Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Dr Schaepman
| |
[pagina 220]
| |
het zilveren lachen der pensionnaires, en iets lager, uit die puinhoopen met den grond bijna gelijk, hoort gij op een afstand van eeuwen, het woeste rumoer van het poedagogium, waar het jonger deel der keizerlijke hofhouding zijn opvoeding ontvangt. Het is een ruw tieren en joelen; een gejuich gaat op; gij ziet de groep van hier; een der rekels heeft op den muur met zijn stift een schets gekrast; aan een kruis hangt een menschelijke gestalte met een ezelskop en daar neven staat in aanbiddende houding een knaap; de toeschouwers herkennen hem en vóor dat nog de onbeholpen spotter het grieksche randschrift heeft gegriffeld, klinkt het uit twintig, dertig monden: Alexamenos, Alexamenos, die christen is, aanbidt zijn God! - Maar de God van Alexamenos heeft overwonnen en op den muur die u overschaduwt geven de verbleekte kleuren nog de lijnen aan van het oude kruisbeeld door Engelen omgeven; des konings kruisbanier wappert over den geheelen Palatijn. Heerlijk spant zich de blauwe, doorschijnende hemel boven uw hoofd, heerlijk straalt de gouden zon, heerlijk teekent zich iedere lijn, iedere grasspriet, ieder blad op de fijne lucht, heerlijk glansen de Romaansche torens met hun groene en roode glasscherven tusschen het donkerbruin der tegels; het gonst rondom u, maar geen luide, geen storende klank, klimt tot u, soms ritselt het door het gras, soms zwiert het door de takken, maar alles is stil, rustig, vredig en vol van majesteitGa naar voetnoot(1). Het is een wonderbare wandeling,... met de heerlijkste vergezichten. Uit het paleis van Caligula overziet gij het heele Forum, met de kerken die het omringen; ziet gij langs den tempel van Venus en Roma tot het Colosseum. Het huis van Livia schijnt te wachten op den terugkeer der hooge vrouwe. De schilderingen zijn zoo vol, zoo warm van kleur en toon; de donkerroode grondverf is zoo diep, zoo doorschijnend, de figuren zijn zoo ongerept, dat men den afstand der eeuwen geheel en al vergeet. Wij gaan verder (den Palatijn op) en overzien het paleis der Flavii, langs den tuin der villa Millo dalen, stijgen wij; op de gewelven van het paleis van Septimius Severus staan wij en zien rond. Golvende heuvelen, met puinhoopen en kerken bezaaid; links de Coelius, voor u (weer) de Aventijn, rechts de wemelende massa der stad. Een forsch omlijnd, met kloeke rustpunten bezaaid vergezicht, dat niet wegdommelt, niet in schaduwen vernevelt, maar door het krachtige blauw van de lucht hoog en machtig wordt overwelfdGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 221]
| |
Aan den voet van den Palatijn stond eenmaal de Ara Maxima, de tempel reeds in de vroegste tijden aan Hercules gewijd. Nu verheft zich daar de eenvoudige kerk van S. Anastasia... in wier nabijheid de overlevering de woning van den grooten kerkvader Hieronymus plaatst. Scherp steekt het eenvoudig kerkje af tegen de reeds zinkende maar in haar val nog majestueuse pracht der keizerlijke paleizen. Langsheen de grootsche majesteit der puinen (den Palatijn afgedaald naar 't Forum), naar al die puinhoopen, met hun eigenaardige stoffeering: Hoog opgeschoten gras, wilde ranken, struikgewas, doornen, distels, bloemen, kinderen, bedelaars, wat men wil. In een ruïne is een oude, vuile bedelares een element van poëzieGa naar voetnoot(1). Onder de triomfbogen van Constantijn, Titus en Septimius Severus, langs den aardeweg die de Via Sacra bedekt, opkronkelend naar 't Capitolium, rijdt daar een groote, zware wagen, op lompe, houten raderen, door vier buffels getrokken. 't Zijn forsche, breedgeschonkte dieren, met zilvergrijze huid, wier scherpe horens, met touwen omwonden, in zonderlinge tegenspraak zijn met hun dom-goedige oogen. Een paar stevige campagnolen met bruin gelaat en schitterend zwarte oogen geleidt het voertuig. 't Is een zonderling gezicht, die wagen, langzaam voortrollend tusschen die majestueuse ruïnen,Ga naar voetnoot(2) den weg der overwinnaars volgend, tusschen de tempels van Vespasianus en Trajanus heen, langs den Clivus Capitolinus naar den tempel van den grooten JupiterGa naar voetnoot(3)..... Toch alles éen onsterfelijke vergankelijkheid, het altijd levende verleden, dat hier blijft hangen en zwevenGa naar voetnoot(4). Aan éen ding hebben achttien eeuwen niets veranderd: de mamertijnsche gevangenis, onder wier doffe granietwelving zoo menig offer der Romeinsche macht den vreeselijken dood is gestorven, in wier kille cel Petrus en Paulus hebben gewacht op den marteldood... Zij is den God der waarachtige vrijheid, ter eere van den Apostel Petrus gewijd: In de diepte ruischt daar de bron op het gebed der Apostelen ontsprongen, in wier wateren Processus en Martinianus en veertig anderen van de vlek der erfzonde gewasschen zijnGa naar voetnoot(5). Ook op het Forum heeft het Christendom... zijn trofeeën ge- | |
[pagina 222]
| |
plant. In den tempel van Antoninus en Faustina is de h. Martelaar Laurentius binnengetogen en wanneer ge van uit de ruime portiek, met haar zuilen van groen dooraderd marmer, den blik laat weiden over die wondere groep van bazilieken en tempels die u van alle zijden omringt, als gij de majesteit beschouwt der eerezuilen en triomfbogen dan bevreemdt het u niet, dat deze kerk den naam ‘in miranda’, tusschen de wonderen, voert. Het heiligdom van Romulus en Remus dient tot voorhal aan de kerk door Paus Felix ter eere der HH. martelaren Cosmas en Domianus gestichtGa naar voetnoot(1). Van de hoogte achter het Campidoglio overziet men het geheele Forum... tot aan het ColosseumGa naar voetnoot(2). Indrukwekkend verrijst daar de zware massaGa naar voetnoot(3). Daar is Rome voor de kerk veroverd. ‘Mors absorpta est in victoriam’ in den bloedstroom des Coliseums is het heidendom ondergegaanGa naar voetnoot(4); daar vereenvoudigde zich de strijd tusschen heidendom en christendom in het brullend roofdier en den biddenden martelaar. Wie er overwon zegt het houten kruisGa naar voetnoot(5). En dat heeft Lamartine niet gezien. Hij zat in het Colosseum en las Tacitus. Waarom las een christen-dichter daar niet eerder de Acta Martyrum? Zijn lektuur evenwel bracht Lamartine op der plek waardige gedachten, hij beproefde te spellen: ‘Les lettres du nom de l'Auguste
Qui dédia le monument’....
Een hagedis, als er langs die muren kruipen, belette het: ‘Un lézard dormait sur la ligne
Où brillait le nom des Césars’
En nu breekt zijn gedachte ten volle open: ‘Seul héritier des sept collines,
Seul habitant de ces débris,
Il remplaçait sous ces ruines
Le grand flot des peuples taris’
en wat er verder volgt. Bedenk dat dezelfde man de roerende strofen schreef: Le Crucifix - en blind was voor kruis en kruisweg in het ColosseumGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 223]
| |
Minder schitterend dan het Coliseum, maar dieper indruk. hooger gevoel verwekkend, geven ook de Catacomben getuigenis aan wien Rome behoort. Waar het graf is der vaderen, daar is de wieg, daar is het vaderland van een volk, heeft men terecht gezegd.... Sinds den dag, waarop Petrus door de Porta Aurelia Rome binnentrad, sinds dien dag heeft de katholieke wereld bezit genomen van de hoofdstad, die zij nimmer verlaten heeft. Op het graf van onze vaderen is Rome gebouwd. Langzaam en stil heeft de spade der fossores de grondslagen van het heidensch Rome weggedolven en nieuwe daarvoor gelegd: de martelaren....Ga naar voetnoot(1) 't Is een heldere frissche Novembermorgen. Gij treedt de porta di S. Sebastiano uit. Gij volgt de via Appia, waar het wemelt van duizende herinneringen, waar het verleden u tegentreedt bij iederen stap. Helder spant de blauwe hemel zich boven de Campagna uit, de zon stijgt statig op langs de onbewolkte, doorschijnende lucht. Gij treedt door een lage poort een wijngaard binnen; ‘Coemeterium Calixti’ luidt het opschrift. Waar die cypressen zich verheffen bij een vervallen puinhoop daalt gij langs een vrij steilen trap af: gij zijt in de Catacomben... Rust. Geen spoor van strijd en lijden, niets dan zegepraal en vrede: martelpalmen en duiven met olijftakken; het Christuscijfer en het steeds wederkeerend ‘In Pace’; door deze schuilplaatsen tegen de vervolging golft de zege, door deze doodengangen de levenspsalmGa naar voetnoot(2). Die catacomben, die nederige, onderaardsche gangen, met hun graven ter beider zijde, zijn hechter titels van eigendom, dan stoffige perkament-rollen, rijk aan onderschriften, behangen met zegelen.... Uit ieder dier graven klinkt het dat Rome der Kerk, dat Rome der katholieke wereld behoort. Zoolang een volk recht behoudt op de graven zijner vaderen, zoolang ook blijft Rome, in wat handen het (moge komen), ons geheel, ons uitsluitend eigendom....Ga naar voetnoot(3) Hoor! een zoet, een zacht geruisch van stemmen treft uw oor; het is nabij en toch verre: het klinkt onder de aarde en 't is als uit den hemel; wierookgeuren omgeven en omzweven u; gij slaat een hoek om: daar straalt de pauselijke crypta in helder waslicht en evenzeer straalt de crypta van St. Cecilia. De plek waar de Romeinsche maagd, de gemartelde dochter der Patriciërs ter ruste werd gelegd, is bedekt met ruikers en kransen; hoe geurt het rondom u van frissche bloemen, van rozen en leliën! | |
[pagina 224]
| |
Een wonderbaar gevoel doorstroomt u; dit is meer dan een fysieke gewaarwording.... Maar straks als gij buitentreedt blijft uw oog die kransen en dat waslicht zien; het leeft rondom u van lofgezang en wierookgeur, en als gij onder den indruk dier herinneringen den blik laat gaan over dat breede veld, dan rijst de majesteit van Rome naar u op als een Engel des vredes met de boodschap der vrijheid in de hand.Ga naar voetnoot(1) En nu, den weg der overwinnaars (weerom) volgend (terug) naar 't Capitolium. Van de hoogte waarop eens de zoon van Saturnus over Rome en de wereld den staf voerde, ziet nu Maria, de koningin van hemel en aarde op haar rijksgebied neer... Deze (is immers) de plek waar Augustus den eerstgeborene Gods een altaar oprichtte. De keizer stond op den kapitolijnschen heuvel, met den blik naar boven gericht, misschien vol van de gedachte aan zijn goddelijk bestaan. Daar beeldde zich hoog in de diepe blauwe lucht de vorm eener maagd met een kind in de armen beide van licht omgolfd. Tegelijkertijd gewerd Augustus het antwoord der Sibylle van Tibur ‘een God zal geboren worden uit een maagd’. En er verrees geen altaar voor Augustus, maar Augustus zelf liet er een oprichten, de ara primogenti DeiGa naar voetnoot(2). Over het geheele Marsveld reikt van deze hoogte af onze blik. Naast de via Lata wijst een bedehuis de woning aan waar Paulus, de geboeide voor Christus, een tijdlang verblijf hield; een ander teekent in het renperk van Alexander Severus de plek waar S. Agnes door den rechter gedoemd werd tot een schande, die haar in dubbelen zin tot martelaresse maakte en haar schoonste eeretitel blijft. Ook ziet ge, hoe aan de poorten van Rome de kerk... hare bewaarders heeft gesteld: Daar ten noorden houdt S. Agnes, in 't gezicht van de torens begraven, over het heil van Rome's burgers de wacht. Ten westen verdedigt de jeugdige Pancratius den toegang tot den Janiculus, ten noorden aan de via Appia staat de fiere hoofdman Sebastianus, getrouw aan Caesar door de trouw die hij den Christus gezworen heeft. En ten oosten, aan de poort die naar Tibur voert, waakt S. Laurentius wiens krijgshaftig geloof zoo kwistig was met het eigen bloed. Maar nog eenmaal terug naar den rechteroever van den TiberGa naar voetnoot(3).... langs het Forum Trajani, waar gij op de triomfzuil | |
[pagina 225]
| |
van den machtigen keizer het beeld van den Galileeschen visscher begroet. Daar staat het Pantheon van Agrippa. Midden onder de ruïnen van het Marsveld, van vervallen thermen en verwoeste gaarden omgeven stond de prachtige tempel door Agrippa, Augustus' schoonzoon, opgericht en Jupiter den Wreker gewijd. Hoog schitterde de met vergulde bronsplaten bedekte koepel te midden van al het verval, fier droegen de granietzuilen de fries, die den naam des stichters vereeuwigt. Zooals het daar stond, wekte het Pantheon de bewondering van iederen bezoeker, van den keizer zoowel als van den eenvoudigen vreemdeling. Sinds 391 was het gesloten en reeds knaagde onverbiddelijk de tijd aan het prachtige monument. Toen liet Bonifacius IV de zware bronzen deuren heropenen en onder de stoute welving van den koepel klonk het gebed dat den tempel aller goden toewijdde aan den eeuwigen God, ter eere van Maria en alle martelaren. Want onder den marmervloer der Kerk had de Paus de beenderen van duizende martelaren doen bijzetten - hij wist dat een volk zijn recht van eigendom op den eigen bodem niet beter bewijzen kan dan door er het graf zijner vaderen te toonen.Ga naar voetnoot(1) De brug van de Engelenburgt overGa naar voetnoot(2). In vollen middaggloed staan de wachters die de brug beschermen; de HH. Apostelen Petrus en Paulus en de engelen met de lijdenswerktuigen, die op de verschillende zuilstukken, die de leuningen afdeelen, geplaatst zijnGa naar voetnoot(3). Zwart geblaakt en geel geroost zijn die Engelen;... de oude Locanda del Orso is waarlijk oud en zwart; in de Ripetta zitten Romeinen aan den gelen Tiber; gij vraagt naar de kudde geiten die 's morgens het plein bevolken....Ga naar voetnoot(4) Op den top van de Engelenburgt, het praalgraf van Keizer Adrianus, schittert een stralende zon, die den Aartsengel, boven op het dak geplaatst, in het volle licht vertoont......Ga naar voetnoot(5) De grond, dien gij hier betreedt, droeg eenmaal den circus van Nero, waar de levensmoede Caesar nog levenslust zocht in de toejuichingen, den wagenmenner te beurt gevallen: Wij zijn op den Janiculus waar Petrus met het hoofd naar beneden werd gekruisigd. Achter het renperk bevonden zich de Vatikaansche grotten; in een donkeren nacht werden daar twee mishandelde lijken met diepen eerbied en heilige ontroering neergelegd, | |
[pagina 226]
| |
Wonder, - boven die lijken is een tempel verrezen, die alles wat grootsch mag heeten overtreft: de baziliek van St. PieterGa naar voetnoot(1). Eerst (was 't) de baziliek door keizer Constantijn ter eere van den prins der Apostelen gesticht. Op roerende wijze verhaalt ons de legende hoe de eerste steen van dit in dubbelen zin vorstelijk gebouw werd gelegd. Onder het zingen der heilige hymnen, van een groote schaar bisschoppen en priesters omgeven toog Paus Sylvester met den keizer en diens gevolg over de ‘pons triomfalis’ langs den circus van Nero naar de plek, waar de groote Apostel was bijgezet en reeds in de eerste eeuwen de memoria van Paus Anacleet zich verhief. Nu zou uit de bescheiden grafkapel een schitterende tempel verrijzen, wiens wederga de wereld nog nooit had aanschouwd. Ter bepaalde plaatse gekomen nam Constantijn.... de diadeem van het hoofd, wierp zich op zijn aangezicht ter aarde en bekende luide voor geheel het volk zijn zonden. Daarna legde hij zijn purperkleed af, groef met eigen hand, ter eere der HH. Twaalf Apostelen, twaalf korven aarde en droeg ze op zijne schouderen naar de plek, waar men den eersten steen van den nieuwen tempel leggen zou. Wondervol moet het schouwspel geweest zijn, dat St. Pieter in die dagen aanbood, met zijn van zuilengangen omgeven voorhof, paradijs geheeten, waar de bron van Paus Damasus ruischend neerklaterde in 't albasten bekken; met zijn porta argentea, zijn met zilverplaten belegde deuren, die den ingang verleenden tot het binnenste van den tempel. Door een woud van honderd zuilen heen straalde de ‘confessio’, de grafstede des Apostels, wier schittering, naar het woord van S. Paulinus, de blikken der binnentredenden vervult en hun hart verheugtGa naar voetnoot(2). Toch stond daar in de 15e eeuw het bedehuis verlaten en vervallen; maar het verrijst als het meesterstuk van BramanteGa naar voetnoot(3). ('t Is de huidige) St. Pieter, de zuilengang plooit zich statig en eerbiedwekkend uit, de obelisk verheft het zegevierende kruis, de fonteinen werpen hun wolken van goud, hun schuim van parelen hoog in de lucht, die vol is van de wondere muziek der levende wateren.... Welk een onvertaalbaar oogenblik, dat eerste wederzienGa naar voetnoot(4) van den St. Pieter! Al zijn de marmerplaten gebroken, die in den voorhof van de middeneeuwsche basiliek de schenkingen | |
