Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Godsdienstige toestanden in BraziliëTe onzent wordt er nogal over godsdienstige toestanden in Brazilië gesproken, en dat gewoonlijk in een minder gunstigen zin. Het artikel van E.P. Carl Schlitz, S.J. Die Folgen der Trennung von Kirche und Staat in Brasilien, verschenen in Die Stimmen aus Maria Laach, (70er Band, 1906, bladz. 531 en vlg.) dat nogal optimistisch gekleurd is, heeft weinig of niets aan dien naam kunnen veranderen. Is die slechte faam gegrond? Daarop zouden we, in de volgende bladzijden, willen antwoorden.
* * *
Sedert zijne ontdekking tot in het begin der voorgaande eeuw was Brazilië eene Portugeesche kolonie. Hoe 't er toen uitzag met godsdienstzaken is nogal licht te raden: de oorspronkelijke bevolking van Midden-Amerika had eene tamelijk ver gevorderde beschavingGa naar voetnoot(1), maar de Indianen van Zuid-Amerika waren wilden en de eerste Europeanen die naar gindsche streken trokken waren wel niet altijd van de beste. Twee feiten uit den kolonialen tijd zijn het onthouden waard: In den loop der 17e eeuw zijn de Hollanders meester geweest van Noord-Oost-Brazilië. Graaf Johan Maurits van Nassau († 28 December 1679) was er als ‘gouverneur-capiteyn ende admiral-generaal oever de platsen by de West-Indische Compagnie in Brasyl’. Het ware belangrijk moest een Nederlandsch-kennende geschiedkundige van dichtbij onderzoeken of de Hollanders 't zoo gauw hadden moeten opgeven, zoo men tegen hen hun protestantisme niet had kunnen inroepen.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 102]
| |
Het Braziliaansche volk is, over 't algemeen, zeer onwetend in godsdienstzaken, maar er moeten daar, binst den kolonialen tijd, goede missionnarissen geweest zijn, want missionnarissen uit het binnenland vertelden me dat het volk daar nu nog vele oude liedjes kent waarin de hoofdwaarheden van den katholieken godsdienst voorkomen. Was dat niet een geschikt middel om den godsdienst aan te leeren? In 1815 werd Brazilië onafhankelijk van Portugal, maar vereenigd onder dezelfde kroon. In 1822 werd het Braziliaansch keizerrijk uitgeroepen en in 1824 kreeg dat keizerrijk zijne grondwet. Wie heeft er niet hooren spreken over den markgraaf de Pombal en zijn invloed in de Portugeesche staatkunde, voornamelijk in de betrekkingen van den Portugeeschen Staat met de Kerk? In opzicht van vrijheid der Kerk heeft Brazilië bij zijne onafhankelijkheid niet veel gewonnen. Hetzelfde regaliaansch en Pombaliaansch stelsel was er voort in gebruik. Naar luid van het art. 5 der grondwet ‘blijft de Katholieke, Apostolieke, Roomsche godsdienst de godsdienst van het keizerrijk. Alle andere godsdiensten worden toegelaten met hun huiselijken of bijzonderen eeredienst, in gebouwen die daarvoor geschikt zijn, maar zonder dat zij van buiten op eene kerk gelijken’. Feitelijk lag de katholieke Kerk geheel en gansch onder den hiel van den Staat en 't ergste van al was dat de Staat hier gewoonlijk vertegenwoordigd was door vrijmetselaars, of, in elk geval, toch door personen slecht gesteld jegens al wat niet rechtstreeks van den Staat afhing. Zoo, om maar eenige voorbeelden te geven, beweerde de keizer het recht te hebben van placet over de decreten der conciliën, de apostolische brieven en alle kerkelijke voorschriften, met andere woorden, hij zou mogen beslissen of die in Brazilië ja, dan niet, van kracht waren; daar bestond de toevlucht tot de kroon, dat wil zeggen dat men van de beslissingen der kerkelijke rechtbanken en overheden in beroep kon komen bij de burgerlijke rechtbanken; de keizer benoemde de bisschoppen; kloosterlingen mochten geene rechtstreeksche betrekkingen hebben met hunne | |
[pagina 103]
| |
