Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Geschiedkundige kroniekLoreto, Men kent de overlevering betreffende de Santa Casa Loretana. Het huis, dat getuige was van de boodschap van den engel Gabriël aan Onze Lieve Vrouw, werd op het einde der xiiie eeuw door de hemelsche geesten overgevoerd van Nazareth naar de oevers der Adriatische zee. Eene eerste nederzetting geschiedde te Tersatto, in Dalmatië; eene tweede, eene derde en eene vierde te Loreto, in Italië, op drie achtereenvolgende plaatsen: een bosch, waarvan de ligging onduidelijk bepaald is; een akker, die toebehoorde aan de gebroeders Antici; en eindelijk de baan naar de zee. Immer bereidvaardige gidsen - waar vindt men die niet in Italië? - toonen den godvruchtigen bezoeker al de merkwaardigheden van het heiligdom, verhalen hem tot in de kleinste bijzonderheden de geschiedenis der overvoering, en voegen er bij dat dezer verschillende gebeurtenissen te rangschikken vallen tusschen de jaren 1291 en 1295. De oudste schriftelijke getuigenis der traditie, nochtans, dagteekent slechts uit het jaar 1472. Wel bestaan er verhalen, die datums dragen van 1295, 1297 en 1330; doch door bepaalde uitdrukkingen en wendingen, die te dien tijde onbekend waren, leggen zij zelf getuigenis af van hunnen lateren oorsprong: zij werden opgesteld in de xvie eeuw en van een valschen datum voorzien, om de beweringen te weerleggen van sommige schrijvers van toen, die het verhaal der overlevering hielden voor eene pure legende. Om zeggens van stonde af aan dat dit verhaal in de geschiedenis voorkomt, werd er alzoo vóór en tegen de echtheid der Santa Casa gestreden, en nu onlangs weer is de zaak opnieuw voor het voetlicht gebracht, voornamelijk door Kanunnik Ulysse Chevalier. Op zijn boek entte zich eene zeer eigenaardige controverse, die het voorzeker de moeite waard is, nu dat de betwistingen langs weerszijden ietwat zijn stilgevallen, met zorgzame hand te ontledenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 489]
| |
Het werk van Ulysse Chevalier - spijts enkele onnauwkeurigheden en gebreken eene Loretaansche bibliographie van eerste gehalte - bevat twee groote deelen. In het eerste wil de geleerde schrijver bewijzen, dat in het Oosten niets geweten was van de verdwijning eener woning te Nazareth, tot op het oogenblik dat het verhaal der overvoering er uit Europa werd | |
[pagina 490]
| |
binnengebracht. In het tweede wil hij aantoonen, dat er in het Westen geen het minste woord gerept werd over de aankomst van een huis uit het Oosten, gedurende de twee eerste eeuwen, welke op deze merkwaardige gebeurtenis zouden gevolgd zijn. En uit deze dubbele bestatiging trekt hij het volgende besluit: ‘Wie de echtheid der Santa Casa bewijzen wil, heeft uitsluitelijk te letten op de drie volgende punten: 1o een Oosterschen kronijkschrijver of een Westerschen pelgrim aanduiden, die gedurende de twee eerste eeuwen na de vermeende overvoering de afwezigheid van het huis der Boodschap te Nazareth hebbe bestatigd; 2o in het Westen een spoor vinden, hoe klein ook, van de overdraging, in een echt en oorspronkelijk stuk, dat ouder zij dan het laatste vierdel der xve eeuw; ofwel, 3o de authenticiteit bewijzen van een of meer der drie verhalen, die de dagteekening dragen van 1295, 1297 en 1330.’ Tot nu toe heeft er zich niemand ernstig aan gewaagd de bewijzen te zoeken, die in het derde punt worden vereischt; al te zeer gevoelt men dat het eene nuttelooze poging zou zijn. Wel heeft men getracht een antwoord klaar te krijgen op de twee eerste vragen. Voor het Oosten is M. Gebhard Kresser tot merkwaardige uitslagen gekomen. Hij heeft enkele teksten opgespoord, van verschilligen datum, die aan Chevalier waren ontsnapt, en voor een anderen, uit denwelken de Fransche kanunnik meende te mogen besluiten, dat het huis der Boodschap reeds in de viie eeuw te gronde toe was vernietigd, heeft hij eene verklaring voorgesteld, die aan deze vroegtijdige verdwijning zou kunnen doen twijfelenGa naar voetnoot(1). Wat er van zij, de bewijsvoering van M. Kresser blijft onvoldoende, ten eerste omdat de bezetting van Nazareth door de ongeloovigen, de eerste eeuwen na Christus' dood, en bijgevolg het gebrek aan gedurige | |
[pagina 491]
| |
overlevering, steeds toelaten te twijfelen, of de bouw, dien men in de ive of ve eeuw voor het huis der Boodschap aanzag, ook werkelijk het huis der Boodschap was; ten tweede en voornamelijk, omdat de schrijver zelf bekennen moet, dat men na als vóór de jaren 1290 in de reisverhalen des tijds dezelfde bewoordingen gebruikt om de plaats der Boodschap aan te duiden - Ort, camera, capella, cella -, al is 't dat er vóór 1290 een huis zou gestaan hebben met deur en dak, en na 1290 nog enkel grondvesten zouden zichtbaar geweest zijn. Voor het Oosten blijft dus het desideratum van Chevalier onbeantwoord. Voor het Westen zijn nieuwe teksten van waarde niet aan het licht gekomen; maar men heeft bewijzen gezocht voor de echtheid der Santa Casa in eene erg beschadigde muurschildering uit het Franciskanerklooster van Gubbio - eene stad ten Zuid-Oosten van Florentië - rond dewelke dan ten slotte de bijzonderste betwistingen dezer laatste jaren hebben gedraaid. In 1872 en 1888 werd zij maar amper bespeurd door de kunstenaars die het klooster bezochten; in 1889 viel zij Mgr. Faloci Pulignani, groot-vikaris, toen van Foligno, thans van Spoleto, in 't oog, en, dank zij zijne bemiddeling, werd zij gephotographieerd door de Commissie voor monumenten van Perugia; in 1895 werd zij nageteekend voor zaliger Dr. Lapponi, den lijfarts van Paus Leo XIII, die een groot liefhebber en een ernstig kenner was van de oude schilderkunst in Italië; eindelijk, in 1906, werd zij zoo goed en trouw mogelijk hersteld. Al blijft zij slechts eene brok van 't oorspronkelijke, toch kan men zich, met wat er overschiet, een voldoende denkbeeld vormen van wat zij geweest is in haar geheel. Voor de kennis van ons onderwerp zullen twee woorden volstaan. Het bovengedeelte der schilderij geeft, in het middenvak, eene half uitgewischte menschengestalte te aanschouwen, die op hare gansche lengte door een ovaalvormigen krans omgeven is; deze krans wordt door engelen gedragen. Van de menschengestalte zijn het hoofd en het bovenlijf onzichtbaar; men ontwaart slechts een lang kleed, dat tot op de voeten afdaalt, en twee handen die zonder twijfel aan een paar langs het lichaam afhangende armen vastgehecht waren. De rechter is met de palm naar voren gekeerd, als voor eene uitnoodiging naar links, terwijl de linker veeleer een gebiedend gebaar schijnt te maken naar rechts. Nu, links is de hoek van een gebouw zichtbaar met een rood dak en een vensterken, en dit gebouw heeft heel en al het voorkomen alsof het door de lucht gedragen werd door engelen met ontplooide vlerken; juist er onder zijn geschilderd, als achtergrond, eene stad op een berg, eene hut in een veld en | |
[pagina 492]
| |
