Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||
BoekennieuwsGeschiedenis der Nederlandsche letterkunde, door G. Kalff, 4e deel. - J.B. Wolters, Groningen 1909. fl. 6.50, bl. 608.'k Heb het pas verschenen IVe deel gelezen, en 't speet mij dat het uit was. Van zulke dingen inderdaad heeft men nooit genoeg. Als men door 600 bladzijden stevige en lekkere kost is verwend, besluit men niet zoo gemakkelijk tot iets anders, dat, in dezelfde soort, bijna zeker, iets minders moet zijn. Kalff leidt ons thans door de literatuur tijdens de Republiek der Vereenigde Nederlanden, d.w.z. door de vette jaren der Hollandsche Kunst. We krijgen, zooals telkens, eerst een kijk op de samenleving, die de kunstenaars kweekte. Kalff aarzelt niet ons te bekennen dat er aan de schittering der 17e eeuw een keerkant is: Hij acht het zelfs noodig - wijl de waarheid in dezen zoo dikwijls werd bewimpeld - over de oud-Hollandsche ondeugden breedvoerig uit te weiden. Op 't hel-en-donker van dien achtergrond komen dan zooveel te beter uit al de kerels van dien tijd: Coster en Breero, Hooft en Vondel, Stalpaert en Cats, Huygens Revius en Camphuysen. Meesterlijk vooral zijn die studiën. Kalff is een geleerde die schrijven kan; we wisten het reeds.Ga naar voetnoot(1) Maar hoe aanstekelijk het arbeiden in een dichter op een ontvankelijk gemoed als dat van dezen professor werken kan, getuigen zijn 90 bladzijden over Vondel: daar is een sap in die beschouwingen en een deining in die volzinnen als bij Vondel zelf. Enkel éen griefje: Met Dr Moller geloof ik in de hooge kunst van de ‘Heerlijkheit der Kercke’; wel heeft Kalff in zijn bekend Gidsartikel van Feb. 1908 aan Moller's meening getornd, maar ze niet weerlegd. Daarom hoopten we hier meer over de Heerlijkheit te vinden, in waardeerenden of critiseerenden zin. Hoe goed Kalff zijn 17e eeuw onder de knie had, was reeds te zien uit zijn vroegere boeken: ‘Literatuur en Tooneel in de 17e eeuw’, ‘Studiën over Nederlandsche dichters der 17e eeuw’, ‘Vondels Leven’ en uit de Algemeene Inleiding die hij plaatste vóor de volledige uitgave der Werken van G.A. Bredero. De faam van Bredero is hier volkomen gerestaureerd; zelfs wil Dr Kalff den mensch reiner wasschen dan men hem uit het werk van den dichter mag denken. Te veel sympathie, me dunkt, is ook aan Hooft besteed. Hij wordt ons voorgesteld met zijn eigen bekend vers: O braeve, die u braef geslachte slacht!
Van vromen worden vromen voortgebracht.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||
Wogen hier echte braefheid en looze diplomatie niet, op zijn zachtst, tegen malkander op? Onder de minder omvangrijke schetsen zijn zeker Starter en Rodenburg van de flinkste; vooral de ridder, dat statig lichthoofd, die zwierige romantieker, belezen talenkenner, maar geen taalkenner, is uitstekend getypeerd. Meer kleur had Kalff, naar mijn bescheiden meening, aan den Muiderkring kunnen besteden. Wel houden de Roemertjes zich goed en elk ander individu van den Kring op zich zelf ook; maar Jan ten Brink en Alberdingk en Ger. Brom hebben 't gezelschap toch aardiger en levendiger geportretteerd. Hier blijkt Kalff nogmaals beter naschepper dan schepper. A propos van Alberdingk, vinden wij 't vreemd waarom in de Vondel-bibliografie Thijm's Vondelportretten zijn overgeslagen. Alles wat Kalff schrijft over Hondius en Van Borsselen, over Beaumont, en nagenoeg over al de mannen ‘van het tweede en het derde geslacht’ is nieuws voor mij, zoodanig dat ik hier niets anders te doen heb dan deemoedig en dankbaar te luisteren. Bij Poirters kon Kalff nog niet vermelden de zoo pas verschenen verdienstelijke bloemlezing door Pater Salsmans bezorgd; maar waarom in de bibliografie de studie van Max Rooses niet opgegeven, al was 't maar om te wijzen op het sectarische er van? Aan 't eind van 't boek zijn vooral boeiend de bladzijden over Luiken en over de ontwikkeling