overheden wanneer die in 't buitenland verbleven; in de kloosters mochten geene novicen aangenomen worden en dit dood-eenvoudig opdat de kloosters alzoo zouden uitsterven en de Staat hunne goederen zou kunnen inpalmen; wanneer een pastoor een priester aanstelde om in zijne plaats een sacrament te bedienen, moest er daarvoor eene volmacht zijn, geschreven op zegel, zelfs wanneer het er op aan kwam de laatste sacramenten te bezorgen; de handboeken van theologie, gebruikelijk in de seminariën, moesten voorafgaandelijk door de burgerlijke overheid goedgekeurd worden enz. Had de Kerk nu waardige, geleerde en werkzame priesters gehad, dan bleef er ten minste nog hoop dat het volk beter zou ingelicht worden en dat er een tijd zou komen waarop men heel dat regaliaansch en hinderlijk stelsel zou kunnen omverwerpen. Wel zeker zijn er in Brazilië binst heel den loop der verleden eeuw waardige, geleerde en werkzame priesters geweest, maar dat was de kleine hoop. De priester werd aangezien als zijnde een burgerlijk ambtenaar; als ambtenaar overigens werd hij zeer slecht betaald.Ga naar voetnoot(1) Dikwijls was de priester eerst Braziliaan en dan katholiek; gewoonlijk was hij weinig geleerd en zeer weinig werkzaam. En wilt ge u een juist denkbeeld vormen over den erbarmelijken toestand in godsdienstig opzicht, dan kunt ge er nog bijvoegen dat sommige priesters vrijmetselaars waren en dat vele pastoors, in zedelijk opzicht, aan hunne parochianen geen goed voorbeeld gaven.Ga naar voetnoot(2)
* * * | |
[pagina 104]
| |
Over den godsdienstigen toestand in Brazilië werd in Europa het meest gesproken in den loop der jaren 1870, ten tijde van den Braziliaanschen Kulturkampf. Twee bisschoppen, de Minderbroeder-Capucien Mgr Vital Gonçalves d'Oliveira, bisschop van Olinda, en de bisschop van Para, Mgr Antonio de Macedo Costa, werden beschuldigd van vijandschap jegens de vrijmetselaars; ze wilden de vrijmetselaars verwijderen uit de kerkelijke broederschappen of Irmandades; ze wilden de broederschappen opschorsen die de vrijmetselaars als leden behielden; ze wilden de kerken en kapellen sluiten toebehoorende of beheerd door die broederschappen. Ge moet weten dat er in Brazilië, in bijna alle kerken, broederschappen bestaan, broederschappen die soms eigenaars zijn van de kerk, ofwel in de kerk eene kapel of een autaar hebben. Er waren zeer veel vrijmetselaars in die broederschappen en daartegen wilden onze twee bisschoppen ingaan. Maar zij hadden gerekend zonder het regaliaansch stelsel. Die broederschappen, zoo werd er beweerd, waten geen zuivere godsdienstige genootschappen, de Staat ook had zijn woord daarin te zeggen, ten andere de getroffene broederschappen hadden een beroep gedaan op de kroon; en de pauselijke voorschriften over de vrijmetselarij, voorschriften die de bisschoppen hier wilden toepassen, waren voor Brazilië van geen tel, vermits nooit het placet verleend geworden was om ze daar af te kondigen. De twee bisschoppen werden gedaagd voor het opperste gerechtshof van Brazilië en veroordeeld tot elk vier jaar dwangarbeid, maar die straf werd vervangen door vier jaren gevang in eene versterking. Over dit berucht proces werd veel geschreven, te meer daar het Braziliaansch Ministerie een gezant naar Rome stuurde om daar eene afkeuring van de handelwijze der twee bisschoppen te bekomen.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 105]
| |
Er wordt verteld dat de keizer, tijdens eene reis in Europa, bevel gekregen had in Brazilië met den Kulturkampf te beginnen; 't was immers ook in dien tijd dat deze aanvang nam in Duitschland en in Zwitserland. Is dat werkelijk zoo? De geschiedenis, waarschijnlijk, zal dat later uitwijzen. Wat er ook van zij, eenige maanden daarna kwam een nieuw ministerie aan het bewind en een decreet van amnestie of ongelijkvergeting werd uitgevaardigd om, zoo mogelijk, deze betreurenswaardige bladzijde uit de geschiedenis van Brazilië te rukken.