[pagina 227]
| |
van Pepijn, Charlemagne en Mathilde van Canossa vereeuwigden, geen nood! Men kan over St. Pieter maar éen woord zeggen, en dat éene woord heeft Byron voor de geheele menschheid gezegd.Ga naar voetnoot(1) De strophen van den Childe Harold zijn de éenige, die voor allen vertolken wat men altijd en altijd meer bij het binnenkomen van St. Pieter gevoelt en gevoelen zal. Deze is de grootheid die groot maakt. Men voelt zich groeien naar ziel en lichaam, ziedaar alles wat er te zeggen valt...Ga naar voetnoot(2) De zware lederen deurmatras wordt opgeheven en valt achter ons nêer; wat is het dat ons aangrijpt, ons overweldigt, ons een rilling van eerbied door de leden jaagt en ons tegelijk vervult met een eigenaardig teeder, een bijna zacht, week gevoel: eindelijk thuis? - Wat is het? - een bijna onafzienbare ruimte in een doorzichtige, steeds opklarende schemering gehuld neemt ons op, een wondere stilte vol stemmen des geestes omgeeft ons; in de verte eenige gestalten, eenige roodachtig stralende lampen, en daarboven een wolk van gouden licht als uit den hemel neerstroomend; tusschen reuzenzuilen treedt gij voort steeds dieper aangedaan, steeds geweldiger geschokt, steeds door hooger vreugde overmeesterd. Wat is het? Het bronzen standbeeld onder zijn purperen en gouden troonhemel staat ter uwer rechter; gij buigt het hoofd onder dien bronzen voet, gij bevestigt uw geloofsbelijdenis door den kus op dat metaal gedrukt. Ik kan niet zeggen wat het is het hoofd weder op den bronzen voet van den ouden Petrus te laten rusten. ‘Non proevalebunt’ het is en blijft. Op deze plek is dit geen gevoel, geen overtuiging, het is meer dan een zekerheid. Het is een feit, dat men als in de hand houdt. ‘Non proevalebunt.’ De poorten der hel zullen haar niet overweldigenGa naar voetnoot(3). Uit de diepte klinkt u de eeuwige belijdenis toe: gij zijt de Christus! uit de hoogte van den koepel komt de bevestiging: dat heeft de Vader u geopenbaard! In St. Pieter vindt gij het graf van den Apostel, die als een andere Atlas, de wereld van Christus op zijn schouderen draagt. Dit graf - hoe is het veeleer de zetel des levens dan de huizinge des doods. Hoe jubelt uit dat graf, uit die ‘Belijdenis’ onafgebroken voort het woord, dat de sleutel is van geheel de geschiedenis. Op dat graf staat de stoel van den spreker, die de waarheid aan alle oorden, aan alle geslachten brengt. Van | |
[pagina 228]
| |
daaruit gaat het woord des Pausen, dat, een tweesnijdend zwaard of een bezielende ademtocht, den dood brengt of het leven. Daar staat de troon van den rots-koning, op wiens borst alle stormen, alle aanslagen breken en uit wiens hart de stroomen der bezielende liefde over de wereld gaan. Het is een heerlijk gevoel op de plek te staan, waar geloof, hoop en liefde, de hoogste genaden, te samen smelten in de bewondering van een schoonheid, die de waarheid huldigt en de heiligheid kroont. Het is ook een heerlijk gevoel zoo te bewonderen dat alle kritiek vergaat en het oordeel door het hart wordt gesproken. De St. Pieter is een waarachtig koningswerk. Men heeft al de gebreken die dezen bouw eigen zijn uitgemeten en opgeteld, al de vlekken in de zon hebben geen enkele harer stralen gebroken of verkort. De St. Pieter is de wereldtempel der echte katholieke kerk en tevens de volmaking van Rome. Iedere stad schrijft haar geschiedenis in haar monumenten, geeft de geheimen van haar leven en bestaan in haar bouwwerken wêer. Zonder schaamte en zonder schroom heeft de stad der Caesars en der Pausen haar historie geschreven, maar het laatste en hoogste woord over haarzelve ontbrak nog, was nog ongehoord. Toen is de St. Pieter verrezen en het Pantheon gewelfd boven het graf van den Galileeschen visscher aan wien de man van Nazareth de sleutelen van het rijk der hemelen had gegeven, toen verrees ontzettend en harmonisch, reusachtig en vol majesteit de tempel van den gekruisten God ter herinnering aan zijn gekruisten Apostel. In dat wonderwerk sprak en spreekt de historie van Rome haar hoogste en beste woord, het is haar dankgebed en haar zegelied, het in volle, machtige, klankrijke verzen geschreven epos van haar verleden en de in breede, statige vlucht ten hemel opstijgende hymne harer hoopGa naar voetnoot(1). Al heeft men over den St. Pieter boekdeelen vol van kritiek en historie, van stijlleer en kunstbeschouwingen doorloopen, al heeft men zichzelf aan onderzoek en oordeel gewaagd, de onvergankelijke en éene indruk is steeds dezelfde: volstrekte grootheid en volstrekte majesteit. Al het andere wordt door dien indruk als door een machtigen golfslag weggeruischt Ja, het is een machtige golfslag die uw ziel treft als gij den St. Pieter binnentreedt, het is met dezen reuzenbouw als met de zee; gij hebt de lachende meren bewonderd met hun eeuwig blauw, hun stralende rust, gij hebt de rivieren zien kronkelen, zilveren linten door de groene vlakten, metalen spiegels tusschen de | |
[pagina 229]
| |
kaden der stad, gij hebt de watervallen zien neerhuppelen uit de bergspleten, of zien bruisen en schuimen, hooren daveren en loeien over rotsblokken heen - straks staat gij op de duinen en de grijze oneindigheid strekt zich voor u uit met haar plechtigen golfslag, zoo regelmatig, zoo rustig als de hartklopping der natuur - en gij vergeet alles, de kreet der Hellenen, de oude kreet door de grootheid opgewekt moet u van de lippen: de zee, de zee! Dat is de St. Pieter! De baldakijn b.v. boven het hoofdaltaar in St. Pieter is met zijn gedraaide en omrankte zuilen en zijn behangen hemel op zich beschouwd.... een monster. In de geweldige ruimte merkt men het alleen bij nadere beschouwing op. De geheele gedachte in St. Pieter bestaat en leeft in dit: het Pantheon kwam boven het graf van den Apostel, die een Jood, een visscher uit Galilea was. De gedachte is zóo grootsch, dat zij iedere uitdrukking overtreft en goedmaakt.Ga naar voetnoot(1) In den eigenlijken zin zijn de groote kerken te Rome stijlloos. Men moet dit woord niet nemen in een verwerpelijken zin. Zij zijn eenvoudig te groot, om onder een bepaalde soort te worden gebracht. Zij zijn indrukwekkend en bekoorlijk tevens... Maar van stijl als kunstsoort is hier geen sprake. De Sint Pieter is een gewrocht op zich, een gewrocht, dat in zijn voorname en verheven bestanddeelen de vrucht van éen gedachte is. Men kan dezen St. Pieter in meerder of minder afmeting nabouwen, maar naar de stijlwet, uit de stijlbeginselen van St. Pieter een reeks van soortgelijke en toch individueele bouwwerken scheppen, kan men niet. Bij de drie andere basilieken is daarvan nog minder spraak. Zij bestaan uit historische deelen, die volgens de historie der Kunst, onsamenhangende deelen zijn. Zij zijn als groote zegezalen, waarin verschillende geslachten hun spolia opima hebben opgehangen en neergelegd. Wat deze spolia als voorwerpen betreft, tusschen hen bestaat geen samenhang. Maar de geest der éene historie zweeft daarover en dit geeft aan deze dingen een alles overheerschende grootheid machtig als alle mystiek. Want het laatste woord van deze geheele historie is het heilige mysterie, dat u in het Rome telkens op den schouder klopt, telkens tot stilstaan dwingt, telkens u een woord influistert en toch, niettegenstaande al deze schijnbare gemeenzaamheid, u telkens door zijn steeds grootscher verhevenheid overweldigtGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 230]
| |
(Maar alvorens St. Pieter te verlaten een bezoek aan de Krypta). Midden onder den koepel van St. Pieter, langs marmeren trappen daalt men tot den door rijk vergulde metalen deuren afgesloten ingang. Zes ellen diep onder de aarde rust daar in zijn bronzen grafsteê de prins der Apostelen. De kerk heet ze de belijdenis van den H. Petrus - confessio S. Petri, - omdat zij den dood der Martelaren aanziet als de hoogste levensuiting, omdat zij het storten des bloeds als een sprake beschouwt, die alle talen overtreft. En daar zij even juist is in haar gevolgtrekkingen als zinrijk in de keuze der woorden, is haar het graf een zetel des levens, de plaats, waar luider dan op elk andere de belijdenis der Martelaren door alle eeuwen weêrklinkt. Op de bronzen zerk, die, met het kruis des Apostels geteekend, zijn graf sluit, staat de kassette van verguld zilver, waarin de door den Paus gewijde pallia worden bewaard. Het pallium, het teeken van de hoogere, uitgebreidere rechtsmacht der patriarchen en aartsbisschoppen, wordt genomen niet van de grafzerk, maar van het lichaam, de corpore B. Petri, als uit de handen van den Apostel zelf. Hij blijft altijd de Paus, de prins der Apostelen en hunner opvolgers.... De plaats, waar wij ons nu bevinden, is niet die van de bekende grottae Vaticanae, deze zijn dieper gelegen en minder uitgestrekt. Wij staan hier op den vloer der oude baziliek van Constantijn. Bij den bouw der tegenwoordige St. Pieters-kerk besloot men den vloer der baziliek te verhoogen; met dit doel werd de krypta aangelegd. Zij bestaat uit een breeden ruimen gang, in halfrond uitgebouwd, die de fondamenten van de vier hoofdzuilen des koepels met elkander verbindt. Aan dezen gang sluit zich eene langwerping vierkante ruimte, door twee rijen zware, weinig sierlijke zuilen in drie beuken verdeeld. In deze krypta vindt men graven van Pausen en Vorsten, gedenkteekenen uit alle eeuwen der Kerk, monumenten en overblijfselen der oude baziliek. Mijn fransche guide (Barbier de Montault) heeft dus wel een weinig gelijk: cette crypte a été transformée en caveau funéraire et en musée d'art et d'archéologie. L'un coudoie l'autre, ou plutôt ils sont confondus ensemble. Ik laat hem verder rustig klagen over den pêle-mêle en den désordre, die hij hier vindt: de classement méthodique, chronologique, archéologique il n'y en a pas ombre. Van een Franschman, wiens geheele leven een kataloog, een systeem of een mekanisme zijn moet, laat zich moeilijk anders verwachten. Ik heb met genoegen door die gangen en beuken rondge- | |
[pagina 231]
| |
dwaald en er de geschiedenis onzer H. Moeder gelezen. Mijn guide heeft mij veel geholpen en daarom had ik over zijn gebreben (zoo zij niet deugden zijn, die mij onverkrijgbaar voorkomen) moeten zwijgen. Maar juist die verwarring, dat door elkander kwam mij zoo eigenaardig voor. Men had alles gelaten, zooals men het vond, om elken bezoeker de moeite te bezorgen van zich een weg te zoeken, en tevens de vreugde van een bereikten wensch, als hij zijn weg vond. Daarbij het schitterend licht der duizende waskaarsen, ter gelegenheid van den feestdag der beide groote Apostelen ontstoken, wierp een eigenaardig waas van oude schoonere dagen, dat men in een helder, schoon en naar de strengste orde-begrippen ingericht muzeum te vergeefs zoeken zou. Oorspronkelijk werd deze krypte niet tot een bedeplaats bestemd. Toch vindt men er verschillende kapellen. Aan de grondslagen der vier koepel-zuilen zijn de altaren opgericht der vier heiligen, wier reusachtige standbeelden gij in de baziliek kunt bewonderen: der hh. Andreas, Longinus, Helena en Veronica. Elk altaar is met een prachtige mozaïek naar de schilderijen van Andrea Sacchi versierd. De gedachte, die deze altaren deed oprichten, vindt gij in de belijdenis der Communio Sanctorum, de heiligen zijn de levende grondzuilen der Kerk. Bij de grafsteê van St. Petrus, maar alleen door de krypta toegankelijk, bevindt zich de kapel met het altaar der belijdenis. Van beter punt uit kunnen wij onzen tocht door de ruime gewelven niet aanvangen. Daar toch, aan het graf van den Apostel, begint onze geschiedenis te Rome. Altijd brengt het openbaar optreden van het christendom aan zijne belijders vervolging, lijden en dood. Langs den weg des doods komt de Kerk tot zegepraal en leven. Het kruis is en blijft haar troon: cum exaltatus fuero a terra, omnia traham ad me, is waar voor den goddelijken bruidegom en ook voor de maagdelijke bruid. Het bewijs vinden wij aan een der kolommen van den zuiderbeuk. Een grauwe granietsteen is daarin gemetseld. ‘Dat is de steen der misdaad,’ zegt een der omstanders. Gij knielt neêr en leest door het bronzen hekwerk heen: Super isto lapide multa corpora sanctorum martyrio caesa sunt. Langs verschillende opschriften, uit de katakomben afkomstig, vervolgen wij onzen gang door de geschiedenis. Reeds begint de Kerk te herademen, de slagen der vervolging vallen niet meer onafgebroken, eindelijk de goden verdwijnen, met Maxentius zinkt het heidendom in den alles met zich voerenden tijdstroom, om den dood te vinden in het slijk. Het ‘christianus sum’ wordt niet meer beschouwd als een brevet van onwe- | |
[pagina 232]
| |
tendheid en ongeschiktheid voor iedere betrekking; onder den invloed van den godsdienst ontwaakt de nieuwe. zuivere kunst. Wij staan bij den sarkofaag van Junius Bassus, Christen, prefekt van Rome en vijf maal konsul († 359). Gun een blik aan die tien keurige bas-reliefs in hun rond gewelfde nissen, door gedraaide zuiltjes gevormd. De middengroep stelt den Christus voor, tronende tusschen de apostelen Petrus en Paulus. Zijne vijanden zijn den Godmensch hier waarlijk ten voetschabel geworden; een andere beteekenis heeft de kunstenaar dien ruwen, grijnzenden kop, waarop de Christus den voet plaatst, wel niet toegedacht. Zouden wij vergeten dat een baziliek boven het graf van den prins der Apostelen verrees? Alsof niet elke steen van den vloer het ons in het geheugen terug riep. En dan, vinden wij in den middenbeuk geen opschrift, dat ons te gelijk een blik in het intieme leven der Kerk vergunt? Lees slechts: ‘Longinianus, vir clarissimus, praefectus urbis, et Anastasia, clarissima femina, ejus uxor, pavimentum basilicoe apostoli Petri, et parietes, item coelum fontis, quem olim Damassus, vir sanctus, in ea extrudit, sumptu proprio marmorum splendore decocarnnt.’ Omstreeks het jaar 408 had de baziliek dus reeds herstellingen noodig en men vond reeds de mildheid, die den martelaar zijn bloed voor Christus deed storten, in de vrije gaven der Christenen terug. Het prachtige grafschrift van den H. Paus Gregorius den Grooten voert ons weêr een stap verder. De Kerk strijdt niet meer voor haar bestaan, zij begint integendeel haar veroveringen. Naar het eiland der Engelen gaan de zendelingen met Augustinus aan het hoofd. Van dat Engeland uit zullen weêr de mannen komen, die eenmaal de dankbaarheid, hier slechts de tolk der strengste rechtvaardigheid, de Apostelen van Nederland en Duitschland zal heeten. Hoort een zielvolle belijdenis, waarmeê dit grafschrift aanvangt: Neem, aarde, 't lichaam weêr uit uwen schoot genomen,
Dat ge op het levenswoord der Godheid eens hergeeft:
De geest zocht beter kring, geen dood kon hem betoomen,
Die langs het pad des doods tot hooger leven streeft.