van het natuurgevoel. Zeer belangrijk is overigens al wat nog volgt, te meer omdat tot nog toe niemand buiten Kalff die nederiger menschen in de ontferming van een nauwkeuriger studie had opgenomen. Dit boek is voor de 3/4 gewijd aan de schoonste ontplooiingen van genie en karakter in onze letterkunde; geen wonder dus dat uit dit 4e deel van 't reusachtig werk nog meer dan uit de andere spreekt: kracht; een verstandelijk- en moreel-, een bijna physiek-deugddoende kracht, kracht van wil, kracht van geloof, kracht van strijd, kracht van studie, kracht van zuiver inzicht boven verschil van overtuiging: kracht schuilend zoowel in de persoonlijkheid der besproken mannen als in de persoonlijkheid van den man zelf die ze zoo waardig bespreekt. J.P. | ||||||||||||||||||||||
Zionistisch schetsboek, door A.B. Kleerekoper. C.A.I., Van Dishoeck, Bussum, 1907. 109 blz.Kleerekoper is, blijkens dit boekje, een flink reporter, maar veel meer nog een kunstenaar. In dit boekje verzamelt hij de 11 schetsen die hij schreef voor ‘De Telegraaf’ over het achtste Zionisten-congres, in den zomer 1907 gehouden te 's Gravenhage. Ge weet toch wat het Zionisme is? Hij laat niet na het u kranigkernig te zeggen: ‘Het leven van 'n volk, onder de menschen verstrooid en door vele menschen vervolgd en veracht, dat zich herstellen gaat in 't eigen land, den vaderen toegezegd: het leven der Joodsche natie, herboren en strijdvaardig, dat is het Zionisme’. Ze zijn nu tien jaar aan gang: Herzl, een geniaal man, kreeg en verkondigde de idee; na hem kwamen Wolffsohn, Nordau, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||
Marmorek, Schatz, kortom een heele staf. Nu gaat het wel op deze congressen nagenoeg zooals op alle andere. Ze dronken een glas... enz. Maar toch zijn er neerzettingen van Russische Joden in Palestina; toch koopen zij lapjes grond, toch bouwen ze er huizen en fabrieken zelfs. En al is 't nu zoo dat ze, bij éen partijtje land, zich tien dorado's droomen, en dat ze, bij éen echte woning tien luchtkasteelen bouwen... toch kan zeker dat idealisme niks geen kwaad aan de hechtheid van hun plan. 'k Boekje is aanstekelijk van geestdrift, zelfs voor iemand die geen onsje Jodenvleesch aan 't lijf heeft. Want al hebben ze bij de Voorzienigheid hun lot niet gestolen, toch is 't niet heel en al onwaar wat Macaulay (meen ik) eenmaal schreef: ‘The people of Christ has been the Christ among the peoples’. Kleerekoper schrijft als Multatuli: met Bijbelsche beeldenpracht en Oosterschen gloed; maar bij den Jood is ontroering, echtheid en bonhomie, terwijl de atheïst u, in zake van idee en overtuiging, meest altijd appels voor citroenen verkoopt. J.P. | ||||||||||||||||||||||
Levenswijding, wedergeboorte, door Prof. Dr. J.V. De Groot. Amsterdam, C.L. Van Langenhuysen, 1908.Een mooie bundel, thans gevend in éen band de beide reeksen voordrachten door den beroemden professor uitgesproken te Leuven voor het St. Thomasgenootschap der studenten. Van ‘Levenswijding’ is hier thans de 3e, van ‘Wedergeboorte’ de 2e druk. In stede van te herhalen, wat in Dietsche Warande over die heerlijke voordrachten werd gezegd in een taal en een bezieling, die voordrachten waardig, gaan we nogmaals 't genot smaken ze alle te herlezen; 't genot en ook de deugd: want niet enkel is hier hooge vlucht van idee en van kunst, maar een voedsel voor de ziel zoo sterk als 't merg van den Bijbel en de Vaders zelf. Bladzijden stralend met meer dan aardsche schoonheid. L.P. | ||||||||||||||||||||||
