - Callewaert-De Meulenaere, drukker van 't Davidsfonds, 1908, 107 blz., nr 158 der uitgaven van het Davidsfonds.De h. De Vreese mag zeggen dat hij zijn deel heeft gedaan in 't goede werk. Want een goed werk is het wel onze Vlaamsche lezers in betrekking te brengen met de uiterst merkwaardige letterkunde van de verst wonende onzer Germaansche rasgenooten. | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
Tot nadere kennismaking heeft hij uitgekozen niet den besten der hedendaagsche Zweedsche schrijvers, en zeker niet dezen die door de kritiek het meest wordt gespaard, maar ongetwijfeld den populairsten en dezen die 't getrouwst het karakter van den Zweedschen boer en burger weet weer te geven. Hedenstierna is immers ginder de fijnste kunstenaars de baas in 't natuurlijk-humoristische schilderen van 't eenvoudige volk. Lees om 't even welke van de elf schetsen door den h. De Vreese vertaald, ge zult u overtuigen dat ge uw vrijen tijd niet prettiger kont besteden, zooveel te meer daar ge dadelijk zult inzien dat die menschen geen vreemden zijn voor ons, maar familietrekken genoeg bezitten om onder die vreemde namen zonder moeite een alter ego onder uw eigen kennissen terug te vinden. Tot het onmiddellijk voelen van die nauwe verwantschap draagt zeker veel bij de door-en-door Vlaamsche, kunstvol-ongekunstelde vertaling van de Vreese. Voor de gewetensvolle bestudeerders van de Noordsche letteren is hier enkel het ongerief dat de vertaling niet naar 't oorspronkelijke maar naar het Duitsch is bewerkt. Nu wensch ik maar dat de Duitsche vertalers met zooveel geweten hebben gewerkt als de heer de Vreese zich kwijt van zijn taak. Nog een allerkleinste opmerkingske: In de korte levensschets, die de vertaling voorafgaat, heet het dat Hedenstjerna een tijdlang aan de redactie was van ‘Smalands Posten’; er ontbreekt een o-tje op de eerste a van Smaland; hebben onze zetters dat letterteeken niet dan schrijft men eenvoudig Smoland; 't is de naam eener provincie in Zuid-Zweden. J.P. | |||||||||||||||||||
Taalbloei, letterkundig leesboek voor H.B.S. Gymnasia, Kweek- en Normaalscholen, bijeengebracht door M.A.P.C. Poelhekke. I en II, resp. 336 en 344 bl. Pr. elk fl. 1.90. - J.B. Wolters, Groningen.Poelhekke's werk is thans in zijn geheel verschenen. Wij hebben gewacht er een recensie aan te wijden tot het volledig was; want we dachten wel dat de kniezers op het 1e deel wat voorbarig waren met hun klachten, en dat men het geheel moest zien om een rechtvaardiger oordeel te vellen dat waarschijnlijk een gunstiger zou wezen. Wij gelooven dat het ook zoo zal uitvallen. De heer Poelhekke heeft iets heel anders dan een gewone bloemlezing geleverd. Hij heeft niet gemaakt een handboek, gevend proefjes, uit allerhande schrijvers, van al 't geen de stijlleer genre's heet. Nog minder heeft hij gegeven een stelselmatig overzicht, volgens rangschikking naar tijdsorde, van 't officieel-beste wat er uit onze schrijvers van af de 15e tot de 20e eeuw te rapen valt. Van beide soorten leer- en leesboeken hebben we al een aanzienlijken hoop; en daaronder zijn er voorzeker verdienstelijke. In Holland heeft men immers den grooten Leopold, een waar model, vooral voor de staatsgestichten waar men nog altijd maar langs een achterdeuntje de katholieke schrijvers van de laatste tijden binnenlaat. In België heeft men pater Bauwens, die zooals hij thans bezig is met zijn Zuid en Noord te hermaken, zeker de moeilijksten bevredigen zal - zoo de twee deelen die nog op omwerking wachten, even frisch voor den dag komen als 't onlangs verschenen 1e deel. | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