Na den strijd met het geweld komt de strijd met de dwaling. In een der zij-kapellen vinden wij een opschrift, dat een Koncilie herdenkt, in 731 door Gregorius III in de Basilica Vaticana gehouden. Fragmenten der akten dezer vergadering vindt gij op twee marmeren platen in de muren dezer kapel gemetseld. De | |
[pagina 233]
| |
veroordeeling der beeldstormers geschiedt nog meer door de daad dan door het woord. De Paus toch stelt vast, dat in eene door hem gestichte bedecel op alle vigiliën Missen ter eere der Heiligen zullen worden gelezen; tot in de minste bijzonderheden regelt hij de ceremonieën en de gebeden. Langzaam ontwikkelt zich het ideaal der christelijke maatschappij, met vol bewustzijn door de hoogste vertegenwoordigers van Christus nagestreefd. Bij het graf van Keizer Otto II (983) te Rome gestorven) rijst de wonderbare grootheid voor onze oogen op. De gedachte, door Leo III op Kerstnacht voor de kroning van Karel den Grooten uitgesproken, streeft door alle moeilijkheden heen hare verwerkelijking te gemoet. Toch ontmoeten wij bij het graf van den jongen Keizer reeds de vijandelijke macht, die niet rusten zal, vóór zij verwarring in de plaats van orde heeft gesteld. Hier heet zij Theofano. De grieksche prinses stort in het hart van haar jeugdigen gemaal haar byzantijnsche ideeën, haar begeerlijkheden; zij drijft hem tot zijn krijgstaten in Sicilië, en als hij verslagen moet vluchten, spot zij over de domme Duitschers en roemt op haar Grieken, waartegen zij den oorlog ontstoken had. Dan overreedt zij hem, dat hij de italiaansche grooten vleie en tot vrienden make, al noemt de abt Gerbert (later Paus Sylvester II) diezelfde grooten: vossen, die met mond en staart hun meester streelen, maar hem achter zijn rug een ezel noemen. In Italië, meent de Grieksche, moet de duitsche Keizer zijn zetel vestigen, - dan kan nog eenmaal de Coesar Summus Pontifex zijn. Een machtiger komt in het spel, de dood. Met het lijk van den jongen vorst wordt ook de macht van Theofano begraven.Ga naar voetnoot(1) Wanneer gij nu in deze ‘wanorde’ der vatikaansche krypten den weg hebt gevonden, dan ziet gij aan dit graf wat de wrekende Engel Gods, de tijd, van het caesaristiesch keizerschap gemaakt heeft. Onder een der bogen van de zuiderbeuk staat de sarkofaag van Keizer Otto, uit grijsachtig groen marmer gebeeldhouwd, met het opschrift: Otho II, Imperator Augustus. Misschien honderd schreden in den gang, die de grondslagen der zuilen verbindt, kunt gij de prachtige mozaïek vinden, eens schitterend boven de keizerlijke tombe. Toen het monument zich nog ongeschonden in den prachtigen voorhof der oude baziliek, in het zoogenaamde paradijs overhief, werd het geheel door een kolossale schaal uit rood oostersch marmer bekroond. Ook dat vindt gij terug, maar in anderen vorm: de hand des beeldhouwers heeft het tot een prachtige doopvont | |
[pagina 234]
| |
omgeschapen, die in de doopkapel van St. Pieter ieders bewondering wekt. Alle pracht, alle luister is van de keizerlijke graftombe heen gegaan; maar de werklieden, die ze verstoorden, zijn slechts de instrumenten der Nemesis met vlammend zwaard, staande aan de zijde van Christus' bruid. Vreemd, - wij wandelen te vlug, wij loopen den tijd vooruit. De groote strijd tusschen het Heidendom en de Kerk, tusschen het Caesarismus en de godsdienstige en zedelijke vrijheid moet nog worden gestreden; veel zal er nog moeten omgaan, vóór den triomf der Kerk beslist is. Bij twee eenvoudige marmeren fragmenten, in den muur der zuiderbeuk gemetseld, treden de groote figuren dier volgende eeuw (de eeuw van Hildebrand!) weder voor ons. Die fragmenten bevatten dan ook de schenkings-oorkonde, door Mathilde van Canossa vervaardigd. In het jaar 1077 nog tijdens het leven van paus Gregorius VII had zij reeds hare uitgestrekte goederen aan de H. Roomsche kerk vermaakt. De akte echter was verloren gegaan, daarom liet zij in het jaar 1102 op haar kasteel van Canossa ten overstaan van den kardinaal Bernardo Uberti een nieuw bewijsstuk opstellen en het geheel in marmer beitelen. De fragmenten dezer marmerplaat vindt gij hier. Een ander zeer merkwaardig monument uit dien tijd ging bij den bouw der nieuwe Sakristij verloren. Naast de baziliek van St. Pieter bevond zich het ronde kerkje der H. Petronella, volgens de legende des Apostels dochter. Daar, in de kapel der heilige bijzonder toegewijd, was in het jaar 1077 de keizerin Agnes, moeder van Hendrik IV, bijgezet. Bij den afbraak der kerk werd ook haar stoffelijk overschot naar de Krypta overgebracht. Jammer geen enkel teeken geeft de plek aan waar de vorstinne rust. Genoeg zij het ons te weten dat zij hier rust, om haar beeld naast Mathilde van Canossa te doen verschijnen. Majestueuze figuren zijn ze - die twee vrouwen, op het doek der geschiedenis breed en lichtvol genoeg gepenseeld en krachtig genoeg op den voorgrond tredend, om naast mannen als Gregorius VII en Hendrik IV niet in de schaduw te verzinken. Men zou meenen, dat er naast deze reuzen geen plaats meer was, allerminst voor vrouwen. De feiten logenstraffen ons. Agnes van Poitou, de weduwe van Hendrik III, de regentes van het duitsche rijk, die, behalve den diadeem van Charlemagne, ook nog den gouden band van den romeinschen Patriciër om haar slapen sloeg, is geene gewone verschijning. Heerschzuchtig en in haar heerschzucht zóó echt vrouwelijk, dat men soms twijfelt of men haar niet eerder hinderlijk ijdel zal | |
[pagina 235]
| |
heeten, is zij tevens koortsachtig gehaast in het uitvoeren harer plannen als wist ze dat de polsslagen van haar machtbestaan geteld zijn. Eenmaal zelfs wordt zij belachelijk, als zij namelijk in 1061, na den dood van Nicolaas II, Cadalo van Parma tot haren paus benoemd. Gelukkig voor de historische grootheid der vorsten, die nu bezig was haar eigen beeld tot een karikatuur om te griffelen, komt op dit oogenblik de Voorzienigheid straffend en waarschuwend tusschen beiden. In 1062 ontwringt Hanno van Keulen den duitschen rijksscepter aan de hand, die zijns inziens slechts het spinrokken moest houden; op de stalen borst van den grooten Aartsbisschop stuiten bedreigingen en smeekingen af. Volgens zijn raad, die nu eenmaal een bevel is, vertrekt de keizerin naar het klooster Fructuasia in Lombardije, aan den voet der Alpen gelegen. De Benedictijnen van Cluny, die ook daar gevestigd zijn, zullen die trotsche vrouw den weg der zelfbeheersching en zelfvernedering toonen. Uit overdreven moederlijke liefde had de hooge vrouw gezondigd, maar gereinigd door haar boete, zal zij weer optreden, altijd vol vorstelijke fierheid en moederlijke liefde, getemperd en verheven door de liefde voor de Kerk. ‘Agnes van Poitou, onze keizerin, heeft ware boetvaardigheid gepleegd; heeft voor haren zoon Hendrik IV gedaan, wat eene moeder voor haar zoon doen kan: zij heeft gestreden, gebeden, gevast, geweend, nog meer, aan Hanno van Keulen heeft zij (misschien herviel ze een enkele maal in haar vijandig drijven) niet alleen vergiffenis geschonken, maar zij heeft met hem sâamgewerkt, tegen den raad in van Petrus Damianus’. De moederlijke liefde, die de drijfveer was harer meest roekelooze daden, wordt de bron van het felste zielelijden, met heldenmoed verduurd. Het kind, eens de moeder een Mogol, waarvoor geen offer te kostbaar kan zijn, wordt een dwingeland, wordt Hendrik IV keizer van Duitschland. Die naam zegt genoeg. Alles, wat zij heeft leeren vereeren, zal hij honen. Voor hem geen Paus, geen kerk, die hij moet eerbiedigen en gehoorzamen; voor hem kan alles, wat bestaat, slechts een instrument zijn in zijne hand. Ook zijne moeder veracht hij; voor hare zachte, smeekende stem is hij doof, wanneer de lombardische ‘stieren’ hem tegenbrullen, dat er wraak moet genomen worden over de vernedering te Canossa geleden. Agnes' onbuigbare fierheid geeft haar de kracht om, door haar tranen heen, den rechten weg in het oog te houden en in den reuzenstrijd pal te staan aan de zijde van het recht, van Gregorius VII. Wat zij lijdt bij dat alles, zeggen de gebogen gestalte, het | |
[pagina 236]
| |
ingevallen gelaat, de bleeke lippen, die niets meer vermogen dan te bidden voor haar kind. Tot loon van dat alles, zal een geschiedschrijver verhalen, dat de moeder haar zoon uit het hart verbannen heeft. Rijker aan glans dan de dubbele kroon der Keizerinne is de aureool der lijdende moeder. ‘Een gouden sterre, de duisternis van hen, die het aardsche zoeken, verlichtend...’ zoo noemt haar Petrus Damianus. Op haar grafzerk zal Gregorius VII schrijven: hoe haar ziel rijk was aan goede werken, hoe zij in vrede haar lichaam beval aan Petrus, den sleuteldrager des Hemels, wien ter liefde zij naar Rome gekomen was. Plaats nu naast die keizerlijke boetelinge, die door hare liefde gekastijde moeder, de schoone ongerepte, maagdelijke figuur van Mathilde van Canossa. Bij deze geen heerschzucht, maar ook geen zwakheid, geen ijdel verzet tegenover het recht, maar mannelijke vastheid tegenover het geweld. Schitterend en veelzijdig zijn de gaven van haar geest en gemoed; maar bij al dien rijkdom heerscht de schoonste orde, de volmaakte harmonie. In Mathilde leeft een karakter, dat op elke harer daden zijn stempel drukt. Haar beheerschen geen hovelingen, vleiers kent zij niet. Zoo het erkennen van een hoogere, eeuwige goddelijke macht en het zich onderwerpen aan haar nabeelding in den tijd gelijk staat met het beheerscht worden, dan is Mathilde door Gregorius VII beheerscht. Hoe ook verschilt haar geschiedenis van die der keizerin! Als kind van negen jaren heeft zij bij het graf van broeder en zuster, in de gevangenschap op duitschen bodem geleerd, dat het leven een strijd is en kracht vereischt. Kracht heeft zij dan ook getoond, de echte dochter van Petrus'-geest ‘dux Mathildis,’ hetzij tegenover zichzelve in het bidvertrek, hetzij naast Gregorius te Canossa en te Rome, hetzij op het slagveld tegenover de woeste benden van Hendrik IV. Verslagen of overwinnende, zij blijft dezelfde. De schenking harer goederen aan den Stoel van Petrus is de noodzakelijke bekroning van geheel haar leven en tevens de aanhef van het zegelied, dat zij op haar sterfbed over de vijanden der Kerk kan zingen. Hare handteekening: Mathilda, Dei gratia id quo sum, is geen hol formulier, maar de grondtoon van geheel een leven, dat zijn onbewuste grootheid in het diep bewust eerbiedigen der hoogste grootheid vindt: De fragmenten der schikkings-oorkonde zijn niet het eenige gedenkteeken der landgravin. Zij heeft haar: monumentum aere perennius. Ik bedoel niet de marmeren tombe, haar door Paus Urbanus opgericht. De grootste dichter aller tijden heeft haar onsterfelijk gemaakt. Dante ontmoette Mathilde in het aardsche | |
[pagina 237]
| |
paradijs, het beeld der Kerk. Hem is zij de verpersoonlijkte liefde tot Christus'bruid, altijd gereed om den door beschouwing en daad, door Rachel en Lea bekeerden zondaar, langs den weg der Kerk tot Beatrice, tot het verheerlijkt aanschouwen Gods op te voeren. Met de zachtste en tevens weelderigste tonen heeft hij haar beeld gemaald. De schets van Mathilde te ontwerpen, was hem eene studie voor zijne ongelijkbare Beatrice. Verder.... Wij staan bij de prachtige tombe van rood graniet, met flink gebeeldhouwde bloem- en vrucht-slingers omhangen. Daar rust Paus Adriaan IV (1154-59) de engelsche bedeljongen, die Bisschop van Albano en Kardinaal werd. Ook hij heeft te strijden gehad. Arnold van Brescia had, om zijne godsdienstige dwaalleeringen meer ingang te doen vinden, het romeinsche volk met schitterende beelden uit de heidensche tijden gepaaid. Men moest den Paus verjagen, het volk in zijne oude rechten herstellen, dan eerst zou Rome weêr waarlijk groot zijn. Ook in die dagen wist men reeds hoe de geschiedenis tot een poppenspel te maken. Men verstond het ook toen, de figuren uit den voortijd netjes uitgedost te doen opduikelen, haar de bewegingen te doen maken, die het draadje in de hand des vertooners aangeeft, haar de woorden in den mond te leggen, die de voorsteller uitgalmt. Den Paus verjagen, de rechten des volks herstellen, dat is beginnen met een zelfmoord, om tot het leven te geraken. Men moest dan vergeten dat het Christendom door de hand der Pausen aan Rome, de vervallen verklaarde en stervende vorstin, een nieuw en krachtiger leven ingegoten had.... De rechten des volks herstellen; maar - vóór de komst des Pausen had het volk recht op brood en renperk-spelen: een fraai recht, zoo ge wilt. Adriaan IV overwon Frederik Barbarossa, nam Arnold gevangen, en de prefekt van Rome bracht den booswicht ter dood. Dergelijke vonnissen verlossen de maatschappij van vijanden, die, volgens het krachtig woord van St. Bernardus, naar het bloed der zielen hongeren en dorsten.Ga naar voetnoot(1) Minstens verwonderlijk mocht het heeten, zoo wij niet op dezen tocht de heerlijke figuur van Paus Innocentius III, al was het slechts voor een oogenblik, ontmoetten. Hij, een der mannen, die de geheimnisvolle kracht bezitten om een geheel tijdperk met het zegel hunner persoonlijkheid te stempelen, moet zich ook in de basiliek van St. Pieter, in de hoofdkerk van stad en wereld een monument hebben gesticht. Zijn graf, dit weten wij, is in de krypta niet te vinden. De dom van S. Laurentius te | |
[pagina 238]
| |
Perugia bewaart des Pausen gebeente in eene marmeren urne met dat van Urbanus IV en Martinus IVGa naar voetnoot(1). Toch reeds aan den ingang der confessio vinden wij Innocentius'naam. Boven het graf van den Apostel, op welks zerk de kassette met de pallia geplaatst is, welft zich eene kleine kapel, iets dieper, niet hooger of breeder, dan een gewone nis. Op den achtermuur ziet gij een prachtige mozaïek, den Christus voorstellend, die, met de rechter zegenend, in de linkerhand een boek houdt met de woorden: Ego sum via, veritas et vita, qui credit in me vivet. Dit kapelletje of deze nis, naar gij wilt, werd vroeger gesloten door een verguld koperen hekwerk, tusschen welks, in den vorm van zuilen gesmede, stangen zich de beelden der Apostelen en van den Verlosser bevonden. Van dit alles is slechts het bovengedeelte overgebleven, maar juist dit gedeelte geeft het opschrift te lezen: ‘Zoo zal eenmaal Christus met zijn twaalf Apostelen zetelen, als Hij alle volkeren naar hunne verdienste komt oordeelen. De derde Innocentius, die dit geschenk geeft, zij met u, Petrus, deelhebber des levens, zooals hij uw mede-Israëlier is’Ga naar voetnoot(2) Nog meer wonder zou het evenwel zijn, zoo de groote Paus, van wien de dorre kronijk in geestdrift zegt: fulgent splendida facta ejus in urbe pariter in orbe, geen ander gedenkteeken als deze eenvoudige afsluiting in de St. Pieters-kerk gelaten had. In de krypta, bij de kapel, aan de Mandonna delle Buccie toegewijd, bemerken wij dan ook spoedig dat onze gissing niet ongegrond is. Boven den ingang vinden wij een fresko-schildering, die de mozaïek in het koorgewelf der oude baziliek teruggeeft. Op den diep blauwen, met gouden sterren bezaaiden grond vindt gij eene even beeld-als zinrijke voorstelling. Op zijn troon zetelt de Verlosser, met den kruis nimbus om den schedel, op grieksche wijze zegenend. Boven zijn hoofd is eene hand als bevestigend en zegenend uitgestrekt en zweeft de duif. De voeten des Zaligmakers rusten op een berg, waarin de vier Paradijs-stroomen, door hunne namen aangeduid, ontspringen. In hunne wateren drenken zich dorstende herten, het beeld der lafenis-behoevende volken. Ter weêrszijde des Verlossers staan de Apostelen Petrus en Paulus. De leeraar der vol- | |
[pagina 239]
| |
keren buigt zich, als in aanbidding verloren, tot den Godmensch: mihi vivere Christus est, zegt dan ook de spreukband in zijn hand. Petrus echter staat dáár, met de hand ter getuigenis opgehevenGa naar voetnoot(1), als de belijder bij uitnemendheid, als de vout der Apostelen en geloovigen: zijne boekrol geeft het aan: Tu es Christus, filius Dei vivi. Breede, krachtig opgeschoten palmboomen overschaduwen beide Apostelen; met bloemen bezaaid is de bodem onder hunne voeten. Even als op de mozaïek, die zich vroeger boven het graf van Keizer Otto II bevond, staat hier Paulus ter rechter-, Petrus ter linkerzijde des Heilands. Hoe vreemd ons deze plaatsing moge voorkomen, in de middeneeuwen en vroeger schijnt zij algemeen te zijn geweest. In de baziliek van St. Jan van Lateranen zijn de busten, die de schedel-relieken der beide Apostelen bevatten, in de zelfde orde geplaatst: Paulus aan Petrus' rechterhand. Daar echter vinden wij in een, op die busten gegrift, tweeregelig vers, de symboliek, die men in deze schikking legde: ‘Aan U, Paulus, staat de prins der Apostelen de eereplaats af. Gij toch wordt genoemd: de zoon der rechterhand, het (uitgelezen) vat, de voor God wijdklinkende bazuin’.
‘Cedit Apostolicus Princeps tibi, Paule: vocaris nam dextrae natus, vas, tuba clara Deo’Ga naar voetnoot(2).
Alles kan men dus in deze wijze van plaatsing zoeken, alles behalve wat sommige wel eens meenden te vinden: eene ontkenning van Petrus' primaat. Deze voorstelling vult het bovengedeelte der mozaïek. Op het benedenvlak verheft zich weder een troonzetel, die door een prachtig, met diamanten versierd kruis wordt ingenomen. Het hout der schande is niet alleen met eer en glorie omgeven, maar is ten teeken geworden der konings-heerschappij. Aan den voet des zetels staat op een kleine verhevenheid het Lam, niet de kruisvaan houdend, maar met het kruisteeken glanzend boven het hoofd. Het uit de zijde stroomend bloed wordt in een kelk opgevangen. Uit den heuvel ontspringen vijf stroomen, de beeldende voorstelling van het bloed, dat, uit 's Heilands vijf | |
[pagina 240]
| |
wonden vloeiend, de wereld heeft gewasschen en bevrucht. Tot die bronnen naderen de volkeren, hier door lammeren afgebeeld, uit twee steden komend. Boven de poort dier burchten is hun naam geschreven: Bethleëm ter eener, Jerusalem ter andere zijde van den troon. Tusschen het kruis en de krib beweegt zich het werk der verlossing, de geschiedenis van den Godmensch op aarde. Nog twee andere gestalten bevat de beneden-partij. Links van den troon ziet gij een statige vrouwenfiguur, in koninklijk gewaad, als vorstinne gekroond: de ‘Ecclesia Romana’. Fier houdt zij het hoogwapperend vaandel, waarop de beide sleutels als heraldiek-teeken prijken. Aan de rechter zijde verheft zich in hoogpriesterlijk gewaad, met het pallium over borst en schouderen gehangen en de tiaar op den schedel, een krachtige, mannelijke vorm, met schoone sprekende trekken. ‘Innocentius P.P. III’ noemt hem het bijschrift. Als was het raadselachtig, wie de man kan zijn, die zoo zeer als hij zijne plaats naast de altijd strijdende, maar altijd harer zegepraal zich bewuste Kerk had verdiend. Om zijn hoofd zijn de wolken, zwart en dreigend als immer saâmgetrokken; maar ook om zijn hoofd heeft de zon der overwinning gestraald en er een glans gelaten, die allen luister overtreft. Reeds Paus Sylvester had het koorgewelf der baziliek met een mozaïek-schildering versierd. Daarom schrijft men soms aan Innocentius III slechts de herstelling toe; hoewel alles er voor pleit, dat de diepzinnige verklaarder van het Mis-offer de oude voorstelling door geheel nieuwe deed vervangen. Vier latijnsche verzen in vrijen vorm waren onder de schildering aangebracht: ‘Deze, Petrus' hoogste zetel, 't heiligdom den vorst gesticht,
Is der kerken eer en moeder, stralend in der schoonheid licht;
Wie in deze tempelhallen aan den Christus hulde biedt,
Hem ontgaan de bloem der deugden en de vrucht der heemlen niet.’