Wij zullen seffens eenige woorden zeggen over den val van het keizerrijk in Brazilië, in 1889. Eenige maanden later, in Maart 1890, gaven de bisschoppen van Brazilië een gezamenlijken brief uit waarin de toestand van den godsdienst onder 't keizerrijk in de volgende bewoording geschilderd wordt: ‘We zullen geene ministers meer zien die, in plaats van zich uitsluitend bezig te houden met burgerlijke zaken, zich belachelijk maken met aan de bisschoppen het onderhouden der decreten van het concilie van Trente in het beheer der parochiën te bevelen; die hun verbieden hun bisdom te verlaten zonder de toestemming van het Staatsbestuur op straf den bisschopzetel ledig te zien verklaren en het Staatsbestuur te zien overgaan tot de benoeming van eenen opvolger; die de leerboeken van theologie, dienstig voor de studiën in het seminarie, onderwerpen aan de goedkeuring van het Staatsbestuur; die de verordeningen van sommige kapitels te niet doen en hun eene stipte toepassing van het Heilig Concilie van Trente bevelen; die verklaren dat, bij het openstaan van een bisschopzetel, geheel de bisschoppelijke macht overgaat aan den vicaris capitularis en die, bij welwillendheid van den keizer, aan het kapitel der hoofdkerk het recht toekennen | |
[pagina 106]
| |
een opvolger te benoemen na het verstrijken van den tijd door het concilie gevorderd; die de militaire kapelaans ontslaan van het bezoek der bisschoppen en hun het recht geven de calotte en den ring te dragen; die aan de geestelijke orden verbieden novicen aan te nemen; die aan de oversten macht geven om hunne kloosterlingen gedurende 6 maand buiten het klooster te laten verblijven; die de capitulaire besluiten der Franciscaansche kloosterlingen goedkeuren; die aan de domheeren van Para het dragen toekennen van den rooden singel en de roode baret (1852)’.....Ga naar voetnoot(1) En hier willen we, om den toestand te schetsen onder het keizerrijk, een klein historieke vertellen, waar gebeurd: Een heer, die vroegertijd, zooals vele Brazilianen, enkel katholiek was met den naam, maar het sinds dien ook geworden is met de daad, had, eenige maanden geleden, een redetwist met een republikeinsch-gezinde, om te weten welk stelsel, in godsdienstig opzicht, het beste was, ofwel het vroegere keizerrijk, ofwel de tegenwoordige republiek, en ze konden malkander maar niet verstaan. Ten langen laatste kwamen ze overeen hun geschil te onderwerpen aan een hooggeplaatst geestelijke; ('t is hij zelf die 't me vertelde). En weet ge wat het voornaamste argument was van onzen monarchist: ‘Ja maar, ging de keizer niet altijd ter kerk, wanneer er een Te Deum gezongen werd?’
* * *
In 1889 werd, door eene militaire omwenteling, een einde gesteld aan het keizerrijk en de republiek werd uitgeroepen. De geschiedenis zal later waarschijnlijk beter kunnen uiteendoen hoe het keizerrijk eigenlijk gevallen is, Het voorloopig bewind der republiek vaardigde, den 7en Januari 1890, een decreet uit waarvan we hier drie artikelen vertalen. Art. 1. - ‘Het is verboden aan de bondsoverheid (het keizerrijk Brazilië was nu de Bond der Vereenigde | |
[pagina 107]
| |
Staten van Brazilië geworden) alsook aan de overheid van de verbondene Staten, wetten, reglementen of eenige beheerverordeningen te maken waarbij een welkdanige godsdienst ook bevoordeeligd of verboden wordt, alsmede om reden van geloofsbelijdenis of wijsgeerige of godsdienstige meening, een verschil te maken onder de bewoners van het land of onder de diensten die ten koste van de begrooting leven.’ Art. 3. - ‘De vrijheid die hier toegestaan wordt is niet alleen voor de bijzonderen in hun bijzonder leven, maar ook voor de kerk, voor de vereenigingen en inrichtingen in welke de bijzonderen bijeen zijn of die ze samen brengen in een zelfde gemeenschap. Het recht zich te vereenigen en samen te wonen volgens een credo en een regeltucht behoort uit volle recht aan allen, zonder tusschenkomst van een openbaar bestuur.’ Art. 4. - ‘Het beschermrecht (van den Staat over de katholieke Kerk) met al zijne instellingen, toevlucht (tot de kroon) en voorrechten is afgeschaft.’ Ten gevolge van dit decreet verscheen de gezamenlijke brief van de Braziliaansche bisschoppen, waar we, daar zoo even, eenige woorden over zeiden. Dit decreet bracht vrijheid, daar waar vroeger voor de Kerk enkel en alleen slavernij was, en zoo komt het dat de bisschoppen zoo rap - want de republiek werd uitgeroepen den 15n November 1889, den 7n Januari 1890 werd het decreet van het voorloopig bewind uitgevaardigd en de gezamenlijke brief van de bisschoppen is gedagteekend 19n Maart 1890 - het republikeinsch stelsel en de scheiding van Kerk en Staat aannamen. Volledigheidshalve moeten we hier bijvoegen dat de gezamenlijke brief van de bisschoppen in princiep tegen de scheiding van Kerk en Staat opkomt, maar geenszins de vereeniging van Kerk en Staat zooals die onder 't keizerrijk bestond, voorstaat. Dit decreet ging echter uit van een voorloopig bewind en dat zouden de katholieken spoedig ondervinden. Nauwelijks waren ze verzoend met de scheiding van Kerk en Staat of daar verscheen het ontwerp van grondwet der republiek. Dit ontwerp was veel minder vrijzinnig: het bepaalde o.a. dat het burgerlijk huwelijk verplichtend zou | |
