Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Beethoven's gemoedslevenDe kennissen en vrienden, die met Beethoven den levensweg gingen, zijn ons ten grooten deele bekend; er rest ons nog dieper na te sporen de zielsaandoeningen die vriendelijke betrekkingen, liefdesinzichten, uitwendige omstandigheden, veroorzaakten. Hier komt van zelf op de vraag naar Beethoven's herhaaldelijke liefdeontvlamming. Wij hebben gezien hoe rein dit gemoed was, hoe kuisch die levensopvatting; geen vlek ontsiert deze grootsche figuur. Des te treffender is dat als men gedenkt de vurigheid van zijn temperament, den vlammengeest waarmede hij bedeeld was. Hoogst gewichtig is het dus te onderzoeken welke vrouwen indruk maakten op dit leeuwenhart. Reeds in den brief aan Wegeler (16 November 1800) komt deze zin voor: ‘Deze verandering heeft een lief bekoorlijk meisje teweeggebracht, dat mij bemint, en dat ik bemin.’ Wegeler voegt in nota deze woorden bij: ‘Beethoven was nooit zonder eene liefde en meestal in hoogen graad erdoor aangegrepen. Zijne en Stephan von Breuning's eerste liefde was Jufvrouw Jeannette d'Honrath van Keulen, Nieuwmarkt, Nr 19... die dikwijls eenige weken overbracht bij de familie von Breuning te Bonn. Zij was eene schoone, levendige blondine, bevallig van cultuur en vriendelijk van stemming, die veel genoegen had aan muziek en eene aangename stem bezat. Zoo plaagde zij meermaals onzen vriend door het voordragen van een toen bekend lied: ‘Mich heute noch von Dir zu trennen
Und dieses nicht verhindern können
Ist zu empfindlich für mein Herz!’Ga naar voetnoot(1)
De gelukkige mededinger was zekere Carl Greth, ook van Keulen. ‘Daarop volgde de vurigste geneigdheid voor eene schoone en aardige Jufvrouw v.W. (von Westernholt). | |
[pagina 198]
| |
Bernhard Romberg vertelde mij nog vóór drie jaren anecdoten over deze Werther-liefde. Deze liefdeontvlammingen vielen echter voor in den overgangsouderdom en lieten even weinig diepe indrukken na, als zij er bij de schoonen verwekt hadden. Te Weenen was Beethoven, ten minste zoolang ik er verbleef, altijd in liefdeverhoudingen en had hier en daar veroveringen gemaakt, die voor menigen Adonis, zoo niet onmogelijk, dan toch zeer moeilijk waren geweest. ... Wat kan duidelijker, dan Beethoven's mededeeling in dien brief, bewijzen hoe zeer liefde voor hem eene behoefte was. Bemerken wil ik nog, dat, voor zooveel nog bekend is, ieder zijner geliefden van hoogen rang was.’Ga naar voetnoot(1) Dit was weder het geval met het ‘bekoorlijke meisje’, waarvan Beethoven gewaagt in zijn brief aan Wegeler; doch hier gold het niet een dezer vluchtige jongelingsliefden, gelijk er de meester zooveel ondervond. Iedereen kent de Cis moll-sonate, op. 27, de ‘Mondschein-Sonate’, dit reine, droomerige werk, waarin teer gevoel, gelukkige hoop, gloeiende passie beurtelings spreken. Op het titelblad staat deze opdracht: ‘Alla Madamigella Contessa Giulietta Guicciardi’. Dat is de volle naam van 't ‘bekoorlijke meisje’, van Beethoven's ‘Unsterbliche Geliebte’. Hoe hij met dit meisje dweepte bewijst de volgende prachtige liefdebrief: | |
‘Op den 6n Juli (1801?) 's morgens.Mijn Engel, mijn alles, mijn Ik. - Slechts eenige woorden heden, en dan nog met potlood - (met het uwe) eerst morgen is mijne woning zeker bepaald, welk nietsweerdig tijdverlies in d.z. - waarom deze diepe kommer, waar de noodwendigheid gebiedt. - Kan onze liefde anders bestaan dan door opofferingen, door niet alles te verlangen, Kunt gij het veranderen, dat gij niet gansch mijn, ik niet gansch dijn ben. - Och God, blik in de schoone natuur en stil uw gemoed over het moeten - de liefde vordert | |
[pagina 199]
| |
alles en met volle recht, zoo is het mij met U, U met mij - enkel vergeet gij zoo licht, dat ik voor mij en voor U leven moet - waren wij gansch vereenigd, dan zoudt Gij dat smartelijke even zoo weinig als ik ondervinden - mijne reis was schrikkelijk - ik kwam eerst 's morgens om 4 ure gisteren hier aan, daar er peerden te kort waren, koos de post eene andere reisroute, doch wat schrikkelijke weg, op het voorlaatste station werd ik gewaarschuwd tegen het rijden 's nachts, men maakte mij bevreesd voor een woud, maar dat hitste mij enkel op - en ik had ongelijk, het rijtuig moest door den schrikkelijken weg breken, grondloos, loutere landweg, zonder de goede postillionen, die ik had, zou ik onderwege zijn blijven liggen. - Esterhazi had op den anderen gewonen weg naar hier het zelfde lot met 8 peerden, tegen ik vier - nochtans had ik ten deel weer genoegen, gelijk altijd, als ik iets gelukkig overwin. - nu rap naar 't innerste van 't uiterste; wij zullen elkander welhaast zien, ook heden kan ik u mijne opmerking niet mededeelen, welke ik gedurende deze eenige dagen over mijn leven maakte - waren onze harten altijd dicht bij elkander, ik zou d.z. wel niet maken. mijn borst is vol om U veel te zeggen - ach - Er zijn oogenblikken, waarop ik vind, dat de spraak nog in 't geheel niets isGa naar voetnoot(1) - beur uw eigen op - blijf mijn trouwe, eenige schat, mijn alles, zooals ik van U, het overige moeten de goden schikken, wat voor ons zijn moet en zijn zal -