Een beeld uit een veel bewogen tijd, een heldhaftige gestalte, geheel in het ijzeren pantser gesloten, met het roode kruis des kruisvaders op den linkerschouder, verschijnt ons bij het graf van Amaury van Montfort, Connetable van Frankrijk. Tegen de Sarracenen ten strijde getogen, geraakte hij in gevangenschap en stierf bij zijn terugkeer te Idrontium (1241). Hij was de zoon van den geweldigen Simon van Montfort, wiens krachtige armen het zuidelijk Frankrijk van de Albigenzen zuiverde, toen geen overreding de voor Kerk en Staat gevaarlijke ketterij in haar voortwoekeren stuiten kon. | |
[pagina 241]
| |
Wij staan bij een graf aan het einde van den noorderbeuk. De sierlijke draperie, die den sarkofaag omplooit, vertoont in haar vouwen het wapen der Gaëtani: goud, gesneden door twee golven van azuur. Zonderling trekt u het beeld aan, op dit graf gebeiteld. Het hooge, breede voorhoofd, de scherpe trekken, de gesloten lippen, waarom zelden een glimlach heeft gespeeld, de fijne en toch krachtige handen op de borst gevouwen, verraden een buitengewone persoonlijkheid. 't Is dan ook het graf van Bonifacius VIII... De tijden zijn veranderd sinds Innocentius III. Er zijn teekenen in de lucht, die een storm voorspellen. Maar, wees er zeker van, de man, die den eersten schok moet doorstaan, deinst niet terug. Tegenover elke aanmatiging van het wereldlijk gezag zal hij een verklaring stellen, die het onverdelgbaar bewustzijn van zijn recht vertolkt en van zijn stalen moed getuigt. Zelfs tegenover de gewelddaad des roovers heeft Bonifacius VIII een woord. Als Nogaret, de fransche Judas-knecht, in Anagni verschijnt en Christus' Stedehouder in banden slaat, klinkt het hem toe: ‘Als Christus ben ik verraden en gevangen; ik zal sterven als Paus.’ Nog eenmaal ontwaakt het zedelijk bewustzijn des volks, de menigte verjaagt de Franschen en de Colonnaas, en bevrijdt Petrus' opvolger. Bonifacius keert naar Rome terug - om te sterven. Zijn begraafplaats wees hij aan in de door hem gestichte kapel van den H. Bonifacius, Paus en Martelaar. In 1605, drie honderd en twee jaren na zijnen dood, werd zijn tombe naar de krypta overgebracht. Bij die gelegenheid zagen velen zijn lichaam, waaraan niet het minste bederf te bespeuren was. Vreemd is het niet, zoo bij dit alles ook de herinnering aan het eerste Jubilaeum, in 1300 gevierd, bij ons opkomt. Over de brug van den Engelenburgt, die in twee wegen door een leuning verdeeld wordt, opdat de tot St. Pieter opgaanden en de wederkeerenden niet tegen elkander instroomenGa naar voetnoot(1), zien wij ook Dante Alighieri treden, een der priores van Florence en afgezant der vrije stad bij Bonifacius VIII. Naast hem gaat zijn vriend Giotto, de schilder, wien de lof der tijdgenooten zoo hoog verhief, dat de naam van Cimabue bijna vergeten werdGa naar voetnoot(2), van wiens kunstvaardigheid de naar zijne teekening in mozaïek gebrachte engelen-figuur hier in deze kapel getuigenis aflegt. Jammer, dat de dichter, wiens blik drie werelden, en welke! doorlas, toen met zoo duister oog op Bonifacius VIII heeft neer- | |
[pagina 242]
| |
gezien! In dubbelen zin is Dante de meester der italiaansche poëzij. Wie wraakt het, als een harer beste zonen hem toezingt: ‘Gevormd hebt gij haar, en het eerste kleed
Sloegt gij haar om; haar schreden leiddet gij
Ter zuivre bron, en in de heilge strofen
Deedt gij haar ras de moeder evenaren,
Ja, meester van den toorn en van den glimlach,
Dat waart gij haar, gij goddelijke Dante.’Ga naar voetnoot(1)
Beheerscht heeft hij haar, als geen andere na hem, en toch toen Dante het beeld van Bonifacius VIII teekende, weefde zijn ghibellijnsche denkwijze een nevel voor zijn oogen. Voor een oogenblik vergat de grootste dichter: ‘Der Dichter steht auf einer höhern Warte, Als auf den Zinnen der Partei’. Met moeite rukt de historische waarheid zich los uit het kleed, waarin die stoute fantasie ze heeft gehuld. Wij treden de kapel van de Madonna delle Buccie binnen. De moeder Gods met het kindje boven het altaar is een schilderstuk van Simone Memmi; een aandoenlijk waas van eenvoud en godsvrucht ligt over 't paneel. Wij begrijpen dat Petrarca den meester prees, die zoo keurig een penseel bezat, dat het in hemelsche kleuren gedoopt scheen en in zijn oogen niets aan het door Memmi geschilderd portret van Laura ontbrak, als: Voce ed intelletto, de stem en de geestGa naar voetnoot(2). Weet gij waarom dit beeldje de moeder Gods ‘der ballen’ geheeten wordt? Het verhaal is roerend genoeg. Vroeger zag men dit beeld van den buitenmuur der portiek van St. Pieter. Op het voorplein vermaakten zich eenige jongelieden met het bal-werpen. In dartele speelschheid slingerden zij hunne ballen tegen het beeld van haar, die ook hunne moeder was. Vijf zware bloeddroppelen vloten langzaam uit de borst der Madonna en vielen op drie der marmeren vloertegels. In de kapel ziet gij achter vergulde roosters die steenen met de teekenen, door de bloeddroppels nagelaten.Ga naar voetnoot(3) Een halve eeuw lang zag de baziliek van St. Pieter geen Pausen in hare groeve bijzetten. Sombere dagen braken na den dood van Bonifacius VIII voor de Kerk van Christus aan. Wat de Paus had voorzien, geschiedde. 't Scheen als zou het blazoen der Kerk niet meer alleen de sleutels van Petrus dragen, als | |
[pagina 243]
| |
zou het gehalveerd worden met Frankrijks leliebloem. Te Avignon doorleefden de Pausen hun babylonische gevangenschap. Rome werd weduwe van haar luister en grootheid. De nieuwe PilatusGa naar voetnoot(1), in zijn wraak als in zijn hebzucht even onverzadigd, sloeg schendend de handen aan Christus' bruid. Eindelijk treedt in de geschiedenis een dier personen op, wier bestaan alleen het bevestigt, dat tot het einde der eeuwen God met Zijne Kerk zal blijven. Aan de zaligende rust van het beschouwend leven zich onttrekkend, verschijnt Catharina van Siena midden op de kampplaats vol woelingen en stormen, waar door vorsten en volken om de vrijheid of de slavernij van 's Heeren Stedehouder op aarde gestreden wordt. Zoo wij niet wisten wat de begeesterde liefde tot God ook in de zwaksten vermag, zouden wij twijfelen of de nederige kloosterzuster voor hare taak was opgewassen. Zij wil dan ook niet minder dan orde en vrede in de Christen-wereld herstellen en een verblijf buiten Rome doen ophouden, dat de Pausen in het oog der volken tot slaven maakt. Haar moedvolle begeestering bereikt het doel: Aan de hand der arme Dominikaner-non keert Gregorius IX naar Rome terug. In den noorderbeuk der Krypta vinden wij de tombe van van Paus Urbanus VI, de eerste, die, na het verblijf te Avignon, vrij en geldig te Rome werd gekozen. Met hem echter begint een andere, nog zwaardere strijd. Twee, eens drie Pausen te gelijk zal de Kerk aan haar hoofd zien; er zal getwist en soms met meer dan schijn van reden getwist worden, wie de rechtmatige opvolger van Petrus is. Maar al heeft Urbanus ook een Clemens VII (den Kardinaal Robert van Genève) als tegen-Paus tegenover zich gezien, hij heeft vastgehouden aan zijn goed en onbetwistbaar recht. Als een protest tegen iedere beschuldiging, hem door de aan Frankrijk verslaafde partij voorgeworpen, staat het relief op de voorzijde van Urbanus' monument. Knielend, maar in vol plechtgewaad, met de driekroon om het hoofd is de Paus voorgesteld, uit de hand van den prins der Apostelen de sleutelen, het teeken zijner macht, ontvangend. Aan de twee andere zijden van den sarkofaag bevinden zich nog twee reliefs. Hun sierlijk beeldhouwwerk vertoont ons twee Engelen, in lange kleederen gehuld, elk een lichtdrager met ontstoken kaars houdend. DionysioGa naar voetnoot(2) verhaalt mij, dat reeds | |
[pagina 244]
| |
lang in de Kerk het gebruik bestond om met kaarsen den lijkstoet te volgen en licht bij het lijk te plaatsen. Een zijner zegslieden is hem de oude klerk Sigloard, die in zijn beschrijving der begrafenis-plechtigheden van bisschop Fulco verhaalt: ‘Tenent Candelam Singuli,
Pontifices et Presbyteri.’
Zóó staan dan ook hier aan het graf des Pausen de Engelen, die de kaars houdend, een offer en een gebed opdragen voor de ziel, wier voortleven het ontstoken licht verkondigt. Een weinig van dit graf ons verwijderend, zien wij in den muur een gebroken steen, met in ruiten gevatte rozen bebeeldhouwd en een schild dragend; azuur met zilveren balk. Dat is het blazoen der Condulmerioos, het geslachtswapen van Paus Eugenius III. Na al de verwikkelingen van Bazel, Piza en Constanz, mocht deze eindelijk de heerlijkheid der ééne Kerk te Florence aanschouwen en een oogenblik lang de hemelen oproepen, om te deelen in de vreugde over den terugkeer van het Oosten tot den schoot der Moeder. God lof, de stormen waren voorbij, geen scheur was er gereten in de Rots van Christus, en groot als altijd treden de Pausen in de geschiedenis op. Geen weduwsluier hangt meer over de Eeuwige Stad, Rome herleeft. Aurea qui dederat saecula, Roma, tibi. ‘Gouden dagen heeft hij u geschonken, o Rome!’ luidt het grafschrift van Thomas Bartolomeo, eens ‘de arme student van Sarzana’, later Paus onder den naam van Nikolaas V. Slechts eenige schreden ver ligt zijn graf van Eugenius'gedenksteen. Klein, bijna tenger, was de gestalte van Nikolaas; maar het hooge voorhoofd en de vonkelende, doordringende oogen spraken van de reuzenkracht, die de onschijnbare vormen bezielde. Om zijn tombe groepeeren zich de meest verschillende gestalten, als zoovele getuigen van zijn veelzijdige werkzaamheid. Daar ziet gij Nikolaas van Cusa, den diepzinnigen denker, met Aeneas Sylvius Picolomini, wiens uitgebreide kennis zijn tijd verbaasde, beiden's Pausen gezanten bij vorsten en op rijksdagen, waar het geldt Europa op te wekken tegen den Turk. Leo Baptista Alberti, de ridderlijke kunstenaar, ontwerpt er met Bernardo Rossellini de stoute plannen, wier uitvoering, naar den wensch des Pausen, het vervallen Rome in luister herstellen, ja, een nieuwe baziliek, S. Pieter ter eere, oprichten zal. Fra Angelico mengt op zijn palet de zachtste kleuren, terwijl zijn oog in den hemel de modellen zijner figuren zoekt; naast hem staat een andere | |
[pagina 245]
| |