[pagina 108]
| |
zijn en het kerkelijk huwelijk zou voorafgaan, dat de priesters niet kiesbaar waren, dat de Jezuïeten uitgedreven werden, dat het verboden was kloosters en geestelijke orden te vestigen, enz. Die onder de katholieken het meest leed door het verschijnen van het ontwerp van grondwet was Mgr Antonio de Macedo Costa, een van de twee bisschoppen die, om hun strijd tegen de vrijmetselarij, gevangen werden gezet tijdens den Kulturkampf: hij was het immers die de andere Braziliaansche bisschoppen had overgehaald om het nieuw stelsel zoo maar seffens te erkennen en den gezamenlijken brief, waarover we gesproken hebben, te schrijven. Ook kwam hij in verontwaardigde bewoordingen op tegen die anti-katholieke voorschriften van het ontwerp, en zoo de wetgever in alles geen gelijk gaf aan den bisschop, de bepalingen die rechtstreeks de katholieken troffen en die we daar zooeven hebben aangehaald werden uit het ontwerp geschrapt. De grondwet van Brazilië, van 24n Februari 1891, voorziet dat ‘het verboden is aan de Staten evenals aan den Statenbond godsdienstige eerediensten in te richten of te ondersteunen of de uitoefening ervan te belemmeren’Ga naar voetnoot(1), dat ‘al de bijzonderen en al de godsdienstige belijdenissen openlijk en vrij hun eeredienst mogen uitoefenen, zich mogen vereenigen met dit doel en goederen mogen verwerven, mits de bepalingen van het gewoon recht na te leven’,Ga naar voetnoot(2) dat ‘geen enkele eeredienst of kerk openbare hulpgelden zal genieten en betrekkingen zal hebben van afhankelijkheid of verbintenis met het bestuur van den Bond of met dat van de Staten’Ga naar voetnoot(3) De eigenlijk katholieke volksvertegenwoordigers waren niet zeer talrijk in de constitueerende Kamer en zij alleen zouden volstrekt onmachtig geweest zijn om de anti-katholieke bepalingen uit het ontwerp te weren, maar zij werden geholpen door eene groep positivisten - nu nog hebben de positivisten te Rio de Janeiro een tempel en zijn ze er vrij talrijk - ingenomen met de vrijheidsgedachte en innig | |
[pagina 109]
| |
overtuigd dat de katholieke Kerk uitgeleefd was, dat de tijd was gekomen waarop ze door den godsdienst van August Comte zou vervangen worden. Vermits het nu toch zoo was, waarom, voor de laatste jaren, aan de katholieken die vrijheid weigeren waar ze zoo naar snakten!
* * *
Tot hiertoe spraken we over den vroegeren tijd en over de bepalingen der grondwet, nu in gebruik. Welk is op den dag van vandaag de toestand van den katholieken godsdienst in Brazilië? Hadden we, in België, de Braziliaansche wetgeving wat aangaat godsdienstzaken, de katholieken van hier zouden er mee over de baan kunnen, omdat ze ingericht zijn en werken, maar dat is het nu juist wat ginds ontbreekt. In Brazilië is er geen katholieke politieke partij; ontegensprekelijk zijn er daar innig overtuigde en werkzame katholieken, maar ze zijn er in kleine minderheid. Alleman in Brazilië of bijna alleman, is katholiek; hij is het althans bij name, maar gewoonlijk blijft het hierbij. De hoogere geestelijkheid is goed, is godsdienstig en zedelijk, maar waarheidshalve moet ik toch zeggen dat er mij feiten werden verteld waaruit blijkt dat apostolische ijver, het aandurven of de initiatief soms ontbreken. Vroeger waren er ongezonde toestanden bij de wereldlijke geestelijken en het gebeurt dat ge die nu nog aantreft: priesters, die niet genoeg onderwezen zijn, priesters met weinig ijver, priesters die zich veel te veel bezig houden met plaatselijke personenpolitiek, priesters, die voor eene heele familie moeten zorgen, voor vader, moeder, broeders en zusters en die daardoor geld moeten winnen; er zijn nu nog priesters die, wat hun zedelijk leven betreft, niet altijd het goed voorbeeld geven, het ware kinderachtig zulks te loochenen; maar algemeen wordt erkend dat, in deze jongste tien, vijftien jaar, voornamelijk in het laatste opzicht, merkelijke verbetering kwam. De Braziliaansche priester is nog te veel bureelman, een droevig overblijfsel van zijn toestand onder het keizerrijk; in algemeenen regel is hij niet hoog genoeg geacht; hij wordt niet genoeg gewaardeerd, omdat hij niet uitblinkt | |