Uw trouwe Ludwig. - | |
Maandag avond op den 6en Juli.Gij lijdt gij mijn dierbaarste wezen - nu eerst neem ik waar, dat de brieven in de eerste vroegte moeten afgegeven worden. Maandags - Donderdags - de eenige dagen dat de post van hier naar K. gaat - Gij lijdt - ach, waar ik ben, zijt Gij ook met mij, met mij en U zal ik maken, dat ik met U leven kan, welk leven!!!! Zoo!!!! | |
[pagina 200]
| |
zonder u - vervolgd door de goedheid der menschen hier en daar, die ik meen - even zoo weinig te willen verdienen, als ze te verdienen - Ootmoed des menschen jegens den mensch - hij smart mij, - en wanneer ik mij beschouw in den samenhang van 't Universum, wat ben ik en wat is hij - dien men den Grootsten noemt - en nochtans - is weer daarin het Goddelijke des menschen - ik ween wanneer ik denk dat Gij waarschijnlijk eerst tegen Zondag avond de eerste tijding van mij bekomt - hoe gij mij ook lieft - sterker lief ik u toch - doch verberg u nooit voor mij - goede nacht - als badgast moet ik slapen gaan (volgen twee uitgeschrabde woorden). Och God - zoo dicht! zoo ver! is het niet een waar Hemelsgebouw onze liefde - doch ook zoo vast, als de vesting des Hemels. - | |
Goeden morgen op den 7n Juli. -reeds in bed verdringen zich de ideeën naar u, mijne Onsterfelijke Geliefde, nu eens vreugdig, dan weer treurig, van 't Lot afwachtend, of het ons verhoort - leven kan ik ofwel enkel gansch met u of in 't geheel niet, ja ik heb besloten in de verte rond te dwalen, zoo lang ik in uwe armen niet kan vliegen, en mij gansch heemsch bij u voelen, mijne ziel door u omgeven in 't Rijk der Geesten kan sturen - ja ongelukkig zoo moet het zijn - gij zult gelaten zijn, des te meer daar gij mijne trouw voor u kent, nooit kan eene andere mijn hart bezitten nooit - nooit - o God waarom zich moeten verwijderen van wat men zoo bemint, en toch is mijn leven in V. zooals nu een kommerlijk leven - Uwe liefde maakte mij tegelijk tot den gelukkigsten en ongelukkigsten - in mijne jaren nu zou ik wat eenvormigheid, gelijkheid des levens moeten hebben. - Kan dat bij onze verhouding bestaan? - Engel, zoo even verneem ik, dat de post alle dagen vertrekt - en ik moet derhalve sluiten, opdat gij den b. aanstonds zoudt krijgen - wees rustig, enkel door rustig beschouwen van ons daarzijn kunnen wij ons doel te zamen te leven bereiken - wees rustig - bemin mij - heden - gisteren - welk verlangen met tranen naar u - u - u - mijn leven - mijn alles - | |
[pagina 201]
| |
vaarwel - o bemin mij voort - ontken nooit het trouwste hart Uws Geliefden L. Gansch Beethoven is weer in dien prachtigen brief, met zijn gloeiend hart, met zijne verhevene ziel, met zijn zeediep leven. Wanneer men dat leest, verklaart men zich zoo menig liefdezingend adagio, gelijk bij voorbeeld dat van 't tiende kwartet, waarin iedere noot luistervol en vreugdezwanger klinkt, gelukkig door de liefde, vollevend door de liefde! En breeder, dieper, groeit gedurig de liefde-levensstroom. - Zoo ook in den brief van den dertigjarigen verliefde, even kuisch van gemoed, frisch van gevoelen als een achttienjarige. Hoe spreekt hier alles toch de taal van een hoogen geest, van een geniaal hart! Geen denken op het eigen, enkel bekommernis om de hoogste gaven des levens, erkenning van het louterende der smart, deemoedig buigen voor de besluiten des lots. - Geen wonder zoo zulke ziel nooit de zusterziel vond, zoo zulk een hart enkel mocht teren op het ongeschapene en onstoffelijke. Want teleurstelling was het slotwoord der vurige idylle. Schindler zegt ons immers: ‘Of werkelijke ontrouw van wege de Geliefde alleen, zooals beweerd wordt, of intriguen aan eene andere zijde den harteband verscheurden, zoodat de jonge dame bijna plotseling de echtgenoote werd van den bekenden componist Graaf von Gallenberg, is niet met zekerheid vast te stellen. Toch mag er wel spraak zijn van de gevolgen dezer afbreking op het gemoed van onzen door liefde zoo hoog gelukkigen meester. In zijne vertwijfeling zocht hij troost bij zijne trouwe, boven allen vereerde vriendin Gravin Marie Erdödy... en ging eenige dagen bij haar overbrengen in haar landgoed Iedlersee im Marchfelde. Daar echter verdween hij en de gravin dacht hem naar Weenen teruggekeerd, toen op den derden dag haar muziekleeraar Brauchle hem in een afgelegen | |