monnik in zijn donkere Franciskaner-pij, met krachtige trekken en stouten blik: de laatste, in wien de geest van Petrus, den kluizenaar, herleefde, de wapenbroeder van Hunyade - Johannes Capistrano. Met eerbied echter wijken die allen terug voor eene vrouw, door de jaren gebogen, eenvoudig, bijna armoedig gekleed. 't Is dan ook de moeder des Pausen, de arme weduwe Bartolomeo. die bij het Jubilaeum van 1450, van het graf van Petrus, haar kind als zijn opvolger begroet. En al verrijst ook op den achtergrond de treurende figuur der onttroonde keizersstad, - aan Nikolaas V kan Konstantinopel geen verwijt richten; geen dag zijner regeering is voorbijgegaan zonder een bede voor haar behoud gestort, of een daad ter harer redding gesteld. Helaas! de geest der Kruistochten was uitgedoofdGa naar voetnoot(1). De beelden van den Zaligmaker en enkele Apostelen, die vroeger het graf van Nikolaas V versierden, vinden wij in verschillende gedeelten der Krypta. De herlevende studie der antieke kunst is hier reeds te bemerken; de traditioneele types verliezen hun invloed op den kunstenaar, al blijft de kunst nog zuiver christelijk. De antieke modellen voerden nog niet tot het heidendom terug. Zoo gij 't wilt, kunnen wij in den gang, die om de grondslagen der vier hoofdzuilen loopt, de keurig bewerkte medaljons gaan beschouwen, die vroeger de tombe van Calixtus III versierden. Zij stellen de vier Kerkvaders voor, en gij vindt S. Ambrosius, behalve door boek en kromstaf, ook door een geeselroede van de anderen onderscheiden. Toen de Milanezen in 1338 bij Parabiagro de Keizerlijken versloegen, zagen zij, hoe S. Ambrosius hen in de lucht vooruit zweefde met den geesel, die eens ketters en Keizers van den drempel der Kerk terugdreef, de vijanden zijner bisschopsstad verjagend. Ook Paus Calixtus heeft gewenscht een geesel tegen de Turken te voeren; Scanderberg ontving van hem bewijzen genoeg van warme belangstelling, maar Europa bleef doof en liet de onteerende wonde verouderen, tot ze onheelbaar werd. Aan Pius II, den grijzaard met het hart van een jongeling, die aan het hoofd van een leger tegen de Turken sterft, herinneren u in denzelfden gang twee fragmenten, die tot het beeldhouwwerk van een door hem ter eere van St. Andreas opgericht altaar behoorden. Hij toch had het geluk uit de handen van Demetrius, vorst van Morea, de schedel-reliek van Petrus' broeder te ontvangen. | |
[pagina 246]
| |
Een grootsch en prachtig monument moet de graftombe van Paulus II, den stichter van het reusachtig paleis van VenetiëGa naar voetnoot(1), geweest zijn, zoo wij naar de overgebleven beelden een oordeel mogen vellen. Mino van Fiesole en Johannes van Dalmatië waren de meesters, van wier kunst het een schitterende getuigenis gaf. De beelden van Lucas en Paulus, de voorstellingen van het geloof, de hoop en de liefde zijn meesterlijk gebeiteld. Met kruis en beker predikt het geloof, het lijden en den dood van Christus; de hoop, een ranke vrouwenfiguur, met vleugelen aan de schouders en voeten, houdt den blik omhoog geslagen. Tusschen die twee zetelt de liefde als een jonge moeder, met het kind aan hare borst. Aan den bovenzoom van haar kleed speelt een vurige vlammentong. Vijf bas-reliefs stellen de schepping van Eva, den boom des Paradijses, de opstanding van Christus, het laatste oordeel en God den Vader, door Engelen gedragen, voor. De majestueuze grijzaard, de zes Engelen, zwevend in den hem omgevenden lichtgloed, zijn aantrekkelijke figuren vol van den liefelijken eenvoud, den rustigen ernst en de kalme levendigheid, waarvan de beitel der nieuwere meesters spoedig het geheim verliezen zal. In den noorderbeuk staat de sarkofaag des Pausen. Heerlijk bewerkt is zijn beeltenis, die op de tombe ligt uitgestrekt. Zij geeft ons een denkbeeld van 's Pausen hooge, machtige gestalte, die zoo veel indruk maakte op den tijdgenoot. Met buitengewone kunstvaardigheid is de tiaar bearbeid: een stuk goudsmêe-werk in steen. De meester heeft ons daardoor een eigenaardigen trek in het karakter van den prachtlievenden Paus geteekend, die minstens twee dier kostbare hoofdsierselen door zijn goudsmid Paolo Giordano deed vervaardigen. Een grafzerk in den middenbeuk der krypta herinnert ons, hoe Paulus II in 1466 een algemeen kapittel der orde van St. Jan van Jeruzalem te Rome deed bijeenkomen. De zerk stelt den grootmeester Raimondus Zacosia voor, een eerbiedwaardigen grijzaard met langen golvenden baard, twee jaren later te Rome overleden. De gevouwen handen rusten op den greep van zijn zwaard. De toka bedekt het hoofd, een lang tot de voeten reikend kleed, door een gordel opgehouden, het lichaam. Een fragment van een geblazoeneerden steen en een eenvoudig opschrift daarneven teekenen de rustplaats van Charlotte de Lusignan, een verdreven Koningin-erfgename der rijken: | |
[pagina 247]
| |
Jeruzalem, Cyprus en Armenië, bezat zij alleen het tweede en dat slechts voor korten tijd. Nauwelijks is haar vader Johannes III in het graf gedaald, of de strijd met haar natuurlijken zoon Jakobus begint. Op den dag der kroning valt bij haren intocht in de hoofdstad de kroon van het hoofd der jeugdige vorstin. Het voorteeken is spoedig bewaarheid: Charlotte verliest rijk en kroon. Bijna twintig jaren lang leefde de onttroonde vorstin te Rome, in gebed en het plegen van goede werken haar dagen slijtend, zonder dat ooit haar oog zijn blijde helderheid verloorGa naar voetnoot(1). Altijd hebben de Pausen erkend, en in beoefening gebracht dat het ongeluk niet alleen op medelijden, maar ook op eerbied hooge rechten heeft. Als vorstin werd de laatste dochter der Lusignans te Rome steeds behandeld, als vorstin ook werd zij in tegenwoordigheid van 20 kardinalen, in de baziliek van St. Pieter, aan den ingang der kapel van Sixtus IV bijgezet. En nu, het wordt ledig om ons in de krypta, de monumenten worden minder in getal en beteekenis. De nieuwe tijden naderen. Daar treedt de machtige gestalte op van Julius II met Bramante aan zijn zijde. Leo X volgt met Rafaël en Michel-Angelo, tot Paulus I met Maderno den optocht besluit. Zij komen om af te breken, - maar dat niet alleen. Wat voor Niklaas V een droombeeld was, zullen zij tot werkelijkheid doen worden: een nieuwe tempel ter eer van den prins der Apostelen verrijst. Terwijl wij een laatsten blik slaan op de krypta, - daar verrijst nog eenmaal de oude baziliek van St. Pieter van ons oog. Reeds van verre blinkt ons haar, door prachtige mozaïeken schitterende gevel tegen. Wij treden de vijf trappen op, ieder van zeven treden, aan wier voet, even als nu, de Apostelen Petrus en Paulus wachten. Boven de drie hoofd-ingangen der portiek glanst de ‘navicella’ van Giotto, de voorstelling van Petrus op de golven wandelend, maar door zijn klein geloof verzinkend en door de hand van Christus gered. Bij het doortreden staan we een oogenblik stil bij de graven der Keizers Honorius en Otto. Wij bevinden ons op het niet overdekte voorplein der baziliek. Daar glanst in het midden, onder een door vier zuilen gedragen baldakijn, de bronzen pijn-appel, die vroeger het mausoleum van Keizer Hadrianus bekroonde. Vier dolfijnen, op de hoeken van het hemeldak geplaatst, werpen water in het bronzen bekken, dat | |
[pagina 248]
| |
het geheel omgeeft. Paus Symmachus deed dit alles aldus inrichten, opdat de pelgrim een dronk frisch water bij het graf der Apostelen vinden zou. Bemerkt gij niet met hoe glanzend marmer deze voorhof is geplaveid? Sedert de dagen van Paus Donno heet deze plek il paradiso, zoo veel bewondering verwekte de hier ten toon gespreide pracht. Nog een zuilengang door - van alle zijden toch wordt deze voorhof door een portiek gesloten - en slechts een vluchtigen blik slaande op de in den muur gemetselde marmeren tafels, die de namen dragen van alle steden, burchten en vlekken, tot Petrus'erfgoed behoorend, treden wij de porta argentea door, wier deuren Paus Eugenius IV door Simone Baldi en Antonio Filarete in verzilverd brons gieten deed. Wat wondervol gezicht, die reusachtige baziliek! Vier rijen, ieder van twee en twintig zuilen, uit oostersch graniet of pariesch marmer gehouwen, dragen de bedaking en scheiden de vijf beuken. Door de hooge boogramen van den middenbeuk valt het volle licht op de prachtige mozaïeken, die den muur versieren. Daar zien wij Engelen, door het penseel van Giotto getooverd, tusschen tafereelen, aan Oud of Nieuw Testament ontleend; ja, de lijst boven de zuilen van den middenbeuk vertoont u de beeltenissen der Pausen van Petrus af tot Nikolaas III (1277) toe. Bij de tiende zuil van den middenbeuk, aan uwe rechterhand van den ingang af, vertoeven we een oogenblik. Daar verheft zich het altaar der HH. Processus en Martinianus, waarnaast het oude bronzen beeld van den prins der Apostelen. Reeds blinkt ons, van den triomfboog aan den ingang van den dwarsbeuk neêrhangend, het Kruis tusschen de sleutelen van Petrus tegen. Eenige treden verder en wij staan aan den ingang van het Sanctum Sanctorum. Eén afsluiting van twaalf in twee rijen geplaatste zuilen, uit oostersch marmer, schitterend en doorschijnend als glas, gehouwen, scheidt het van de ruimte der kerk. De zilveren standbeelden van Christus en de Apostelen, onder den H. Paus Leo IV gedreven, bekronen die eere-poort. Wij treden door en knielen aan het graf, aan de belijdenis des Apostels, waarboven het kruis van Keizer Constantijn (een gouden smeê-werk van 140 ponden zwaarte) schittert. Boven ons welft zich het koor met zijn tot hoogeren luisier door Giotto herstelde mozaiek. Een blik op het pauselijk altaar met zijne heerlijke baldakijn, nog in de laatste dagen der oude baziliek door Paus Sixtus IV gesticht; een blik op den pauselijken zetel tegen den achtermuur van het koor, waaronder in de stille | |
[pagina 249]
| |
groeve zooveel Heiligen rusten; en zie, - ons oog wordt dof, 't is als komen er nevelen op, zacht, als de laatste schemering van het zonlicht, zinkt al die pracht in 't verleden terug; 't was slechts een droom. Maar neen - het was geen droom. Terwijl wij de Krypta ontstijgen en weêr staan onder den reusachtigen koepel, ontveinzen wij niet, dat, al is zoo menig kunststuk in de ruïnen verloren gegaan, toch het graf van Petrus altijd des Konings waardig herrees. Neen, de schoonheid heeft geen volstrekte vormen, belichaamt zich niet in slechts ééne verschijning: ‘Moog' vorm den vorm verdringen,
Eeuwig blijft het schoon.’