[pagina 110]
| |
door zijne studiën of door zijn werk of ook door den stand der samenleving waaruit hij is gesproten. En werkelijk dit is een groot kwaad en in bijna alle landen van Zuid-Amerika kunt ge u daarvan overtuigen: de burgerij en de hoogere standen van de samenleving leveren tot hiertoe zeer weinig jongelingen voor het priesterschap. De wereldlijke geestelijkheid is dus nu nog niet alles wat ze zou moeten zijn, maar het ware onrechtvaardig geen rekening te houden met de verzachtende omstandigheden. Ge moogt niet vergeten dat vele pastoors afgezonderd leven op den buiten, zonder veel geleerdheid, verre van alle gemeenschap, in parochiën die dikwijls zoo groot zijn als een half bisdom hier, zonder werkelijk toezicht van hunne overheid of van de medegeestelijken. -
‘Wilt ge weten’, zei me een Braziliaan, ‘welke de innige gevoelens zijn, in godsdienstig opzicht, van de menschen hier? Spreek hun over de vreemde kloosterlingen. Zeggen ze er goed over, dan is 't wel, dat is het bewijs dat ze de zaken inzien zooals ze zijn, want wij moeten het wel bekennen, Brazilië heeft vreemde priesters noodig, en weet wel dat het voor ons, Brazilianen, nog al hard is te moeten bekennen dat we een vreemdeling noodig hebben! Zeggen zij, met wie ge daarover spreekt, kwaad van de vreemde kloosterlingen, spreken ze met een zekere minachting over den frade estrangeiro, dan weet ge met wie ge te doen hebt.’ Er zijn in Brazilië nogal veel vreemde kloosterlingen en dít feit heeft ons getroffen: de Braziliaan is, over het algemeen gesproken, schrikkelijk ingenomen met zijn land en nochtans zijn de vreemde kloosterlingen in de familiën die werkelijk katholiek zijn, zeer wel gezien. Ik herinner me dat een geneesheer uit Minas me sprak over eene missie in zijne stad gepredikt door twee Hollandsche Redemptoristen, en dat hij nadruk legde op den buitengewonen bijval dien ze hadden bekomen. ‘Werkelijk’, zei hij, ‘men zou geloofd hebben dat die paters echte Brazilianen waren, zoo hadden ze het volk met hen.’ 't Is maar spijtig dat die kloosterlingen bijlange niet talrijk genoeg zijn. Waar er nu tien zijn zouden er schaars vijftig | |
[pagina 111]
| |
volstaan. Tot hiertoe levert Brazilië hun heel weinig roepingen. - Het volk is zeer onwetend in zake van godsdienst. Wilt ge daarvan een bewijs dat ik ginder vernam: ‘De H. Drievuldigheid, dat is wel Jezus, Maria en Jozef, nietwaar?’ En die vraag kwam van een heer, die door zijnen maatschappelijken stand geroepen was, als dagbladschrijver, om de godsdienstige belangen der katholieken te verdedigen! Maar hoe zou het ook anders kunnen zijn? Vele menschen hebben nooit den catechismus geleerd, en als ze nog in hunnen jongen tijd iets daarvan geleerd hebben - want, bemerk wel, dat ze ginds voor de Eerste Communie doorgaans zooveel niet eischen als er hier gevergd wordt - en als ze regelmatig naar de kerk gaan en daar sermoenen hooren, uit die sermoenen zullen ze gewoonlijk ook niet veel meedragen, als grondwaarheden van den godsdienst wel te verstaan, want dikwijls zijn de predikanten er eerst en vooral op uit om te bewijzen dat ze welsprekend zijn, dat ze de oude schrijvers nog niet heel en gansch vergeten hebben en min of meer op de hoogte zijn van de hedendaagsche letterkunde. En zooals het altijd gaat, daar waar er geen echte kennis is, komt bijgeloof hare plaats innemen. Het volk is dus onwetend, het is ook onverschillig voor den godsdienst en zelfs neemt het dien niet al te ernstig op; eigenlijke tegenstand dat vindt ge niet te veel. Ons Vlaamsche volk is zoo godsdienstig, maar meer dan eens heb ik me afgevraagd of het bij ons niet veel slechter zou gaan, had ons volk de weinig stichtende voorbeelden onder oogen gehad, waarvan de Brazilianen toch zoo dikwijls de getuigen waren. Te onzent ware het gevolg daarvan waarschijnlijk vijandschap geweest in plaats van onverschilligheid. Dít is wel wonderlijk: meer dan eens heb ik hooren zeggen dat in Brazilië het volk nog niet te veel verergerd is over verkeerde toestanden die het onder oogen krijgt, wanneer de priester maar de laatste heilige sacramenten aan de stervenden gaat toedienen. De parochianen vergeven veel aan niet-voorbeeldige pastoors als ze daar maar voor zorgen! We handelen hier nu over godsdienstige gevoelens bij | |
[pagina 112]
| |
het Braziliaansche volk. We moeten natuurlijk onderscheiden tusschen de steden en het platteland. Onverschilligheid vindt ge veel meer in de steden; te lande, waar de pastoor goed is en ijverig, is het hem niet al te moeilijk het volk met hem mee te hebben, maar meer de vrouwen dan de mannen.