[pagina 202]
| |
deel van den kasteeltuin ontwaarde. Dit voorval bleef lang een wel bewaard geheim en eerst na jaren, als die liefdegeschiedenis in vergetelheid was gevallen, werd het door de beide meewetenden vertrouwd aan intieme vrienden van Beethoven. Men knoopte daaraan het vermoeden dat het 's ongelukkigen inzicht was geweest zich door uithongering den dood te geven...’Ga naar voetnoot(1) Van Beethoven's innig lijden getuigt ook Dr Kalischer in de nota van den liefdebrief. Hij somt volgender wijze de voorvallen op: ‘In November 1800 schrijft Beethoven aan zijnen vriend Wegeler over het ‘bekoorlijke meisje’. In den zomer van 1801 wordt de wonderschoone liefdebrief geschreven uit eene ons onbekende badplaats.Ga naar voetnoot(2) De omstandigheden eischen eene scheiding. De afbreking is in 't jaar 1802 volbracht. Deze opwindende gebeurtenis draagt veel bij tot de zware ziekte van den jongen meester. Levenswalg, volle gelatenheid ademt dienvolgens het alombekende ‘Testament van Heiligenstadt’ van October 1802. Nog in 't volgende jaar klinkt deze diepe zielesmart na. Duidelijk is dat te erkennen uit een brief aan zijn vriend, den schilder Macco, op 2n November 1803, waarin de volgende woorden voorkomen: ‘- ... Spijt heeft het mij gedaan, niet meer met u te Weenen te kunnen zijn, doch er zijn in 't menschelijk leven perioden, die doorworsteld moeten worden...Ga naar voetnoot(3) Twintig jaar later zal Beethoven niet anders spreken. Daar heet het, in het conversatieboekske van 1823, na eene samenspraak met Schindler over het zelfde voorval: ‘Had ik mijne levenskracht zoo met het leven laten heengaan, wat ware voor het edele, betere gebleven? -’Ga naar voetnoot(4) Want van alle Beethoven's liefden was deze de diepste en duurzaamste. Met recht merkt Dr Kalischer op: ‘Onomstootbaar vast staat het, dat onder al de vrouwen, die Beethoven's hart nabij stonden, het alleen de Gravin von Gallenberg-Guicciardi is, voor dewelke hij na de scheiding een blijvende belangstelling toonde.’Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 203]
| |
Dat heeft Schindler ons bewezen: Rond 1821 was Graaf Gallenberg bibliothecaris geworden van het Kärntherthortheater te Weenen. Toen Beethoven dan, in 1823, zijne daar berustende partituur van Fidelio noodig had, zond hij Schindler tot den graaf, die zich onbetamelijke aanvallen tegen den meester veroorloofde. Dit gaf aanleiding tot de samenspraak aangeteekend in het conversatieboekske van 1823 en dat vragen en antwoorden behelst, daar Beethoven en Schindler zich in een openbare plaats bevonden: ‘(Schindler): hij (Gallenberg) heeft mij heden geen al te groote achting voor hem ingeboezemd. (Beethoven): ik was zijn onzichtbare weldoener door anderen. (Schindler): dat moest hij weten, om meer achting voor u te hebben, dan hij te hebben schijnt. ... (Beethoven): gij vondt dus, zoo 't schijnt, G. niet zeer goed gestemd voor mij, waarom ik overigens niets geef, nochtans zou ik van zijne uitingen wel willen kennis krijgen. (Schindler): hij antwoordde dat hij toch geloofde, dat Gij de part. zelf moest hebben: doch als ik hem verzekerde dat Gij ze wezenlijk niet hadt, zegde hij, dat uwe onstandvastigheid en bestendig verhuizen de oorzaak waren, dat Gij ze verloren hadt. (Beethoven): wat gaat dat de lieden aan! - ook - wie zou naar zulke menschen vragen?’ Het is Schindler die nu voort spreekt: ‘ik dacht dat Gij de partituur voor U wildet houden, dewijl Gij ze zelf niet hebt. De 5-stemmige fugeGa naar voetnoot(1) ook voor niets geven? - mijn dierbare vriend en meester, dat is voor zulke onweerdige menschen te veel edelmoedigheid. Men zal U daarvoor enkel uitlachen - “de tegenwoordige gravin Gallenberg, geboren Gravin Guicciardi.” (Beethoven): j'étois bien aimé d'elle et plus que jamais son époux. | |
[pagina 204]
| |
il étoit pourtant plutot son amant que moi, mais par elle (verscheidene keeren veranderd en uitgevaagd) j'en apprinois de son misère et je trouvais un homme de bien qui me donnoit la somme de 500 fl. pour la soulager. il étoit toujours mon ennemi, et c'était justement la raison que je fusse tout le bien que possible. (Schindler): Daarom zegde hij mij ook nog “hij is een onuitstaanbaar mensch” uit loutere dankbaarheid zeker. Doch, Heer vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!! Mad. la Comtesse? était elle riche? elle a une belle figure jusqu'ici. Mons. G. est ce qu'il y a long temps, qu'elle est mariée avec mons. de Gallenberg? (Beethoven): ell' étoit prise qu'épousse de lui avant (son voyage) de l'Italie - (arrivé à Vienne) elle cherchait moi pleure-ant, mais je la méprisois. - (Schindler): Herkules op den scheidsweg! - (Beethoven): had ik mijne levenskracht zoo met het leven laten heengaan, wat ware voor het edele, betere gebleven? -’Ga naar voetnoot(1)