Het was geen droom. De zege-hymne, die eenmaal met haar jubelende klanken de gewelven der oude baziliek vulde, dartelt nog in volle rijke akkoorden door Michel Angeloos koepel: ‘Welzalig Rome, dat gezalfd zijt tot vorstin
Door 't roemvol bloed van 't vorstlijk broederpaar,
In 't purperkleed geweven door hun min,
Der steden schoonste en heiligste te gaâr!’Ga naar voetnoot(1)
***
*** En thans naar St. Jan in Lateranen. Als men hier aankomt en de laatste huizen van de via di S. Giovanni links laat liggen, (met) de kleine Osteria con giardino, - dan heeft men niets voor zich dan den grooten, hoogen gevel van het paleis en - het andere been van de rechthoek - de zijportiek St. Jan met de doopkapel. Eenmaal verrees daar het paleis van den tot konsul benoemden Plautus Lateranus, die als samenzweerder tegen Nero viel en wiens goederen, ten bate van het keizerlijk domein werden verbeurd verklaard. Eenige geslachten later, toen de mystieke macht van het christendom den heidenschen troon had neêrgeworpen, zetelt in dat paleis de opvolger van den Jood, die onder Nero met het hoofd naar beneden gekruisigd werd: de Paus. Van dezen heuvel heeft het kruis het eerst als teeken der overwinning... gestraald. En nog altijd blijft de daar ver- | |
[pagina 250]
| |
rijzende basiliek: moeder en hoofd van alle kerken der stad en der wereldGa naar voetnoot(1). Die Basilica SSi Salvatoris was de eerste en rijkste stichting van Keizer Constantijn. Later zal zij den naam van St. Jan van Lateranen voeren, maar altijd zal zij blijven wat reeds in de 7e en de 8e eeuw de tijdgenoot haar vol bewondering noemt: ‘Omnium Ecclesiarum urbis et orbis mater et caput’. ... (Maar) laat (eerst) uw blik rondgaan, nu ge staat op den breeden trap voor den hoofdingang: Op het plein grazen de geiten en rusten de campagnolen, links schittert de mozaïek van het TricliniumGa naar voetnoot(2) en de Scala Santa... In de majestueuse stilte predikt het kruis op de obelisk de verheven wijsheid der eeuwen: stat cruxGa naar voetnoot(3). Verder leiden de bogen van Nero's waterleiding en de kanteelen van den stedemuur onzen blik naar den schitterenden tempel door S. Helena ter eere van de reliek des H. Kruizes gesticht, S. Croce in Gerusalemme. Ter plaatse waar eenmaal het Keizerlijk Senorium stond door de bogen en over de lachende tuinen heen verder schouwend langs de thermen van Titus en Trajanus rust ons oog op S. Maria Maggiore (Basilica Liberiana), de wonderschoone tempel, die aan een wonder zijn ontstaan dankt en op den top van den Esquilijn de glorie van 's Heeren moeder verkondigtGa naar voetnoot(4). Het geboomte met de enkele villa's daartusschen neemt al het doodsche weg maar vermindert den verheven indruk niet. Maar wat u (vooral) aantrekt is het vergezicht over den ouden stedemuur heen, het vergezicht over de Campagna, die daar voor uw oogen zich ontrolt, een wijde, zwellende vlakte, hier en daar door een bogenrij, ‘la grande ligne des aqueducs romains’, de waterleidingen, doorsneden, maar altijd golvend, altijd zwellend tot waar de bergen rijzen en de witte huizen van Frascati flikkeren op den donkeren achtergrondGa naar voetnoot(5). Hoe dringt ons oog door geen enkele lijn gebonden over de blauwende bergen heen, steeds dieper in de heerlijk blauwe lucht, de eenige grens die het ontmoet - een beeld der onbegrensde heerschappij van RomeGa naar voetnoot(6). Wat in St. Jan van Lateranen het meeste treft, is de eigenaardige schoonheid der kolossale ruimte... Zonderlinger bouw- | |
[pagina 251]
| |
werk, stijlloozer verbinding in allerlei dingen is moeilijk te bedenken. De vloer van mozaïek, de rijk met goud in kleuren gesierde zoldering; de beide kolommen met nissen en standbeelden behooren in geen enkel opzicht bij elkander. De twaalf Apostelen in deze nissen geplaatst - tot welke stijlsoort zal men deze wapperende, wuivende, fladderende, flapperende, vliegende, stormende voortbrengselen der leerlingen van Bernini rekenen... Gelijk zij daar staan, zijn (zij) volkomen in staat om de harmonie van den volsten en zuiversten bouwvorm het onderst boven te werpen. Zij brengen niet, gelijk zij, wier namen ze dragen, den vrede. Maar hier, in St. Jan, vermag tegen deze hooge, verheven ruimte hun beweeglijkheid niets. Plaats in een golvend korenveld een vogelverschrikker; hij zal eenvoudig een zwart plekje vormen dat het stralende van het geheel nog meer verlicht. Bij het binnentreden in St. Jan van Lateranen bespeurt men deze Apostelen niet. Men ziet alleen de ruimte. Men hoort alleen de plechtige stilte en al de fiorituren der moderne muziek blijven toonloos. Een lichte ruimte, hoog open, in de verte in een zachte schemering overgaande, aan wier ingang het gothieke altaar met zijn fraaie, rijzige zuilen en spitsen zich verheft en die wordt afgesloten door gouden wolken, waarop veelkleurige figuren in zachte nevelen wemelen. Een ruimte vol licht en leven, die niet verstijft, niet doodt, maar een gevoel van grootheid opwekt en van edelen, hoog verheffenden adeldom. Nevens (de basiliek) verrijst het Patriarchium, de (oude) woonplaats der PausenGa naar voetnoot(1)... Daar in den kloostergang... waar de bloemen geuren en de wilde roos om de slanke of gewrongen, om de marmeren of met mozaïek bekleede zuilen rankt, gaat gij rond tusschen de gedenksteenen uit den tijd des Verlossers en de standbeelden der middeneeuwsche baziliek.Ga naar voetnoot(2). Het kan zijn nut hebben hier aan te teekenen, dat op het paleis van het Lateraan gevonden wordt een ‘Museo cristiano’ en daarbij een verzameling schilderijen, die in eenige fraaie exemplaren te zien geeft, dat de gothieke kunst te Rome niet geheel onbekend bleef, zooals men dat soms zou wenschen te verkondigen.Ga naar voetnoot(3) (Van Lateranen langs de Via Merulana naar Sta Maria Maggiore). Gij blijft eenige oogenblikken als geboeid staan voor den ingang der eerwaardige basiliek. Niet dat de gevel zoozeer uwe aandacht trekt, de stijl toch is te alledaagsch en verraadt | |
[pagina 252]
| |
bij den bouwmeester niet het minste kunstgevoel. Door de bogen der loggia heen schittert u echter eene geheele rij mozaïek-beelden te gemoet. Bij nadere beschouwing ontdekt ge, hoe de vier tafereeltjes in het benedenvlak u eene geschiedenis verhalen. In de dagen van Paus Liberius leefde te Rome een echtpaar van hoogen stand, dat groote rijkdommen bezat. Johannes was de naam van den patriciër. Bij al de zegeningen, hun geschonken, ontbrak den echtelingen toch de grootste zegen van het Christelijk huisgezin: het kind. Er was geen erfgenaam, die den adel van het geslacht voortplanten en verhoogen, die de schatten der ouders op milde, edele wijze gebruiken zou. Toen wees de Christelijke liefde den erfgenaam aan. Ter eere der Maagd en Moeder Gods zou de Kerk bedeeld worden met Johannes' schatten. De vele doeleinden, die zich den patriciër als waardig voordeden, maakten hem eene meer bepaalde keus moeielijk. Of hij eene kerk stichten, of hij alles onder de armen verdeelen, of hij der wijsheid van Petrus opvolger het bestemmen van een doel zou overlaten, wist hij niet. Daar zag hij eens des nachts eene wonderbare verschijning. De Moeder des Heeren verscheen hem met het goddelijk Kind in de armen en zeide, dat zij de erfgename zijner bezittingen wilde zijn. Op den esquilijnschen heuvel zou Johannes de plaats beteekend vinden, waar eene kerk, haar ter eere, verrijzen moest. 't Zelfde was zijner echtgenoote geschied. Paus Liberius, tot wien zich de patriciër, zich zelven als eener zoo hooge gunst onwaardig wantrouwend, heen begaf, had hetzelfde geluk genoten. Ook hem was de Moedermaagd verschenen. Toen trok in plechtigen optocht, van Johannes en geheel de geestelijkheid vergezeld, Paus Liberius naar den Esquilijn. Daar wachtte allen een wonder schouwspel. 't Was in de eerste dagen der maand Augustus. Bijna loodrecht schoot de zon hare stralen op Rome neder, onder de drukkende hitte ging alles gebukt en alleen de krachtige zuider-planten-wereld had nog eenige frissche, maar toch hard-groene tinten behouden. Een ruimte echter midden op den heuvel was bedekt met glanzend witte sneeuw. 't Was als stond men eensklaps duizend voeten hoog op den top der Alpen, midden in de sneeuwstreken. Als een smetteloos wit tapijt lag de sneeuw, scherp afstekend tegen de groene olijf- en pijnboomen, op den Esquilijn. Ieder had begrepen wat dit wonder zeide, en ieder boog de knie en dankte God. Met zijn staf teekende de Paus het zoo | |
[pagina 253]
| |
wonderbaar aangewezen grondvlak, en spoedig verrees er de baziliek, die, door alle eeuwen om strijd verrijkt en verfraaid, eindelijk, als de eerste, als de moeder van alle kerken, der Moeder-Maagd ter eere gesticht, Maria de Meerdere heeten zou. Ziedaar de welbekende geschiedenis. Wanneer gij ze echter leest in de middeneeuwsche mozaïek-groepen der loggia, dan verkrijgt ze een geheel anderen vorm. Niet alleen dat de plek, waar ge u bevindt, u met meerder ontroering het wonder doet herdenken, neen, ook de kunstvorm, waarin hier de voorstelling der feiten is gegoten, maakt het schoone verhaal nog aantrekkelijker. 't Is of een in zang en spel wel bekwame minstreel u zijn strofen voorzingt. Hoe ongekunsteld en toch hoe vol leven en natuur, hoe rijk aan kleurige tinten en bevallige schilderingen is zijn verhaal! Hem is dat feit geen verleden, Johannes en Paus Liberius zijn zijne tijdgenooten; zij treden op, uitgedost als de ridders en prelaten van zijn tijd. Daar ziet gij den vromen Sire Johannes op zijn rijk behangen legerstede uitgestrekt. Boven hem zweeft de goddelijke moeder, waarop de edele Romein vol eerbied den blik vestigt, terwijl de knaap neêrgezeten op te treden van het staatsie-bed, rustig voortsluimert. Het tweede tafereel gunt u een blik in 't slaapvertrek van Paus Liberius. 't Is met prachtige weefselen behangen, en ranke, veel-hoekige zuiltjes dragen het hemeldak. Ook hier verschijnt Maria met het Kindje, dat den vromen vereerder zijner moeder vriendelijk toelacht. Op zijn troon gezeten, van zijn hofstoet omgeven, hoort Paus Liberius, op het derde tafereel, het verhaal van Johannes aan, wiens paard, door een dienaar gehouden, door een van de boogramen der zaal zichtbaar is. En eindelijk, van zijn kardinalen en klerken omstuwd, met Johannes aan zijne zijde, staat de Paus op den Esquilijn. Boven in de blauwe lucht troont de Moeder met haar Kindje; gij ziet hoe zij ze neêrstrooit, de ‘Gepluimde kristallen....