We spraken reeds over de broederschappen ten tijde van het keizerrijk, die irmandades, ten deele bestaande uit vrijmetselaars, tegen dewelke de bisschoppen van Olinda en Para opkwamen. Nu nog zijn er van die broederschappen in bijna alle Braziliaansche kerken en 't is indrukwekkend op sommige feestdagen de leden daarvan te zien, met hunnen rooden zijden mantel aan, den dienst in de kerk bijwonen, het H. Sacrament vergezellen, met den predikant meegaan tot aan den kansel of de wacht houden voor het autaar. Maar de toestand van overouds is niet altijd verdwenen. Nu nog zijn er van die broederschappen die volstrekt niet pastoorsgezind zijn en willen baas spelen in de kerk. Het gebeurt meer dan eens dat de kerk het eigendom is van de broederschap en dat de pastoor aan den beheerder hiervan den sleutel van de kerk en zelfs den sleutel van het tabernakel zou mogen gaan vragen. Er zijn nog broederschappen die ten grootendeele bestaan uit vrijmetselaars. Deze zullen, gehuld in hunnen rooden mantel, de voornaamste kerkelijke diensten bijwonen, maar hunnen Paschen houden, dat is heel wat anders! Het is wel waar, de Braziliaansche vrijmetselarij is niet zoo boos als de onze. In Brazilië zijn de vrijmetselaars nogal dikwijls erg onwetend in zake vrijmetselarij, maar dat onderscheid tusschen de vrijmetselarij in Brazilië en onze vrijmetselarij moogt ge nu toch niet te scherp maken. Ten tijde van den Braziliaanschen Kulturkampf was het daar ook de bewering van de vijanden der bisschoppen van Olinda en Para. De bisschop van Para had bevel gegeven aan de derde orde van St. Franciscus de vrijmetselaars te weren uit haren schoot en op de weigering van deze derde orde had de bisschop ze opgeschorst. Daartegen kwam de derde orde in beroep bij den keizer en in dit beroep lezen | |
[pagina 113]
| |
we woordelijk: ‘Reeds geruimen tijd, Heer, wordt er van uit den kansel en in de bladen van deze hoofdstad (het beroep is gedagteekend Bellêm do Para, 17n April 1873) eene propaganda gevoerd tegen de vrijmetselarij, propaganda die ergernis verwekt en de harten van de goede en ware katholieken van dit bisdom met droefheid vervult; zij waren immers gewoon in hen, die openlijk bekend staan als vrijmetselaars, zooveel zonen te zien van de katholieke apostolieke roomsche Kerk’ en verder staat nog in het beroep ‘... zoodanig dat nu in den laatsten tijd, Heer, er om zoo te zeggen geen dag was waarop niet van uit den kansel of de Boa Nova, blad van het bisdom, een nieuwe en verwoede aanval gedaan werd tegen de vrijmetselarij die werd voorgesteld, voor de lichtgeloovige christenen, als de gezworen vijand van het katholicisme’Ga naar voetnoot(1). In den brief van Zijne Heiligheid Pius IX, gedagteekend den 29n November 1875 en gezonden aan dames van Rio de Janeiro die zich eens verklaard hadden met de twee gevangen genomen bisschoppen, verwierp Zijne Heiligheid dit onderscheid tusschen de Braziliaansche en de Europeaansche vrijmetselarijGa naar voetnoot(2). Zoo het waar is dat over 't algemeen gesproken de Braziliaansche vrijmetselaars niet altijd het ware doel van de vrijmetselarij kennen, hunne inrichting en hare geldmiddelen dienen toch om de besluiten der Europeesche vrijmetselarij te helpen uitvoerenGa naar voetnoot(3).