Onder het gebrekkig Fransch is het niet moeilijk Beethoven's gewone grootmoedigheid te ontwaren. Wraakneming kent hij niet; integendeel hij zal dien ondersteunen die hem de zoo teer geliefde ontroofde. Door Schindler vernemen wij hoe de hoogst-gewichtige brief aan de ‘Unsterbliche Geliebte’ werd ontdekt: ‘Stephan von Breuning vond hem na Beethoven's afsterven, benevens andere voor den vriend belangrijke papieren, in het geheim schuifken eener cassette. Werd hij na de scheuring van 1803 teruggestuurd? Wie kan het zeggen?’Ga naar voetnoot(2) Met eenige afwijking vertelt Gerhard von Breuning, Stephan's zoon, Beethoven's ‘Ariel und Hosenknopf’, het voorval in zijn boek ‘Aus dem Schwarzspanierhause.’ Daar heet het: ‘Het tooneel was, volgens vaders latere | |
[pagina 205]
| |
uitdrukking, nu uiterst pijnlijk geworden, toen toevallig Holz aan eenen uit eene kast vooruitstekenden nagel trok, en daardoor een vak deed vallen en er bij de zoolang gezochte waardevolle papieren. - Deze belangrijke papieren werden dus niet... te zamen met de brieven aan Gravin Giulietta Giucciardi in de “geheime schap van den mij behoorenden lessenaar” gevonden.’Ga naar voetnoot(1) Van Beethoven's ontgoocheling met Gravin Guicciardi zegt Schindler: ‘Dat deze ondervinding geen grond legde voor altijddurend afzien van echtelijk geluk, kan afgeleid worden van de aanteekeningen van 1817 of 1818: ‘Slechts liefde - ja enkel zij vermag u een gelukkiger leven te geven!’Ga naar voetnoot(2) Al heeft Beethoven later dan nog op trouwen gedacht, nooit verschijnt meer in zijne liefdebrieven, de minnedronkenschap, de zielsvervoering, die deze eerste brieven kenschetsen. Een bewijs daarvan is dat het vertrouwelijke ‘du’ enkel ten opzichte van de Onsterfelijke Geliefde werd gebezigd. Reeds in 1807 treffen wij weer eene kleine liefde-episode aan met zekere Therese Malfatti. Zij was de nicht van dien Dr Malfatti, wien Beethoven, in den lateren brief aan Gravin Erdödy, voor ‘listigen Italiaan’ uitmaakt. Doch later nog, namelijk op zijn sterfbed, stelde de meester alles in het werk om den nu beroemden geneesheer weer terug te roepen. Zijne betrekkingen met zijne artsen hadden altijd iets van het stormachtige van zijn temperament en levensinrichting. Gedurig krank zoo hij was, toonde hij zich erg prikkelbaar en genegen om zijne verzorgers verantwoordelijk te maken voor zijn onwel zijn. Schindler heeft ons het tooneel bewaard van Beethoven's verzoening met Dr Malfatti, ‘waarvan hij zich twaalf jaren vroeger verwijderd had en dien hij sedert nooit meer had aangesproken. Op dezen bouwde hij nu de hoop zijner redding. Doch Malfatti wilde de door mij hem voorgedragen bede des Meesters niet aanhooren, en wees ze koel af. Ik waagde een tweede en zelfs een derde poging, om zijn medelijden voor den | |
[pagina 206]
| |
lijdenden toondichter op te wekken. Eindelijk gelukte het mij het zoover te brengen dat hij den patiënt ten minste verheugen zou met een bezoek, doch zoo als trad hij aan het ziekbed van iemand hem gansch vreemd. Op zijn verlangen zou dat bezoek in het bijzijn van den gewonen geneesheer gebeuren. Dat was echter tegen den wensch van Beethoven, die den voormaligen vriend alleen wilde zien en zich met hem verzoenen. Een leugen uit nood bereikte dat doel. Malfatti verscheen, vond niet zijn collega, maar wel de opene armen van den rouwmoedigen, om vergiffenis smeekenden vriend. Al het gebeurde was vergeten. Van nu af aan verscheen Malfatti bijna dagelijks te gelijk met Wawruch aan 't ziekbed.’Ga naar voetnoot(1)
Ziehier nu de brief aan Therese in 1807:
‘U ontvangt hierbij, vereerde Therese, het beloofde, en was het niet van de Tristige Hindernissen. U zou nog meer bekomen, om u te toonen, dat ik voor mijne vrienden altijd meer doe dan ik beloofde - ik hoop en twijfel er niet aan, dat gij u even schoon bezig houdt als aangenaam vermaakt - dit laatste echter niet te veel, opdat men ons ook wat gedenke. - Het zou wel te veel op u bouwen zijn of mijne weerde te hoog stellen, indien ik op u toepaste “de menschen zijn niet enkel te zamen als zij bij elkander zijn, ook de verwijderde, de afgescheidene leeft voor ons.” Wie zou aan de vluchtige alles in 't leven licht behandelende T. zoo iets toeschrijven? - Wil toch niet wegens uwe bezigheden het klavier of over 't algemeen de muziek in haar geheel genomen vergeten, gij hebt daartoe zulk schoon talent, waarom het niet gansch cultiveeren, gij die voor al het schoone en goede zooveel gevoel hebt, waarom wilt gij dit niet aanwenden, om in eene zoo schoone kunst ook het volkomenere te erkennen, dat zelf op ons immer weer terugstraalt - ik leef zeer eenzaam en stil, ofschoon mij hier en daar lichten konden opwekken, is in mij, sedert gij allen van hier weg zijt, eene ondempbare leemte ontstaan, waarover zelfs mijne kunst, die mij anders zoo getrouw is, geen zegepraal heeft | |