Poelhekke heeft iets heel anders gedaan; hij heeft niet geleverd wat men noemen kan een wetenschappelijke bloemlezing. Hij is niet gegaan tot alle schrijvers die 't verdienen, in sommige gevallen zelfs niet tot de beste, om van allen iets te nemen. Hij is vooral niet gegaan, langs den welbekenden weg die door de eeuwen is aangelegd, eerst bij de oudsten en laatst bij de jongsten. Als kunstenaar, die hij is, heeft hij voor zichzelf genomen het recht te kiezen waar 't hen lustte, waar zijn belezenheid zijn goeden smaak met voorliefde heeft laten genieten. Hij heeft gewandeld - liever gevlinderd in den tuin onzer schoone letteren. En zonder zich om volledigheid te bekommeren heeft hij genipt waar 't hem beviel, - maar doorgaans met lange teugen. Poelhekke heeft gedacht dat hij als professor zijn jongens plezier zou doen met zulk een bloemlezing, - dat hij die niets saais in zich of om zich wil hebben het wel eens kon beproeven om een leesboek samen te stellen zonder saaiheid. - Of hij slaagde zal hij zelf best in zijn klassen ondervinden; en dat andere professors het met hun studenten ook maar eens beproeven. De examengeleerdheid zal er niet bij winnen; maar de opleiding - in schoonheid - ik durf veronderstellen van wél. Verder is pater Bauwens de man om aan Poelhekke te wijzen op Vlaamsch werk dat tot nog toe niet opviel aan dezen sympathieken Hollander die 't met de Vlamingen zoo goed meent. Een pluimke ook voor den uitgever, die er voor zorgde zooveel mooie dingen mooi aan den man te brengen. J.P. | |||||||||||||||||||
Le Brésil au xxe siècle. Pierre Denis. Deuxième édition. - Librairie Armand Colin, Paris. Prijs: 3.50 fr.Brazilië is, meenen we, een land met toekomst. Daarom kan een werk als het hier aangekondigde, dat ten deele uiteenzet, hoe de zaken daar nu staan, niets anders dan goed doen. Schrijver is in Brazilië geweest en hij doet zijn best, dat wordt ge genoeg gewaar, om juist te zeggen hoe de zaken daar staan. De titel van het werk is misschien wat te algemeen, want wie dit gelezen heeft mag nu toch wel niet zeggen dat hij een boek heeft onder oogen gehad dat hem inlicht over alles wat in Brazilië bemerkenswaardig is. Over het volk van Brazilië vindt ge om zoo te zeggen niets in het boek. Ook zijn er gansche landstreken en bekende Staten waar niets over gezegd wordt. De schrijver houdt het bij wat hij persoonlijk heeft kunnen nagaan en dat is waarschijnlijk wel het beste. Het eerste kapitel is gewijd aan het uitzicht van het land, aan zijne wondere ligging, met eene bergketen dicht bij de zee en vlakten aan den anderen kant van die bergen, zoodanig dat ge onderaan langs de kust, bijna overal tropisch klimaat hebt en het veel koeler is, hooger op. De wegen in Brazilië laten veel te wenschen over, dat is het tweede kapitel van het boek en te recht merkt de schrijver op ‘De Braziliaansche kwestie is vooruit vooral een kwestie van wegen.’ De politieke partijen zijn in Brazilië, zooals ten andere in vele andere landen van Zuid-Amerika, niet scherp afgeteekend. Schrijver heeft niet meer dan tien bladzijden noodig om uiteen te doen wat er over het politiek leven te zeggen valt. De twee volgende kapitels zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