In vedertjens dalend
Tot starren vereend,
Als zonnetjens stralend
Als edelgesteent’Ga naar voetnoot(1)
Eene edelvrouwe, van twee pages vergezeld, (misschien Johannes'echtgenoote afbeeldend) ziet mede het wonder schouwspel aan. | |
[pagina 254]
| |
Te lang houden wij ons met den voorzang bezig; de baziliek zelve met haar prachtige rij marmeren zuilen is een onafgebroken lofzang op de Moeder des Heeren. Wendt uw blik waarheen ge wilt, overal is het de ééne naam: ‘La Parola
Nel nome di Maria fini',’
De geheele fries, boven de zuilenrij, met haar zóó opmerkenswaardige mozaïeken, spreekt van den roem der Onbevlekte, en de rijk vergulde zoldering verhaalt, hoe Ferdinand en Izabella het eerste goud, uit de nieuwe naar de oude wereld overgevoerd, aan de versiering van Maria's tempel toewijdden. In het gewelf der tribuna (het koor) lost zich de geheele hymne in een prachtige mozaïek, als in een onnavolgbaar slotakkoord op. Daar ziet gij den ééngeboren Zoon, de Moeder kronend. Prachtige wijnranken omvlechten het geheel. Ter zijde van het hoofdaltaar vindt gij ter eener zijde de kapel met de relieken der kribbe: eene stichting van Sixtus V den stichter waardig; aan de andere, met de beeltenis der Moeder Gods, door S. Lucas geschilderd, de kapel van Paulus V, die het vorstelijk geslacht der Borgheses met echt vorstelijke edelmoedigheid versierde. Deze laatste treden wij binnen. Van de rijkste versierselen omgeven, in een rand van oorstersch agaat en lapis lazuli gevat, schittert op het altaar het beeld, door S. Lucas gepenseeld. Van daar uit ontspint zich een wonderbare lofzang. Al de heiligen, wier beelden, 't zij in marmer gebeiteld, of door meesterhand op de wanden en in den koepel geschilderd, de kapel versieren, zingen de strofen van het lied, dat door alle eeuwen der Bruid des Geestes ter eere klonk. Daar glanzen de profeten, die haar komst voorspelden, de maagden, die de Onbevlekte huldigden, de martelaressen, die, in pijnen en folteringen der Moeder onder het kruis eere gaven, de belijders, die, in koningsgewaad en monnikspij, den Zoon uit de Maagd geboren roemden. Hier klinkt het ons onophoudelijk toe: ‘Gij spant de kroon, o puikkroon aller vrouwen,
De loftrompet van uw benijde faam
Vult hemel, aarde en zee met uwen naam,
Een naam, waarin wij Christus' kerken bouwen.
Uw titel blinkt in 't voorhoofd zijner kerken
En kooren, als een zegen voor ons oog.’
Maar tevens, en met meerder recht, voegen wij er bij: | |
[pagina 255]
| |
‘Mijn note rolt te laag: gij rijst te hoog!’Ga naar voetnoot(1)
Wel verdient deze kapel, dat daar het feest van de stichting der baziliek, het feest van O. Lieve Vrouw ter Sneeuw gevierd worde. Hoog en jubelend bruist dan ook heden de lofzang langs de gewelven. Terwijl de volle, rijke tonen van het Gloria in excelsis ons in stille mijmering voor ons doen staren, zie, daar is het of boven uit den koepel een sneeuwjacht op ons nederstort, 't zijn bloemen, 't zijn geurige rozenblâren, die men neêrstrooit. Dichter en dichter vallen de geurige vlokken neder, en alles bukt zich in vroolijke haast, om een paar blaadjes te rapen, en, met de vrijgevig rondgedeelde afbeeldingen van S. Lucas' Madonna, ter zoete gedachtenisse meê te dragen. Sneeuw en bloemen, - het feest der wondervolle stichting kon moeilijk dichterlijker worden herdacht. Sneeuw en bloemen, - wat frissche, schoone zinnebeelden der Moedermaagd! De smettelooze witte sneeuw, ‘Zoo klaar of ze 't licht aan zich zelv' had ontleend,’
zoo onbedorven en voor geen zengenden zonnestraal wegsmeltend, koud en toch tevens koesterend en behoudend. Kent gij schooner beeld voor de maagdelijkheid, die, door geen vlek geschonden, alle levenskrachten in den dienst van het hoogste leven opoffert en bewaart, dan bloemen, witte rozen, in wier gouden hart een straal der hoogste zonne is neêrgezonken, rozen, alles met haar geur vervullend - 't zijn wel bij uitnemendheid de gaven der mystische Roze, die in Nazareth verborgen en stil opgroeide. tot eindelijk in Bethleëm de knop opensprong en ze in volle schoonheid stralend, aarde en lucht met haar balsemgeur doorwasemde. Uit de Maagd is de maagdelijke Moeder geworden, en uit de reine sneeuw is de wondervolle baziliek opgerezen; onder die ‘maagdelijke sprei’ gekoesterd, hebben de rozen gebloeid, die nu op ons hoofd neêrvallen. Maria, zelve de schoonste roze, heeft altijd in de Kerk rozen doen ontspringen, rozen van liefde, van kunst en poëzie. Maar een der schoonste rozen, die zij deed bloeien, is de Christelijke bouwkunst, die bazilieken en kathedralen stichtend, den zetel der zaligen voorafbeeldt, de roos van het Paradijs, waarvan Dante Maria toezingt: ‘In uwen schoot ontstak zich weêr de Liefde,
Wier zachte gloed deze ongerepte roze
In 't eeuwig rijk des Vredes deed ontkiemen.’Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 256]
| |
Aan de overzij van den Tiber op den weg naar Ostia verrijst de statige baziliek van St. Paulus ter plaatse, waar het lichaam van den leeraar der volkeren werd bijgezet. Door Genserik en zijn Vandalen geëerbiedigd, prijkt zij nog op dit tijdstip in den vollen tooi door Theodosius, Arcadius en Galla Placida haar verleend. Hier, zingt Prudentius: ‘Hier heerscht vorstlijke pracht, wel heeft de hand van den stichter,
Die dezen tempelbouw schiep, mild met talenten gespeeld,
Gouden bekleedselen heeft hij om het gebalkte geslagen,
Gulden is binnen het licht, een pronksteen van zonlicht doorgloeid;
Ook rust het schitterend dak op marmeren zuilen van Paros,
Die in viervoudige rij door 't statige heiligdom gaan,
En langs den zwellenden loopt het bonte glazuren bekleedsel
Dat ons landouwen hier toovert in lente's kleurigen dosch’Ga naar voetnoot(1).
De vier reien van granietzuilen met witmarmeren voetstukken en kapiteelen maken een overweldigenden en tevens betooverenden indruk. De woorden zeggen hier niet meer dan de werkelijkheid. Het kostelijke der bouwstoffen, het schitterende, stralende, glanzende van allerlei steensoorten, de rijkdom van kleuren en tonen, waarin het licht zich schijnt te vermeien, doet alles vergetenGa naar voetnoot(2). (Na de vier groote bazilieken, een bezoek aan enkele andere kerken). Er is eene kerk in Rome, die mij meer aantrekt dan eenige andere. Het is Sta Maria dell' Anima. Is het omdat het hollandsch gemoed zich thuis gevoelt, onder de gewelven, waartoe een hollandsch echtpaar den eersten penning bracht en den eersten steen heeft gelegd? Is het omdat de weemoedige gedachte aan vroegere grootheid, toen wij dat als het onze bezaten, waar wij nu slechts een luttele plaats innemen, toch nog streelend is? Het monument van Adriaan VI.... ‘Heu quantum refert in quae tempora optimi cujusque virtus incidat’. ... Diep grijpt het mij altijd aan, dit tragische opschrift over den tragischen Paus. Een van de grootsten in willen en kunnen, een van de besten in streven en leven, een slachtoffer van dat geweld der omstandigheden, dat het grafschrift zoo kil en bondig de ‘tempora’ noemt: de storm der tijden dragende het wraakgericht der eeuwigheid. Misschien te veel de zoon van | |
[pagina 257]
| |
een kleinen stam, maar nog meer de martelaar van kleine zelfzucht, van verfijnde weelde, van verlodderde zinnelijkheid, toen, helaas! overheerschende de Eeuwige Stad. Arme Adriaan van Utrecht, zoo rein, zoo groot, toch zoo weinig geteld, maar onsterfelijk door die éene verdienste, in het duisterste tijdvak der wereldhistorie toont gij het lichtende beeld van een echten Paus! Arme Adriaan van Utrecht! Niet alleen uwe heugenis stemt mij weemoedig in deze S. Maria dell' Anima. Er is nog wel meer. Gij, met uw vriend Willem van Enckevoort, van Mierlo, Gij zijt de laatste, die aan Holland herinnert in deze Hollandsche kerk. Want deze kerk is nu de ‘römisch-katholische Nationalkirche der Deutschen’, maar hoe, maar waardoor? Door dat ‘incident’, dat na zeven acht eeuwen van christendom en christelijke beschaving het ‘nationaal karakter’ van ons volk moet hebben geschapen: de Reformatie met den aankleve van dien! Ook de Staatkunde van Karel V, de alles omvademende en de alles omgrijpende, draagt haar deel aan de schuld. Maar het is toch de Reformatie, die drie eeuwen lang het aan de Hollandsche katholieken onmogelijk heeft gemaakt aan hun Kerk te Rome te denken, die nu maakt dat de Belgische, Waalsche gidsen ons verkondigen: ‘ce monument fut pendant longtemps une église nationale belge’ en die den stichter maken ‘d'origine belge’. De brave Johannes Petri - 1400 - was toch een burger van Dordt.Ga naar voetnoot(1) Een andere Santa Maria, die del Popolo, (is) een kerkje dat een wereld van schoonheid en studie voor jaren bevat.Ga naar voetnoot(2) Midden tusschen de weelderig bloeiende natuur, die, reeds in de dagen der Keizers, Monte-Pincio tot den heuvel der tuinen Collis hortorum, maakte, verhief zich een huis voor de eeuwigheid: het graf van het geslacht der Domitii. In die grafstede werd ook het lijk van keizer Nero bijgezet. Toen het christendom, oprijzende uit de Katakomben, in 't volle zonlicht, zijn jeugdige ongerepte schoonheid ten toon spreidde, schenen haat en wroeging Nero's sints eeuwen ontbonden ledematen wêer te verbinden en te bezielen. Nero, zeide het volk, Nero dwaalde te middernacht om den Pincio rond, | |
[pagina 258]
| |
door heirlegers geesten achtervolgd, die hem folterden en sloegen, zoodat hij vreeselijke kreten uitstiet, vol wroeging en smart. Men hoorde en zag hem toen reeds, zooals hem onze Vondel later met meesterhand zou teekenen, en voort gejaagd door zijn angsten, en vluchtend voor de straf, die hem wachtte, zijne eigene misdaden ophalend, ze vervloekend, maar zonder berouw, den waarachtigen Danaïden-arbeid der verdoemden plegend. Toen reeds kreet hij: Ik hoor de leeuwen brullen,
Ik vrees dat scherpgewet gebit,
Die keelen, brandende en verhit,
Ai! ziet, hoe zij de staarten krullen.
Daar roept mijn moei, daar Claudius,
Mijn vader zelf; daar schreeuwt mijn moeder
En gemalin; daar komt mijn broeder,
De onschuldige Brittannicus!
Of, vreeselijker nog, hij zag de Apostelen, wier bloed hij had doen stroomen, zegevierend nêerdalen, om hem de wraak hunner overwinning te doen gevoelen: Zijn 't Galileeschen? Ja gewis!