[pagina 207]
| |
kunnen behalen - uw klavier is besteld en gij zult het welhaast hebben - welk verschil zult gij gevonden hebben tusschen de behandeling van het op eenen avond gevonden thema en zooals ik het u laatst neergeschreven heb, verklaar u dat zelve, doch gelief ja niet de punch ter hulp te nemen - hoe gelukkig zijt gij, reeds zoo vroeg op het land te kunnen zijn, den 8ten eerst kan ik deze gelukzaligheid genieten, kinderlijk verheug ik mij daarop, hoe blij ben ik eens in bosschen, wouden, onder boomen, kruiden, rotsen te kunnen wandelen, geen mensch kan het land zooveel beminnen als ik - geven de wouden, boomen, rotsen niet den weergalm, dien de mensch verlangt - (Hier volgen vier uitgeschrapte regels over eene compositie.) Haast krijgt u eenige andere komposities van mij, waarin u niet te zeer over moeilijkheden zal moeten klagen - heeft U Göthes Wilhelm Meister gelezen, den door schlegel vertaalden shakespear, te lande heeft men zooveel ledige uren, het zal U misschien aangenaam zijn, indien ik u die werken stuur. - Het toeval wil dat ik eenen bekende in uwe streek heb, misschien ziet gij mij op een vroegen morgen voor een half uur bij u, en weder weg, gij ziet dat ik u de kortste verveling wil bereiden. - Gelief mij aan de welwillendheid uws vaders, uwer moeder te bevelen, alhoewel ik daarop met recht nog geen aanspraak kan maken, - ook tevens aan die der nicht Mm. Vaar nu wel, vereerde T., ik wensch u al wat in 't leven goed en schoon is, herinner u mijner geerne - vergeet het dwaze - wees overtuigd dat niemand uw leven blijder, gelukkiger zou willen weten dan ik en zelfs dan, als U in 't geheel geen belang stelt in uwen toegewijdsten dienaar en vriend Beethoven.Ga naar voetnoot(1)
N.B. Het ware wezenlijk heel lief van u, mij door eenige regelen te zeggen, waarin ik u hier van dienst kan zijn? -’
De speelsche toon van dezen brief geeft een gansch | |
[pagina 208]
| |
anderen indruk dan de volle passie die spreekt uit Beethoven's bladen aan Giulietta Guicciardi. Doch, zegt met reden Dr Kalischer, ‘wie kan zich aan de bekoring onttrekken van (deze regelen) vol verborgen verlangen en dwepen met de natuur?... Beethoven klaagt, dat na het afreizen der familie “ecne ondempbare leemte” in hem ontstaan is, waarover zelfs zijne hem tot dan zoo getrouwe kunst niet zegevieren kan. En inderdaad is er in Beethoven's scheppen bijna geen zoo onvruchtbaar jaar als het jaar 1807. Nochtans zou zijn geest zich welhaast weder verheffen tot nog onbereikte hoogten: de Beethoven die hier het landleven zoo dichterlijk prijst, ging ook welhaast op het land en vergaderde er de bouwsteenen voor zijne Pastoraal-symphonie, die het volgende jaar voleind werd’.Ga naar voetnoot(1) Therese Malfatti huwde den Baron von Droszdick. De volgende schoone die ons moet bezig houden in betrekking met Beethoven, is Clemens Brentano's begaafde zuster, Bettina. De persoonlijkheid van Bettina von Arnim is genoeg bekend. In 1788 te Frankfort geboren, knoopte zij vriendschappelijke banden aan met de veel oudere moeder van Goethe, en door haar met den grooten dichter, althans op het papier, want enkel in 1807 leerde zij hem kennen. In 1811 huwde Bettina Brentano met Ludwig Achim von Arnim, een der hoofdleiders van de romantische beweging. Zij verloor hem in 1831 en eerst dan trad zij als schrijfster op. In haar boek ‘Goethe's Briefwechsel mit einem Kinde’ heeft zij de waarheid erg aangedicht, want zij was met een weelderige verbeelding begaafd. Het is in dat boek dat zij melding maakt van haar samentreffen met Beethoven. Beethoven was een aloude vriend in het huis van Bettina's stiefbroeder, senator Franz Brentano, wiens gade de zoo schoone als talentvolle Antonie von Birkenstock uit Weenen was. 't Is bij hen waarschijnlijk dat de groote toonmeester de romantische muze ontmoette. Er bestaan drie Beethovenbrieven aan deze dichterlijke vrouw, doch daar zij eerst door haar veropenbaard werden, bleef hunne echtheid lang betwist. Eindelijk ont- | |
[pagina 209]
| |