* * *
Waarin bestaat nu eigenlijk het katholicisme van de algemeenheid der Brazilianen? Ze laten hunne kinderen doopen: voor het doopsel moet er immers een peter zijn en nu moet ge weten dat peter zijn in Brazilië op hoogen prijs gesteld wordt. De Braziliaansche peter heeft ook veel meer aan zijn petekind te | |
[pagina 114]
| |
zeggen dan de peter bij ons en zijn titel van ‘medevader’ is voor hem ernstig: dikwijls komt het voor dat een petekind, wees geworden, opgenomen wordt door zijnen peter en groot gekweekt nevens zijne kinderen als ware het petekind werkelijk van den huize. Lang vóór de geboorte van 't kind is 't peterschap geregeld: is voor de eene of de andere reden de peter afwezig, zoo zal er gewacht worden op zijne terugkomst en zoo komt het dat het soms maanden en maanden aansleept, zelfs in katholieke familiën, vooraleer het kind gedoopt wordt. Is het volstrekt onmogelijk dat de peter aanwezig zij, zoo zal hij gewoonlijk bij een notaris gaan en volmacht geven om zich bij den doop te laten vertegenwoordigen. Ook het Vormsel wordt bij de Brazilianen in eere gehouden. Daar immers moet er nog eens een peter zijn en 't gebeurt dikwijls in de groote steden, dat het kind gevormd wordt vooraleer het zijne eerste communie gedaan heeft en zelfs zonder dat het kind zijne eerste communie zal doen, want aan de eerste communie wordt minder belang gehecht dan aan het Doopsel en het Vormsel. Te lande gewoonlijk en in de stad dikwijls trouwt men voor den priester. Geldt het rijke familiën, zoo zullen de priester en de ambtenaar van den burgerlijken stand naar het huis gaan van den toekomende en daar heeft het huwelijk plaats. De minder bemiddelde personen gaan naar de kerk en trouwen 's namiddags. Als ge nu daarbij de mis voegt van den zevenden dag na het afsterven, ‘missa de setimo dia’, eene mis van officieel rouwbeklag, waar de Brazilianen veel belang aan hechten en waar ge moet naartoe gaan wanneer ge eenigszins in kennis waart met den afgestorvene; dan ook de mis van den dertigsten dag ‘missa de trigesimo dia’ - maar deze wordt veel minder bijgewoond - en ten langen laatste er nog bijdoet de vuurpijlen die opgestoken worden vóór de kerk ter gelegenheid van sommige feesten als St. Jan en St. Antonius, dan hebt ge daar om zoo te zeggen het katholicisme van den gewonen Braziliaan, ten minste in de steden. Aan tafel, vóór of na het eten, zelfs in de goede katholieke familiën, wordt niet gebeden. Veel volk is er 's Zon- | |
[pagina 115]
| |
dags niet in de mis, voornamelijk als ge van de steden spreekt, en die naar de mis komt heeft gewoonlijk noch gebedenboek, noch paternoster. De drie laatste dagen van de Goede Week gaan er veel menschen naar de kerk, maar het meerendeel onder hen vergeten te biecht te gaan en hunnen Paschen te houden. En hier vertellen we nog een historieken, aangaande de biecht: Den eersten Vrijdag van Juli l.l. waren we in eene stad van Minas en na de mis gingen we juist uit de kerk samen met den pastoor der parochie. We vroegen hem hoe 't kwam dat hier en daar vrouwen bijeen neergehurkt zaten op den vloer in de kerk en schenen met elkaar te praten. ‘Ze doen samen hun dankgebed’, antwoordde de pastoor. ‘ze zitten daar in groepjes van vier, vijf, er is maar eene onder hen die lezen kan en die een gebedenboek heeft. Zij leest voor. Maar 't is spijtig dat ge gisteren avond hier niet waart, wanneer ze te biechten kwamen.’ Hij zag dat ik vreemd opkeek: ‘ja’, ging hij voort, ‘dat is werkelijk belangrijk voor een vreemdeling. Ze zitten daar ook zoo in groepkes en helpen malkander voor 't gewetensonderzoek. De eene ondervraagt de andere. En 't gebeurt wel, wanneer ik in mijn biechtstoel zit, dat ik in 't een of 't ander groepke hoor lachen; dat is het teeken dat ze daar, in dat groepke, bij eene onder hen iets buitengewoons gevonden hebben!’ In een college deden ze me opmerken dat de studenten, wanneer ze naar de biecht gaan, er niet veel mee inzitten dat een ander zou weten waarvan zij zich moeten beschuldigen. De bewaker is gewoon aan de studenten boekjes ter hand te stellen waarin een uitgebreid onderzoek van geweten voorkomt en meermalen gebeurt het dat hij, na de biecht, die boekjes weerkrijgt met een kruiske gemerkt nevens de zonden waarvan de biechteling zich moest beschuldigen.