Dante Alighieri: De Goddelijke Comedie: het Paradijs, vertaald door J.K. Rensburg. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1909.Niemand minder dan Salverda de Grave heeft in niets minder dan in de Gids over 't reusachtig vertaal- en verklaarwerk van Rensburg geschreven op een toon die men op zijn minst warm en waardeerend moet heeten. Men zou, na zulk een uitspraak, wel wenschen tot zijn eigen eer, het met zulk een vakman eens te zijn. Worden we eens zoo geleerd in 't Italiaansch als de Grave, dan krijgen we wellicht ook zijn smaak voor deze vertaling; vooralsnog moeten we blijven, voor dit deel, bij den indruk dien we kregen van de vorige twee. Zelfde verdiensten, maar, naar onze bescheiden meening, zelfde gebreken ook. Liever toch plaats ik dezen bundel nevens den tweeden dan nevens den eersten: De vertaling schijnt mij beter geslaagd dan die van de ‘Hel’ en zoo goed als die van ‘Het Vagevuur’ maar waarlijk, als men let op de taalworstelingen die Rensburg zich moet getroosten om met niet meer woorden dan Dante en in denzelfden versvorm in 't Nederlandsch te zeggen wat Dante zegt in 't Italiaansch dan moet men toch meewarig klagen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||
om de verbruikte moeite veeleer dan den verkregen uitslag opgetogen bewonderen. Ook de uitleg schijnt me in dit deel vooral tot een manie gegroeid. Verklaren om 't genot van 't verklaren heeft geen zin, en is allerminst voor den lezer verkwikkelijk. De sterrenkundig-cosmogonische uitleg van verzen 22-31 van den 2en zang b.v. is er bepaald op aangelegd om het iemand te doen sterrelen. Alle vertalingen overigens in 't om even welke van onze talen bewijzen hoe ondoenlijk het is Dante in rijmende vol-terzinnen weer te geven. Eén is er die, ongeveer terzelfder tijd als Rensburg, de vertaling anders heeft aangepakt. Hij geeft Dante weer in de zoogezegde Schlegelterzine, die het middelrijm vallen laat en zoo telkens een vers heeft dat op geen ander rijmt. Het oor heeft voldoening genoeg met de twee rijmen per terzine en zoo vindt Zoozman den steen der wijzen, in casu het middel om aan de techniek geen enkel van Dante's diepe poëtische schoonheden ten offer te brengen.Ga naar voetnoot(1) Leg nu Zoozman nevens Rensburg op zijn best, en oordeel dan. Maar alle grieven bijeen kunnen niet wegnemen dat Rensburg's Dante is een monument voor 's mans werkkracht en geestdrift. J.P. | ||||||||||||||||||||||
Uit den patriottentijd, door Dr. C. te Lintum. - W.L. en J. Brusse, Rotterdam, 160 blz.Een boekske dat voorwaar veel belangstelling wekken zal, en dat overigens reeds, eer het zoo vol aardige historieprenten verscheen, als feuilleton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een ruimen kring lezers vond. 't Is een verzameling schetsen uit dien zeer zonderlingen tijd, veel karakteristischer voor Holland dan voor België: Een Ouderwetsch Man, brengt ons in kennis met den onbekenden schrijver der ‘memoires’ die ons een kijk zal geven op den inval der Franschen te Rotterdam. De anonymus blijkt te wezen een zeer mak behoudsgezind aristocraat. - Hoofdstuk 2 heet De Schutterscompagnie Nr 9, de plezierige Rotterdamsche burgerwacht, met een bladzijde vol commando-termen, waarmee de Vlamingen hun voordeel kunnen doen. - Onder 't allerbelangrijkste mee telt het hoofdstuk over 't politiek Oranjevischwijf Kaat Mossel, die niemand minder dan Bilderdijk als advocaat mocht hebben. - Removeeren! - Removeeren!; algemeene vlucht der Patriotten voor de komst der Pruisische prinsenvrienden. - De Fransche democratie komt verder in Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap de patriotten een handje toesteken bij de ‘uitspattingen’ van 1798. Met dit boekje in de hand is er middel om eens hartelijk te lachen bij de gebeurtenissen, die langs de keerzijde der medalie, heeten: de laatste ademhalingen van de republiek der Vereenigde Nederlanden. V.W. | ||||||||||||||||||||||
Spreekwoorden en zegswijzen afkomstig van oude gebruiken en volkszeden, door A. De Cock, door de Koninklijke Academie van België, met een ‘prijs de Keyn’ bekroond, 2e herziene en vermeerderde druk. - Ad. Hoste, Gent, 426 blz. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||