dekte men toch het oorspronkelijke van den tweeden, wat meer vertrouwen inboezemde voor de andere, zonder alle twijfels op te lichten. Schindler zegt over dit voorval: ‘Wie in “Goethe's Briefwechsel”, II, 190, leest wat de blijkbaar opgewonden Bettina in den brief van 28e Mei 1810 onzen Beethoven in den mond legt, kan niet anders dan zich een overvlieger, een woordkramer voorstellen, - en gansch verkeerd. Beethoven's wijze van zich in 't algemeen en in 't bijzonder uit te drukken was, zijn leven lang, zoo eenvoudig, kort en bondig mogelijk, zoowel mondeling als schriftelijk.... In versierde zinnen te hooren spreken, of zoo iets te lezen, was hem onaangenaam, daar hij overal eenvoudig en ongedwongen was, zonder den minsten zweem van praal! Dat Beethoven over zijne kunst dacht, zooals Bettina schrijft, dat hij er eene hoogere veropenbaring in erkende en ze boven alle philosophie stelde, was een voorwerp waarover hij dikwijls sprak, doch altijd in korte woorden.Ga naar voetnoot(1) Hoe zou Beethoven nu verwonderd gestaan hebben over de schoone rede, die de aangenaam babbelende Bettina hem in den mond legt! Hij zou ongetwijfeld gezegd hebben: “Mijne lieve, woordrijke Bettina! Gij hadt een raptus, als gij dat aan Goethe schreeft”. Bettina vertelt inderdaad in haren brief van 28 Mei 1810 aan den ouden dichter van Weimar, dat zij Beethoven's uitingen over kunst enz. die hij daags te voren onder eene wandeling met haar liet hooren, nederschreef en hem te lezen gaf, waarop hij verwonderd uitriep: “En dat alles zou ik gezegd hebben? Dan moet ik een raptus gehad hebben”.Ga naar voetnoot(2)’ Het woord was eene herinnering uit lang vervlogen tijd, ‘Wanneer Beethoven... in plaats van les te geven, plotseling terugvloog naar de hem in 't zicht houdende moeder von Breuning, of dergelijke geniestreken uitsloeg, placht de goede huismoeder schokschouderend te zeggen: ‘Hij heeft heden weer zijnen Raptus’.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 210]
| |
Doch terug tot de drie brieven. Zoo luidt de eerste: | |
Weenen, 11 Augustus 1810.‘Dierbaarste Bettine!
Geen schooner Lente dan de huidige, dat zeg ik en ik voel het ook, dewijl ik uwe kennis gemaakt heb. Gij hebt zelf wel gezien, dat ik in gezelschap ben als een vorsch op het zand, die zich wentelt en wentelt, en niet voort kan, tot eene welwillende Galathee hem weer in de geweldige zee helpt. Ja ik was wezenlijk in 't droog, liefste Bettine, ik werd door U verrast op een oogenblik, dat mismoed mij gansch meester was, doch waarlijk hij verdween door uw aanblik, ik had het aanstonds op, dat Gij uit eene andere wereld zijt dan uit deze absurde, waaraan men met den besten wil niet de ooren kan leenen. Ik ben een ellendige mensch, en beklaag mij over de anderen!! - Dat zult ge mij wel vergeven, met uw goed hart, dat U uit de oogen blikt, en met uw verstand, dat in uw ooren ligt; - ten minste weten uw ooren te vleien, als zij luisteren. Mijne ooren zijn ongelukkig, ongelukkig een scheidswand, door denwelken ik geen vriendelijke communicatie kan hebben met de menschen. Anders! - misschien! - had ik meer vertrouwen in U opgevat. Zoo kon ik enkel den grooten geschuwden blik uwer oogen verstaan en die heeft mij dicht gezet, zoo dat ik het nooit meer vergeten kan. - Lieve Bettine, liefste meisje! - de kunst! - Wie verstaat ze, met wien kan men zich onderhouden over deze groote godin! - Hoe lief zijn mij de weinige dagen, dat wij te samen babbelden of eerder correspondeerden, ik heb de kleine briefkens alle bewaard, in dewelke uwe lieve, liefste antwoorden staan. Zoo heb ik toch aan mijne slechte ooren te danken, dat het beste deel dezer vluchtige gesprekken opgeschreven is. Sedert Gij weg zijt, heb ik verdrietige stonden gehad, schaduwstonden, op dewelke men niets kan doen, ik heb wel drie uren lang in de Schönbrunner Allee rondgeloopen, als Gij weg waart, en op de Bastey; doch geen Engel kwam mij daar tegen, die mij zou bekoord hebben gelijk gijGa naar voetnoot(1) Engel, - wil, liefste Bettine, deze | |
[pagina 211]
| |
afwijking van den toonaard vergeven; zulke intervallen moet ik hebben, om mijn hart lucht te geven. En aan Göthe hebt Gij van mij geschreven, niet waar? - dat ik mijn kop in eenen zak zou kunnen steken, waar ik niets zou hooren en zien van al wat in de wereld omgaat, daar gij, liefste Engel, mij toch niet zult ontmoeten. Maar een brief zal ik toch van U krijgen? - de hoop onderhoudt mij, zij onderhoudt immers de halve wereld, en ik heb ze mijn leven lang tot gebuurvrouw gehad, wat zou anders van mij geworden zijn? - Ik stuur hier met eigen hand geschreven: “Kennst du das Land” als eene herinnering aan den stond, dat ik U leerde kennen, ik stuur ook het andere, wat ik gecomponeerd heb, sedert ik afscheid van U genomen heb; lief, liefste hart! - Herz, mein Herz was soll das geben,
Was bedränget dich so sehr;
Welch ein fremdes, neues Leben
Ich erkenne dich nicht mehr.