* * *
Om te eindigen nu, enkele woorden nog over de vermoedelijke toekomst van het katholicisme in Brazilië. | |
[pagina 116]
| |
Profeet zijn is altijd lastig. En wanneer ge spreken moet over de toekomst van het katholicisme in Brazilië, is die moeilijkheid er niet minder om. Een der voornaamste redenaars van Brazilië, Ruy Barbosa, ook te onzent gekend sedert de jongste vredesconferencie van den Haag, waar hij op luisterrijke wijze Brazilië vertegenwoordigde, een republikein van over ouds, zei in een van zijne voordrachten, kort na de Braziliaansche omwenteling van 1889: ‘Met het aankomen der republiek hebben we de hygiène veranderd, maar we veranderden niet ons bloed. De ziekten van het bloed kunt ge niet geheel genezen gedurende het eerste geslacht.’Ga naar voetnoot(1) Die woorden bedoelden wel eerst en vooral de politieke en bestuurlijke toestanden, maar ze zijn ook waar voor de godsdienstige. Het oude regaliaansch stelsel had het geweten geheel en gansch terneergedrukt en doen ontaarden en ge moogt niet zeggen dat, tenware op eenige uitzonderingen na, de gewetens reeds herboren zijn. Zoo, op het katholiek Braziliaansch congres in de maand Juli l.l. was er geestdrift genoeg, maar die geestdrift houdt geen stand en, zoo luiden toch de brieven die ons van ginder toekwamen, ge ziet nog geen enkel praktisch gevolg van deze grootsche katholieke plechtigheid. En toch gelooven we aan de toekomst van het katholicisme in Brazilië en ziehier waarom: Tot hiertoe wordt er te weinig gewerkt onder de Braziliaansche katholieken, maar ge zoudt zeggen dat er verbetering op handen is: de studiën, in de seminariën, worden ernstiger; den 15n Juli l.l. werd te S. Paolo de openingsles gehouden van een leergang in de Thomistische wijsbegeerteGa naar voetnoot(2) en ook te Rio, ter gelegenheid van het katholiek congres, was er sprake over hooger katholiek onderwijs. Is dat niet de voorbode van de verbetering die zal komen in de achting voor de katholieken in 't algemeen en voornamelijk voor de geestelijkheid? We zeiden het reeds, verscheidene Europeesche kloosterorden zijn in Brazilië vertegenwoordigd; zij doen er | |
[pagina 117]
| |
deugdelijk werk alhoewel, tot hiertoe, het getal der kloosterlingen volstrekt ontoereikend is. De kloosterlingen hebben dit voor, zelfs bij de best gestelde wereldlijke geestelijken: deze laatste leven gewoonlijk alleen, ver afgelegen, terwijl de kloosterlingen in gemeenschap zijn. Eene andere reden om te hopen: dank zij den ijver van Zijne Excellentie den Nuncius, Mgr. Alessandro Bavona, zijn er verleden jaar vijf nieuwe bisdommen gesticht, zoodat er nu al 29 zijn. 't Is nog weinig voor een uitgestrekt land als Brazilië en we gelooven dat het vermenigvuldigen der bisdommen moet bijdragen tot verbetering van de godsdiensttoestanden daar. Deze moeilijkheid hebt ge er: in vele streken zijn er, om zoo te zeggen, geene priesters, maar zouden er geene priesters zich daar rond den bisschop komen scharen? De bisschoppen, in die streken waar weinig of geen priesters zijn, zouden er natuurlijk voor zorgen om priesters te hebben! En nu nog een laatste reden om hoop te hebben: Overal, in de katholieke gymnasiën, zijn er veel leerlingen. Zelfs niet godsdienstige ouders zenden er hunne jongens naartoe, omdat ze wel zien dat, in algemeenen regel, de studiën er ernstiger zijn dan in de officieele scholen. Ge moet nu niet gaan denken dat al die jongens die uit de katholieke gymnasiën komen later tijd vurige katholieken zullen zijn, maar ze zullen ten minste de grondwaarheden van den katholieken godsdienst kennen en alzoo zal een der groote ongelukken van den tegenwoordigen tijd, de grove onwetendheid in godsdienstzaken, stilaan verdwijnen. Die katholieke colleges bewijzen, wat de studiën aangaat, aan Brazilië een overgrooten dienst; maar hunne verdienste is wellicht nog grooter wijl ze meewerken tot de vorming van 't karakter. Want dat is het grootste gebrek van het Braziliaansche volk: het heeft veel te weinig karakter. Welnu, in de katholieke scholen leert men de voornaamste vijand van het karakter overwinnen, namelijk het eigen ik. Er is dus reden om te hopen. In bijna alle Braziliaansche steden wordt er veel propaganda gemaakt door de protestanten van Noord-Amerika. Geld hebben die met | |
[pagina 118]
| |
de macht, maar toch valt er niet aan te denken dat Brazilië ooit een protestantsche natie zal worden. De bisschop van Para, Mgr. de Macedo Costa, schreef met reden in de inleiding van zijn boek A Quaestâo Religiosa do Brazil ‘de katholieke Godsdienst zal niet verdwijnen uit Brazilië tenzij om plaats te maken voor het ongeloof’; de Braziliaan houdt veel te veel aan het uiterlijke, aan de plechtigheden van den eeredienst om het protestantisme te kiezen vóór het katholicisme. Maar de katholieke herleving van Brazilië zal jaren duren. Die voor den oogst moeten zorgen zijn hier immers in klein getal. Maar 't is te hopen dat de Voorzienigheid werklieden vinden zal en hun werk zal zegenen, want is Brazilië niet het uitgebreidste ‘katholiek’ land der wereld?
E. Vliebergh. |
|