gewijd aan 't economisch leven, aan de muntkwestie en den wisselkoers. Men heeft mogen spreken over den ‘dans van den wisselkoers’ in Brazilië. Sedert de omwenteling van 't jaar 1889, waardoor het keizerrijk door de republiek werd vervangen, is het geldwezen van Brazilië niet verbeterd, maar sedert verscheidene jaren reeds en nu voornamelijk sedert het tot stand komen van de conversiekas is de wisselkoers veel vaster. De vier volgende hoofdstukken zijn gewijd aan den staat Saô Paôlo, tot hiertoe verre de voornaamste staat in Brazilië. Over den staat van S. Paôlo werd ook in Europa nog al gesproken, naar aanleiding van de rechtstreeksche staatstusschenkomst om den prijs van de koffie hoog te houden. S. Paôlo is immers de voornaamste voortbrenger van koffie in de wereld. En om velerlei redenen, die hier heel klaar uiteengedaan zijn, was de opbrengst in 1896 buitenmate groot, zoodat de staat ertoe besloot 8.000.000 zakken van 60 ko elk op te koopen om te beletten dat de overvloed, op de markt, den prijs zou drukken. 't Is nu te zien of de staat op eene behoorlijke wijze en aan eenen behoorlijken prijs zijne zakken koffie aan den man zal kunnen brengen. Tot hiertoe is dit nog niet het geval. De laatste hoofdstukken van het boek zijn gewijd aan de Zuiderstaten en aan de Noorderstaten. Schrijver bespreekt de colonisatie in den staat Parana, waar de Polen in groot getal aanwezig zijn; en dan ook de colonisatie in Rio Grande do Sul, waar de Duitschers zich hebben neergezet. Na een kort overzicht gewijd aan de negerbevolking, nog talrijk in Brazilië, doordien de slavernij, officieel, eerst in 1888 werd afgeschaft, handelt schrijver over den Noorderstaat Ceara, bekend om zijn min of meer regelmatig weerkomende droogte en dan over het Amazonagebied dat Brazilië tot de voornaamste uitvoerster maakt van caoutchouc. Ge ziet het dus, nog over veel zaken betrekkelijk Brazilië zou er kunnen gehandeld worden en hoewel er in dit boek sommige uitspraken voorkomen waarmee men niet instemmen kan, als zou b.v. het middelbaar onderwijs in de vrije scholen over het algemeen laag staan (blz. 113) (het tegendeel is eerder waar, het vrij middelbaar onderwijs staat eerder hooger dan staatsmiddelbaar onderwijs), toch legt men het boek na lezing tevreden weg, omdat men te doen heeft met iemand die schrijft om iets te zeggen en die, wat hij te zeggen heeft, eenvoudig en klaar aan den man weet te brengen. E. Vl. | |||||||||||||||||||
L'enseignement agricole et ses méthodes par P De Vuyst, inspecteur principal de l'agriculture. - Bruxelles, Alb. De Witt, 1901.Aan landbouwonderwijs wordt wel veel gedaan in ons land en ook in den vreemde, maar minder werd er tot hiertoe geschreven over de methode bij dit onderwijs. In dit boek zal men vinden wat de titel belooft, namelijk de methode voor het landbouwonderricht, maar dit onderricht genomen in een zeer ruimen zin, niet allen ter school, maar ook gegeven door voordrachten, door den dienst van staatslandbouwkundigen enz. Het boek begint met een dankwoord tot de meewerkers | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
die uit de voornaamste landen van Europa en uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika inlichtingen hebben bezorgd. Wat hier ons land betreft is de schrijver sinds lange jaren toeziener over de staatslandbouwscholen en alzoo de geschikte persoon voor het schrijven van dit werk. Vooreerst bespreekt hij de methode van het landbouwonderwijs in lagere, middelbare en hoogescholen. Daarna heeft, hij het meer bepaaldelijk over de landbouwscholen, nog eens lagere, middelbare en hoogere en eindelijk komen de verschillende wijzen waarop de landbouwwetenschap best aan het verstand van den gewonen mensch kan gebracht worden. Er zijn twee zaken die voornamelijk aanstaan bij 't lezen van dit boek: De schrijver wijst met nadruk op de groote rol in het landbouwhuisgezin gespeeld door de vrouw van den landbouwer en dit werd tot hiertoe maar al te veel vergeten, en daarenboven hecht hij groot belang aan de karakter vorming van de toekomstige landbouwers opdat zij mannen zouden worden niet alleen van kennis maar ook menschen die weten wat zij zijn en welke rol zij in de wereld te vervullen hebben. E Vl. | |||||||||||||||||||