Wil de lezer vernemen wat al goeds wij weten van dit boek, dat hij dan opsla Dietsche Warande 1906, nr 4, blz. 429. In dit werk vindt ge inderdaad onzen grootsten folklorist op zijn best en op zijn prettigst. In enkele maanden werd de eerste oplage uitverkocht. - ‘Veel eerder dan ik ooit had durven verhopen’, zegt de schrijver in zijn tweede ‘woordje voooraf’. Welnu, ons verwondert het niet dat zoo 'n boek aftrek vindt bij ons volk; evenmin zullen verdere rasse herdrukken ons verwonderen. Zooveel te meer, daar A. De Cock nooit over zich zou krijgen met elke nieuwe uitgave niet nog een toemaatje te geven. Talrijke plaatsen werden dan ook in dezen druk min of meer gewijzigd en bijgewerkt, terwijl het aantal nrs van 542 tot 574 is gestegen. J.P. | ||||||||||||||||||||||
Nederlandsche schrijvers voor het middelbaar onderwijs: Hoogstraatsche uitgaven, 9 nrs, elk fr. 0.25.Onze college-jongens mogen van geluk spreken. De gebloemleesde uitgaven zoo degelijk bewerkt verdringen malkaar. Na Hilda Ram en Schaepman: Rodenbach, Potgieter I en II, Hugo Verriest, da Costa I, de Génestet. De Potgieter-boekjes schijnen mij tot nogtoe de best verzorgde. - Hier een woordje over de laatst verschenene. De Génestet zal voorzeker een welkome keuze zijn. De gemoedelijke man, die zich zoo aan 't leven had bezeerd, wenschte vóór alles weer kind te zijn; en hij heeft het in de meeste van zijn gedichten zoo roerend gezegd. Enkel een paar stukjes mis ik hier erg: ‘Wie ik het meest heb liefgehad’ de schrei des harten; en ‘Naar de Natuur’, een versje dat den geheelen de Génestet in enkele regeltjes geeft. De nota's ook zijn voorbeeldig verzorgd; enkel éen opvallende onjuistheid trof me: Abraham des Amonie Jr was nooit professor van de Génestet; hier wordt de Sr bedoeld. De bibliografie over de Génestet is verre van volledig. Evenveel leemten in de bibliografie heeft de bloemlezing uit da Costa's Gewijde Poezie. Ook de prachtuitgave van da Costa is niet vermeld: de ‘Kompleete Dichtwerken’ bij Kruseman, 1863. Anders wel een verdienstelijke keuze; maar het beste is juist wat alle bloemlezingen ons geven: Hagar, en God met ons. Dankbaarder zal de keuze zijn uit de meest karakteristische periode van da Costa's dichterschap: uit zijn tijdzangen. Het stoffelijke der uitvoering slaat met verbazing: Hoe men de menschen, voor fr. 0.25, 56 bladzijden fijne letter in handen kan spelen? 't Is bijna een toovertoer. J.P. | ||||||||||||||||||||||
Oefeningen in het spreken en schrijven der Duitsche taal door F.A.R. Beekman en G.A.C. Van Goor. - Groningen, J.B. Wolters, 1908.Hochdeutsche Sprachschule für Niederländer u/w von Joh. A. Leopold, Seminardirektor in Nijmegen. - Groningen, im Verlag von J.B. Wolters, 1908.Nummer 1 is een klein werkje, nummer twee een boek van vrij groot formaat; nummer 1 een nederige verzameling van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||
oefeningen, nummer 2 een ernstige spraakleer. Nummer 1 (Berlitz methode) voelt toch dat bij zijn oefeningen eenige woorden uitleg en een zekere grammatische leiding behoort, en steekt eene kleine grammatica van achter bij zijn werkje (die grammatica ligt daar met een linnen bandje vastgemaakt zoo schelmsch weggestopt, dat men heel verwonderd is ze daar zoo onnoozel weg verdoken te vinden). Nummer 2 voelt ook wel dat grammatica alleen alles niet is, en schuift links en rechts voor en achter eene prachtige serie oefeningen tusschen de verschillende hoofdstukken van zijn spraakleer. Welk werk raad ik u aan? Luister; hebt gij geld genoeg om de twee te koopen? Zoo ja, koopt ze dan allebei, want oefeningen zijn er nooit te veel, en een volledige grammatica is toch beter dan een korten inhoud. J.F. | ||||||||||||||||||||||
Ingekomen boeken ter bespreking:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
Uitgaven van J.B Wolters, Groningen:
| ||||||||||||||||||||||
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||
|
|