Ja, liefste Bettine, antwoord mij daarop, schrijf mij wat van mij zal geworden, sedert mijn hart zulk een rebelle is geworden. Schrijf aan uwen trouwsten vriend Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Niet moeilijk is het in dezen brief den Beethovengrond te onderscheiden van de Bettine-krullekens en versieringen; aan de gedachten faalt niet het leeuwenmerk. Duidelijk komt dat uit in den tweeden echten brief: | |
‘Weenen op den 10en Februari 1811.Lieve, lieve Bettine!
Ik heb reeds twee brieven van u en zie uit uwen brief aan ToniGa naar voetnoot(2) dat gij u mijner en zelfs veel te gunstig herinnert - uwen eersten brief heb ik den ganschen zomer met mij rondgedragen, en hij heeft mij dikwijls wonnig gemaakt, wanneer ik u ook niet zoo dikwijls schrijf, en gij in 't geheel niets van mij ziet, dan toch schrijf ik u | |
[pagina 212]
| |
1000 1000 maal duizend brieven in gedachte - hoe gij u te Berlijn ten opzichte van 't uitschot der wereld bevindt, kan ik denken, al had ik het van u niet gelezen, spreken, babbelen over kunst, zonder daden!!!! De beste teekening daarvan vindt men in Schiller's gedicht “Die Flüsse”, waar de Spree spreekt - gij huwt, lieve Bettine, of is het reeds gebeurd, en ik heb u niet eens te voren nog kunnen zien, zoo stroome dan alle geluk u en uwen gade toe, waarmee de echt de echtelingen zegent - wat zal ik dan van mij zeggen “Bedaure mein Geschick” roep ik met JohannaGa naar voetnoot(1) uit, red ik mij nog eenige levensjaren, dan zal ik ook daarvoor zooals voor al het overige wel en wee den alles in zich vattenden, den Hoogsten danken - Aan Göthe als gij hem van mij schrijft, gelief al de woorden uit te zoeken, die hem mijn innigste vereering en bewondering uitdrukken, ik ben juist voornemens hem zelf te schrijven wegens Egmont, waar ik muziek heb bijgezet, en dat wel uit loutere liefde voor zijne dichten, die mij gelukkig maken, wie kan ook een grooten dichter genoeg bedanken, het kostbaarste kleinood eener natie? - nu niets meer, lieve, goede B., ik kom dezen morgen om 4 uren eerst van eene bachanaal, waar ik veel lachen moest, om heden bijna evenveel te weenen, Bruisende vreugd drijft mij dikwijls geweldig in mij zelven terug - Aan Clemens veel dank voor zijne tegemoetkoming betreffende de Cantate, is het onderwerp voor ons hier niet gewichtig genoeg, anders is het te Berlijn, - wat de toeneiging, dan heeft de zuster daar eene zoo groote portie van, dat er voor den broeder niet veel over blijft, is hij daar ook mee gediend? - nu vaarwel, lieve, lieve B., ik kus u (hier volgt iets dik uitgeschrabt) op uw voorhoofd en druk daardoor, als met eenen zegel, al mijn gedachten voor u, op. - Schrijf haast, haast, dikwijls aan uwen vriend Beethoven.’
(Op den kant van 't adres): ‘Beethoven woont op de Mölker Bastej in 't Pascolatische huis.’ | |
[pagina 213]
| |
(Adres uit vreemde hand): ‘uit Weenen Aan Jufvrouw Bettina v. Brentano Visconti Laroche in Berlijn. bij H.v. Savigny Monbijou-plaats N. 1.’Ga naar voetnoot(1)
Dat is de onvervalschte Beethoventoon in al zijne schilderachtigheid, met spelfouten en incorrektheden, en dat helpt ook ontwaren wat Bettina's speelsche verbeelding bij de andere brieven inweefde. De derde meest betwijfelde brief werd te Teplitz geschreven, in Augustus 1812, toen Goethe zich daar ook bevond: | |
‘Liefste, goede Bettine!Koningen en vorsten kunnen wel professors maken en geheimraden en titels en ordenbanden omhangen, doch groote menschen kunnen zij niet maken, geesten die over het uitschot der wereld uitsteken, dat moeten zij wel blijven laten te maken, en daarmee moet men ze in respekt houden; wanneer zoo twee te zamen komen gelijk ik en een Göthe, dan moeten deze groote heeren merken, wat bij ons aan iemand als groot kan gelden. Wij ontmoetten gisteren op den terugweg de heele Keizerlijke Familie, wij zagen ze van verre komen, en Göthe verliet mijne zijde, om op zij te gaan staan, ik mocht zeggen wat ik wilde, ik kon hem geen stap verder krijgen, ik duwde mijnen hoed op mijnen kop, knoopte mijn overrok toe en ging met neergeslagen armen door den diksten hoop - vorsten en laffe hovelingen gingen in de rij staan, Hertog Rudolf nam zijnen hoed voor mij af, Mevrouw de Keizerin groette de eerste. - De heerschappen kennen mij. - Ik zag met echten lachlust de processie voorbij Göthe defileeren. Hij stond met afgerukten hoed diep gebukt op zij. Dan heb ik hem nog den kop gewasschen, ik gaf geen pardon en heb hem al zijne zonden verweten, bijzonder die tegen U, liefste Bettine, wij hadden juist van U gesproken. God! had ik zulk eenen | |
[pagina 214]
| |