Het geloof onzer vaderen door Z. Em. James-Gibbons, Kardinaal-Aartsbisschop van Baltimore, vertaald door W.A.J. Blaisse, Pastoor. - Tweede uitgave, Utrecht, Wed. Van Rossum, 1908.Kard. Gibbons, thans aartsbisschop van Baltimore, was eerst, als bisschop, Apostolisch-Vicaris in Noord-Carolina, en daarna bisschop in Richmond. Op deze plaatsen was hij een echte kampioen, door het woord en de pen, van het katholiek geloof. Zijne zoo gretig gehoorde onderrichtingen heeft hij in het boekje the faith of our fathers verzameld, opdat zij nog meer vruchten dragen zouden. Van de Nederlandsche vertaling van dit werk hebben wij een tweede uitgaaf. Dit boek werd natuurlijk geschreven met het oog op Protestantsche toestanden en omgeving, doch ook in ons katholiek land, zal het lezen ervan hoogst nuttig zijn. Het bevat immers een korte en klare uiteenzetting van het katholiek geloof. Alzoo bevat het, in zijn 482 bladzijden, 31 hoofdstukken over verscheidene godsdienstzaken: zooals over de Kerk en hare kenteekens, den Paus, de Sacramenten enz... De geloofsverdediger zal er ook nuttige antwoorden kunnen uit rapen, op vele opwerpingen, die heden tegen ‘het geloof onzer vaderen’ gericht worden. Halen wij daartoe aan b.v. het hoofdstuk over het Celibaat (bl. 445), over de onfeilbaarheid van den Paus (bl. 146) enz... We wenschen dat het boekje hier ook ruim zou verspreid worden: In 1906 verscheen in Amerika het 625ste duizendtal, wijl in Europa het reeds in 6 talen werd overgezet: moge het hier ook goed doen. J.B. | |||||||||||||||||||
La religion des primitifs, par Mgr Le Roy, évêque d'Alinda, Supérieur général des Pères du S. Esprit. - Paris, Beauchesne, 1909.Op onze dagen wordt er door sociologen, wijsgeeren en geschiedenisvorschers veel gezocht en gewrocht op het gebied | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
der godsdienstwetenschap. Daar velen a priori op natuurlijke wijze het ontstaan van het geloof aan Gods bestaan willen uitleggen, hebben zij stelsels daarover opgebouwd, steunend op de godsdienst- en zedenleerbegrippen der hedendaagsche onbeschaafde volksstammen. Doch, a priori uitgaande, nemen zij alleenlijk wat hun vooraf reeds uitgedacht stelsel dienstig zijn kan, en zijn, niettegenstaande hunne bewering, maar al te oppervlakkig in de kennis zelf dier godsdienstbegrippen der natuurvolkeren. Daartegen komt het boek van Leroy op, als iets dat ernstig en grondig is. Sedert het jaar 1877 is hij zendeling en, het vertrouwen genietende der negers, heeft hij, onpartijdig en met kennis van zaken, de godsdienst- en zedengedachten, die in hen bestaan, kunnen achterhalen. Hieruit leeren wij wat al flauwheden en droomerijen ons over de godsdiensten der natuurvolkeren, in naam der Wetenschap, voorgesteld werden door mannen die nochtans de wetenschap beoefenen: zoo b.v. een Spencer, een Salomon Reinach! Hier hebben wij ten minste wat een diepziende getuige opgemerkt heeft met eigen oogen en ooren, en daarom zal het boek van Mgr Leroy steeds veel grooter waarde behouden dan het boek b.v. van Bros La Religion des peuples non civilisés (1907), die maar al te veel meeningen van andersdenkenden heeft overgenomen. De wetenschap der godsdiensten is nog in hare kindsheid, maar mochten onze zendelingen, die ter plaats leven en de taal kennen, dikwijls zulke boeken uitgeven áls dit van Mgr Leroy, zij zou met rasse schreden vooruitgaan. J.B. | |||||||||||||||||||
Ingekomen boeken ter bespreking:
| |||||||||||||||||||
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Hoogeschooluitbreiding Uitgeversmaatschappij ‘Kiliaan’, Antwerpen:
| |||||||||||||||||||
Nederlandsche Schrijvers voor het Middelbaar Onderwijs:
|