Gij Goden, die gelaauwerierd
In witte zijde, om laag komt zakken,
En hand aan hand, met palmtakken,
Aldus geschepterd neder zwiert,
Wien zoekt gij in deze aarsche hoeken?Ga naar voetnoot(1)
Nero's graf werd voor het volk een plek, waarop de vloek rustte, die alleen door hooger heiliging te verdrijven was. In den breeden boog, aan den ingang van het koor der tegenwoordige kerk, vindt gij vier tafereelen in zwaar vergulde stuc, die de geheele geschiedenis verhalen. Daar ziet gij de booze geesten zwerven om het graf van Nero, aan den voet van een boom gedolven. Maar eindelijk verscheen er eene, machtig genoeg, om de nachtelijke heirscharen te verdrijven. In 1099 bouwde Paus Paschalis II aan den voet des heuvels eene kapel, ter eere der Moeder Gods, en voor haar, een legermacht in sterkte gelijk, weken de booze geesten heen. Het graf van Nero werd vergeten. Het romeinsche volk vergat deze bedeplaats niet. In het jaar 1227 begon de kleine kapel zoovele teekenen van verval | |
[pagina 259]
| |
te toonen, dat hare vervanging noodzakelijk werd. In ruime mate bracht het volk aalmoezen te zamen, en eene kerk verrees, die den titel droeg: ‘Onze Lieve Vrouwe des Volks’. Op het omliggend plein en de nabij gelegen poort ging het laatste gedeelte der benaming over. Treffend is het te bedenken, dat het schoonste plein te Rome door eene edele, christelijke daad tot het plein des volks, piazza del Popolo, geworden is. Voor ons, die gewoon zijn zulk een naam uit den bloeddoop der revolutie te zien voortkomen, is de herinnering verrassend zoet. Onder Paus Sixtus IV (1471-1484) werd de kerk door Baccio Pintelli hersteld. Ook Julius II en Alexander VII spaarden geen schatten, om het beminde heiligdom te verrijken, en met allen luister van kunst en schoonheid te omgeven. Langs een twaalftal treden gaat men de kerk binnen. De gevel wijst op een eerbiedwaardige oudheid en is zuiver van stijl, hoewel het bovendeel aantoont. dat ook Bernini daar geheerscht en eenige zijner knellende versierselen heeft aangebracht. Aan denzelfden meester schenkt gij het vaderschap der idee, die boven de bogen der middenbeuk, de zestien maagden met in gewijde plooiende zwevende kleederen plaatsen deed. Toch maakt het geheel der kerk een aangenamen indruk. Gij ziet, dat men hier niet heeft verwoest, maar gerestaureerd met eerbiediging van veel wat door vorige geslachten was aangebracht. Op de plek, waar vroeger het graf van Nero verrees, kunt gij nu de graven bewonderen der edelsten van het romeinsche volk. Daar rusten kardinalen uit het huis der Rovéres, der Cibos, der Chigi, zonen der fierste geslachten van Rome, vreemdelingen, kunstenaars en geleerden. Toen Maria die plaats door haar naam had gewijd, begreep men, dat het nergens beter te rusten was. Onder die gedenkteekenen vindt gij er onberispelijk zuiver en schoon van vorm. Zie slechts in de eerste, derde en vierde zijkapellen, ter uwer rechterzijde de monumenten der kardinalen Joannes en Cristoforus de Rovéres en Georgius Costa. Hoe zacht en toch hoe meesterlijk is behandeling van het marmer; hoe gevoelt men bij het zien dier kuische Madonnaas, die elk graf bekronen, dier engelen en deugden, dat de oude italiaansche meester een even vrome en mystieke gedachte in zijn werk kon leggen, als zijn duitsche broeder, en hem tevens eeuwen vooruit zijn in de kennis der evenredigheden en het technieksch gedeelte zijner kunst. Ook de versierselen teekenen scherp het verschil tusschen den noorder- en zuiderlandaard. Hier geene onder Alpen-zware lasten gekromde dwergen, geen grijnzende fratsen en spottende figuurtjens, als waarin de humor onzer oude meesters zich lucht gaf; maar weelderig geslingerde arabesken, | |
[pagina 260]
| |
uit bloemen en lichtstanders saâmgevlochten; al de eigenaardigheden eener natuur, die onder den blauwen hemel slechts schoonheid doet zien en nabootsen. Zonder lang te toeven bij de schoone en rijk met beeldwerk versierde graven der kardinalen Proto-Catharus en Sonati (in de dwarsbeuk) begeven wij ons in het koor achter het hoofdaltaar, waar wij twee monumenten ontmoeten, die beide het opschrift dragen: Andreas Sansovinus faciebat. De meester mocht fier zijn op zijn werk. De beide tombes, in den zelfden stijl uitgevoerd, springen half uit den zijmuur voor, en bevatten, behalve de liggende figuren der kardinalen Sforza Visconti en Basso, met het daarboven door engelen gedragen medallion der Moedermaagd, elk acht kleinere beelden in nissen geplaatst. Het marmer is op wonderschoone wijze, doch krachtig behandeld. De juiste, tevens kiesch gesluierde teekening der vormen, kenschetst den meester, die, een tijdgenoot van Michel Angelo, de kracht bezat zijn oorspronkelijkheid te bewarenGa naar voetnoot(1). Nog vindt gij hier grafgesteenten, wier kleurig marmer u de bouwstof kan doen bewonderen, maar wier stijl, zooals die der beide pyramieden in de kapel Chigi, na het zooeven aanschouwde, een zonderlingen indruk maakt. Jammer is het, dat deze kerk, waarin niettegenstaande enkele afwijkingen, schoonheidszin en kunst zoozeer heerschen, door een monument als dat der prinses Flaminia Chigi-Odescalchi wordt ontsierd. Uit een uit zwarte marmerblokken opgebouwden berg, verheft zich een breede eik in donkergroenen steen gebeiteld. Van de bovenste takken des fieren booms hangt een draperie van rood oostersch graniet, met verguld brons omgord, neder. Twee jonge, reeds zwaarlijvige genietjens houden aan gouden koorden het wit marmeren medaljon der prinses, waaraan de purperen draperie ten achtergrond verstrekt. De fijne trekken, die dit portret ons vertoont, zien er te geestig uit, om ons den spot met haar monument euvel te duiden. Uit den hoogsten eiken top ziet een zwarte adelaar neder, terwijl aan den voet des heuvels, een geel marmeren leeuw een klagend gebrul schijnt aan te heffen. Nog zendt een wierookvat in grijs marmeren wolken zijne geuren op. Slaat gij nu den een of anderen folioband voor de heraldische teekenen der romeinsche familiën open, dan vindt gij: Chigi: gevierdeeld, eerste en vierde vak: azuur met eiken boom van goud; 2e en derde vak: rood veld, dragende een berg, | |
[pagina 261]
| |
uit zes gouden heuvelen gevormd, door een gouden ster gekroond; terwijl de Odescalchi den rooden leeuw dragen op zilveren grond, en het schild bekroond wordt door een zwarten adelaar. Uit de wapenschilden van twee adellijke familiën heeft de wansmaak een gedenkteeken geschapen, dat als tooneel-dekoratie een glimlach verwekken zou.Ga naar voetnoot(1) De kalme rustige schoonheid, die de beitel des beeldhouwers aan de beelden op altaren en grafplaatsen heeft aangebracht, vindt haar meer dan waardige wedergade in de freskoos en paneelen, waarop het penseel des schilders leven en gloed tooverde. Boven in den koepel, die zich uit het gewelf der dwarsbeuk omhoog beurt, schittert Maria in al de glorie der eeuwige hemelen, en daar beneden verhalen Debora en Judith, Ruth en Esther, wat de moeder des Heeren is voor haar volk: de strijderesse vol voorzichtigheid en kracht, de vorstinne vol getrouwheid en troost. Hoe verdienstelijk echter deze schilderingen van Vanni mogen zijn, de drie kleine kapellen aan onze rechterzijde (van den ingang af) trekken ons te sterk, om nog langer hier te verwijlen. Daar in die beperkte ruimte heerscht Pinturicchio, de begaafde meester, die, tijdgenoot en misschien leerling van Perugino, door geheel Italië geroemd, door pausen en vorsten als vriend behandeld werd. Eigenaardig is de schoonheid, die uit de werken van dezen meester straalt. Als een der laatste, maar tevens zuiverste vertegenwoordigers der umbrische school, verstond hij het in de reinste, liefelijkste vormen een geest van eenvoud, een mystiek ideaal, als slechts fra Angelica in volheid bezat, weêr te geven. Geen zijner figuren, die u door een onjuistheid in de teekening, door een hardheid in de kleurschakering zal hinderen; maar ook geene (ten minste niet in deze kapellen), waarin de uiterlijke schoonheidsvorm over het bezielende, over de kunstgedachte triomfeert. Wij staan in de eerste kapel en bewonderen het altaarstuk. Bij de kribbe van haar goddelijk kind ligt de moeder geknield. 't Is alsof er tusschen dat lachend gezichtje des Heilands en de in jubelende aanbidding begeesterde trekken van Maria, een uiten instrooming van zaligheid en liefde bestaat, die over de geheele groep een waas van hoogere schoonheid werpt. En toch hoe trouw, hoe zacht is dat met ruïnes gestoffeerde landschap op den achtergrond teruggegeven; hoe diep is het blauw van dien | |
[pagina 262]
| |
hemel, hoe schitterend de kleurenrijkdom door bloemen en planten ten toon gespreid. In de lunettes van het gewelf derzelfde kapel heeft Pintu ricchio de legende van St. Hieronymus op even schoone wijzeteruggegeven. 't Meeste trok mij de middengroep. Die forsche gestalte, die, hoe ook uitgeteerd door vasten en boetplegingen, toch den leeuw onder de kerkvaders teekent, moet wel St. Hieronymus zijn, zooals hem de grotten van Bethleëm zagen neêrknielen in diepe vermorseling des harten, zich op de borst slaande met den ruwen steen, terwijl de hel-schetterende bazuinen hem in de ooren dreunen, en iedere luchtstroom het Surgite mortui medebrengt. Niet dat gij hier het anatomisch genot vindt wat eene latere school bij de behandeling der zelfde stof u zal aanbieden; gij bespeurt in dit beeld niet het nauwkeurig bespiede teruggegeven wegsterven der spieren, ontspannen der zenuwen en bevriezen des bloeds, maar de indruk, dien het geheel op u maakt, is machtig genoeg om u eerbied af te dwingen voor dien reus van wijsheid en heiligheid en voor den meester, die hem zoo schilderen kon. De kapel Cibo voorbijgaande, komen wij in de tweede der kapellen van Pinturicchio. Beneden langs den muur heeft hij in vier grisailles den marteldood der H.H. Petrus en Paulus en der H. Catharina voorgesteld. 't Zijn geene grauwtjes van onzen Jacob de Wit, maar al bezitten zij niet het bedriegelijke relief dier meesterstukjes, toch kan men aan deze breede en met flinke schaduwen gepenseelde groepen geene verdienste ontzeggen. Wat ons in deze kapel vooral geboeid houdt, zijn niet het het altaarstuk of de op den zijmuur geschilderde hemelvaart van Maria, maar wel de heerlijke schilderingen van den koepel; de rijke arabesken, zuiver en vol smaak, als had Rafaël ze geteekend, en tevens grillig, levendig, vol luim en spel; die slingers van bloemen en vogelen en vruchten, waar cherubijnen-kopjes met oogen vol jeugd en eeuwigheid doorheen gluren: dit geheele netwerk van duizende schoonheden, dat de medaljons, waarin het leven van Maria is voorgesteld, omvlecht en bekroont... In hetzelfde koor achter het hoofdaltaar, waar Sansovino zijne heerlijke graven beitelde, vinden wij Pinturicchio nog eenmaal terug in zijn volle meesterkracht. Aan den voet der vier kruishoeken van het gewelf zetelen op prachtige tronen de vier kerkvaders, majestueuze gestalten vol indrukwekkende waardigheid. Hooger op dezelfde lijn zijn vier der sibyllen voorgesteld, schoone kuische figuren in zittende of half liggende houding, met de woorden, waarin zij den Koning des vredes aankondigen, naast zich. In het midden der vier kruishoeken vindt gij de | |
[pagina 263]
| |
medaljons der Evangelisten. Het schoonste en eigenaardigste is de behandeling van St. Lucas. De leerling en medegezel van St. Paulus is hier niet de schrijver van het Evangelie of de Handelingen, maar de schilder, die ons het zoete aanschijn der Moedermaagd bewaarde op het paneel in zijne hand. En te recht heeft de meester hem in deze houding gepenseeld want aan den sluitsteen van het gewelf bewondert gij, midden in een glorie van engelen, de onbevlekte Moeder als zij gekroond wordt door haar Schepper, die haar Zoon werd. De grootsche eenvoud van dit geheel houdt u geboeid lang en onweêrstaanbaar, zoodat gij ter nauwernood een blik gunt aan de geschilderde vensters van weèrszijden, waarin de fransche kunstenaars Claude en Guillaume Marcillat het leven van Maria, naar de teekeningen van Pinturicchio, teruggaven. Nog een ander meester heeft hier in S. Maria del Popolo een zijner waardig monument gesticht. Augustino Chigi, de vriend en beschermer van Rafaël, wilde eene kapel stichten, die tevens zijne grafplaats zou zijn. Rafaël heeft dat verlangen uitgevoerd, en in de zuiverste vormen der Renaissance het gebouwtje opgetrokken. Boven het regelmatig vierkant op de hoeken door breede nissen tot een onregelmatigen achthoek afgestompt, welft zich de ranke koepel. De mozaiek-beelden, die deze versieren, zijn naar de teekeningen van Sanzio door Luigi da Pael in 1516 uitgevoerd. Boven zweeft de eeuwige Vader in een met engelen bevolkte lichtglorie. Gebiedend en zegenend tevens houdt hij de handen uitgestrekt. De acht medaljons in den trommel des koepels, de planeten en maan voorstellend, geven de verklaring dezer beweging. Elk der hemellichamen, die tevens een gedeelte van den dierenriem als beheerschen, wordt door een der engelwachten begeleid. Zoo gaf de meester de natuurlijke wenteling der hemelbollen aan, en vertolkte tegelijk de gedachte: ‘Hun God
Te dienen op zijn wenk is aller hoogst gebod,
Eerste aandrift, eeuwige bestemming, eeuwige eere!
't Heelal doorwandelend verkonden zij den Heere,
De sterkte van zijn hand, den glans van zijn gelaat,
In alle ruimten, alle tijden, op de maat
Van eigen lofmuziek hun heilge dansen menglend!
Gij hoort ze niet, maar ziet hun ommegang, maar strenglend
Door een en strekkend in hun stralende figuur
Het cijfer van Gods naam aan 't eindeloos azuur.’
Het altaarstuk is een verdienstelijk doek van Sebastino del Diombo, de geboorte der H. Maagd voorstellend. In dezelfde ruimte vinden wij nog een ander werk van Rafaël. In de nis ter | |
[pagina 264]
| |
rechter zijde des altaars, staat het beeld van den profeet Jonas, uit den walvischmuil stijgend. Dat is wel de profeet van opstanding en verrijzenis. In onovertroffen jeugdige schoonheid staat hij daar, met het opgeheven hoofd, waarom de rijke lokken krullen en dat zoo vrij en fier op de ranke schouders troont, met de zwaar gewelfde borst, waardoor het leven vol en krachtig heenstroomt, terwijl de linkervoet den wanstaltigen walvischkop ontstijgt en tegelijk verplettert; een volkomen beeld der zege over het graf. Lorenzetto beitelde het, even als de Elias ter linkerzijde, naar de teekening van Rafaël. Men verhaalt, dat de groote schilder zelve de hand aan dit beeld heeft gelegd. Wie betwijfelt het bij het zien dier krachtige en toch bevallige vormen, uit het marmer als gekneed, niet gebeiteld, en met een levenswarmte overgoten, zooals slechts één die vermocht in het kunstwerk te doen leven, éen: Rafaël l'artiste plein d'amour, de grâce et de puissance,
Dont l'oeil noir, de bonne heure attaché sur le ciel,
Y cherche du vrai beau la divine substance.
(Barbier, Iambes et Poèmes.)
De Daniël en de Elisaeus in dezelfde kapel zijn werken van Bernini. Gelukkig, dat deze kunstenaar andere titels op onze bewondering heeft. De fladderende draperieën, de half gekunstelde, half wilde houdingen boeien ons niet. Het bij de kerk behoorende klooster der Augustijnen dankt zijn vermaardheid aan het feit, dat Luther tijdens zijn verblijf te Rome daar zijn intrek nam. Ik geloof niet, dat Rome in die dagen de stad was, die den met onstuimige drift naar onbereikbare volmaaktheid strevenden monnik tot rust brengen kon. Kunstschoon had niets aantrekkelijks voor zijn door beelden van dood en oordeel en hel gefolterd gemoed. Wat hij te Rome zag, hij de onbewuste Pantheist, die 't menschelijke en goddelijke verwarrend door eigen kracht alleen tot bovennatuurlijke deugd wilde komen (later zou de genade alleen zijn sleeper worden) moest hem ontevreden maken, en morrend - zijn hart vervullen met steigerende trotschheid Hij maakte het goddelijk beginsel der Kerk en haar menschelijke organen tot één - en meende, dat het beginsel bedorven was, wijl er op de organen gebreken kleefden die zijn zwartgallig oog als misdaden beschouwde. Helaas! Als een zwarte wolk dreef hij een oogenblik lang voor de zon, maar heerlijk straalt nog in vollen middaggloed de ranke toren van Ste Maria honorificentia nostra, de eere van ons volk.Ga naar voetnoot(1) (Wordt vervolgd). J. Persyn. |
|