tijd met U kunnen hebben gelijk die, gij moogt mij gelooven dat ik nog veel, veel meer groots had voortgebracht. Een musicus is ook een dichter, hij kan zich ook door een paar oogen plotseling in eene schoonere wereld verzet voelen, waar grootere geesten zich met hem verlustigen en hem flinke opgaven stellen. Wat kwam mij alles niet in den zin, toen ik U kennen leerde, op de kleine Sterrenwacht gedurende den heerlijken meiregen, die was zeker vruchtbaar ook voor mij, de schoonste thema's slopen toen uit uwe blikken in mijn hart, die eens de wereld nog verrukken zullen, als Beethoven niet meer dirigeert. Schenkt God mij nog een paar jaren, dan moet ik u terugzien, lieve, lieve Bettine, zoo verlangt het de stem, die in mij altijd gelijk heeft. Geesten kunnen elkander ook beminnen, ik zal altijd om den uwen dingen, zijn bijval is mij het dierbaarste op de gansche wereld. Aan Göthe heb ik mijne meening gezegd, hoe bijval op iemand werkt, en dat men door zijns gelijken met het verstand wil gehoord worden; aandoening past enkel voor vrouwvolk (vergeef 't mij), aan den man moet de muziek vuur uit den geest slaan. Ach liefste kind, hoe lang is het al geleden, dat wij van de zelfde meening over alles zijn!!! Niets is goed, als eene schoone goede ziel hebben, die men in alles erkent, voor dewelke men zich niet moet verbergen. Men moet iets zijn, als men iets schijnen wil. de wereld moet ons erkennen, zij is niet altijd onrechtvaardig. Daaraan is mij overigens niets gelegen, daar ik een hooger doel heb. - In Weenen hoop ik eenen brief van U, schrijf toch haast, haast en recht veel, binnen 8 dagen ben ik daar, het hof gaat morgen, heden spelen zij nog eens. HijGa naar voetnoot(1) heeft de Keizerin de les gespeld, dat zijn hertogGa naar voetnoot(2) en hij zouden willen, dat ik iets van mijne muziek uitvoerde, ik heb beiden afgeslagen, zij zijn beiden verliefd op Chineesch porselein, daar is voorzichtigheid noodig, daar het verstand de bovenhand verloren heeft, doch ik speel niet voor aan hunne verkeerdheden, absurd gedoe maak ik niet op gemeene kosten met vorstelijkheden, die nooit uit den aard schuld dragen. Adieu, adieu Beste, | |
[pagina 215]
| |
uw laatste brief lag een ganschen nacht op mijn hart en verkwikte mij daar, muzikanten veroorloven zich alles. God hoe lief ik U! Uw getrouwste vriend en doove broeder Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Hoe betwist deze brief ook geweest zij, hij kan in den grond van geen ander dan Beethoven voortkomen. De oude Vlaming, de oude republiekein staat er, ten voeten uit, in geteekend. Hoe treffend de tegenstelling tusschen hem en Goethe! De twee naties zijn daarin verbeeld: het altijd wat vleiende, lakei-achtige van den Duitschen aard, het onversaagd onafhankelijke van den Vlaamschen. Heel Beethoven's Vlaamsch bloedGa naar voetnoot(2) kookt, wanneer hij den andere in die bukkende houding ziet staan, en daaraan is misschien te wijten de gansch ongewone toon van overmoed die in den brief heerscht. Een zelflover was Beethoven allerminst! Echte fierheid en nederigheid zijn altijd verwant. Doch hier was zijn gemoed opgehitst en Goethe's ‘kopwassching’ had het niet voldoende afgekoeld. In Goethe's biographieGa naar voetnoot(3) zien wij inderdaad dat de dichter in 1812 ter kuur naar Teplitz ging, ‘waar hem namelijk de borstlijdende Keizerin van Oostenrijk met onderscheiding behandelde.’ Uit Beethoven's brief kunnen wij opnemen dat die ‘onderscheiding’ niet zonder flikflooien van wege Duitschlands grootsten dichter ging. Hoe edel en oprecht staat daar tegenover Beethoven's gestalte! Niet enkel uit psyhologische gronden is de brief aan den toonvorst toe te schrijven. Alhoewel Bettina's hand voorwaar niet vreemd aan het geheel is gebleven, zijn licht eenige Beethoven- wendingen en -uitdrukkingen te erkennen, onder ander het woord ‘Weltgeschmeisz’ dat ook in den tweeden echten brief aan Bettina voorkomt. | |
[pagina 216]
| |
Wat die vermoedens nog komt staven, is eene plaats uit Beethoven's zeer authentiek schrijven aan Breitkopf en Härtel, van den 9den Augustus 1812. Na aanduidingen over het drukken zijner mis en schertsen over zijn plassen in 't water als hij er reeds inwendig heeft moeten nemen, sluit onze meester zijn brief met de volgende woorden: ‘- aan Göthe behaagt de hoflucht zeer Meer dan het eenen dichter betaamt. Er is niet zoozeer over de belachelijkheden der virtuozen te spreken, wanneer dichters, die als de eerste leeraars eener natie moesten aangezien worden, onder dat geschitter al het andere kunnen vergeten -’Ga naar voetnoot(1) Het persoonlijk verkeer met den ‘grooten dichter,... het kostbaarste kleinood eener natie’,Ga naar voetnoot(2) schijnt hem niet bijzonder te doen stijgen hebben in de achting van Duitschland's hoogste muzikaal genie. Wat er ook van zij, de derde brief aan Bettina sluit den schriftelijken omgang met de dichterlijke muze van het romantism. In Teplitz zelf zou Beethoven overigens nog, en in 't zelfde jaar, een minnelijk vrouwenwezen ontmoeten.
(Wordt vervolgd.) M.E. Belpaire. |
|