eene omheining met schapen. Rechts, maar ditmaal op het onderdeel der affresco, verschijnt weer hetzelfde gebouw - en hier is het blijkbaar eene kapel - nog immer door engelen omringd, doch reeds teenemaal op of toch dicht bij den grond; er boven nu zijn geschilderd, weer als achtergrond, een boomenrei, een heuvel, een kasteel en eene groep engelen, die neerdalen uit den hemel met het hoofd naar omlaag, als om het ongewoon schouwspel bij te wonen, dat op de aarde geschiedt. Ten slotte, tusschen het landschap van links en de kapel van rechts, dus juist onder de omkranste menschengedaante, ziet men eene hut, een paar herders en een flakkerend houtvuur. Wat heeft dit alles te beduiden? Drie verschillige verklaringen zijn gegeven geworden. Mgr. Faloci Pulignani meent in de muurschildering van Gubbio de afbeelding te erkennen van eene der vier overvoeringen der Santa Casa, bij voorkeur deze van Tersatto naar het bosch van Loreto. Op het uitnoodigend gebaar van de rechterhand van de menschengestalte uit den krans, die dus Onze Lieve Vrouw zou verbeelden, dragen de engelen van links het huisje door de lucht, en op het gebiedend gebaar harer linker zetten zij het neder, aan den rechten kant, op den gezegenden bodem van Loreto; de slapende kudden en de rustende herders zijn enkel daar om de kalmte te beduiden van den stil-stillen nacht, die alleen getuige was van de wondere gebeurtenis. Deze verklaring werd echter voortijds van de hand gewezen door Dr. Lapponi, en zij wordt het nog heden door den groot-vikaris van Gubbio, Mgr. Vittorio Pagliari. Dr. Lapponi zag in de affresco een feit uit de geschiedenis van den H. Franciscus van Assisi, bekend onder den naam van het mirakel der rozen; edoch de vermaarde geneesheer kende de schildering slechts door de gebrekkige nateekening van 1895, waarop de hoek der kapel met de engelen van links onzichtbaar waren. Wat Mgr. Pagliari betreft, voor hem heeft de muurschildering eene symbolische bediedenis. Den onbekenden kunstenaar, die ze gemaakt heeft, was het er om te doen den oorsprong der Serafijnsche Orde te verheerlijken: hij verbeeldt haar als eene bidplaats, die op het bevel der heilige Maagd door de engelen op de aarde wordt nedergebracht. De menschengestalte uit den krans en haar tweevoudig handengebaar behouden dus dezelfde beteekenis als bij Mgr. Faloci Pulignani; doch de roodgedakte kapel is niet de Santa Casa van Loreto, maar het Portiunkulakerkje van Assisi, dat toegewijd was aan O.L. Vrouw ter Engelen en door den H. Franciscus bijzonder bemind werd; de achtergrond der affresco is door de werkelijkheid ingegeven: de stad op den | |
[pagina 493]
| |
heuvel links is Assisi; het kasteel op dien van rechts verbeeldt Perugia; het Portiunkulakerkje ligt eenigzins tusschen beide, in de vlakte. Welke dezer verklaringen moeten wij voor juist houden? Mijns inziens heeft deze van Mgr. Faloci Pulignani het voordeel eenvoudig en ongezocht te zijn, in zooverre hij er zich bij bepaalt in de affresco de overvoering der Santa Casa te zien in het algemeen; waar hij meer bestemd van de overvoering van Tersatto naar Loreto wil gewagen, wordt zijne redeneering subjectief en gebrekkig. Wel kan het eenigszins verwondering wekken, dat de wondere gebeurtenis van Loreto afgebeeld werd in den pand van een Franciskanerklooster aan de andere zij der Apenijnen; edoch de groot-vikaris van Spoleto heeft bewezen, dat betrekkingen tusschen Gubbio en de boorden der Adriatische zee zeer zeker bestonden, en het onderwerp der muurschildering aldus langs beide kanten van het gebergte kon gekend en gegeerd worden. Toch blijft zijne verklaring niet meer dan een mogelijkheid; want de Franciskaansche uitlegging heeft dit voor zich, dat ze in een Fransciskanerklooster wel zeker het eerst in den geest moet komen, te meer daar verschillige andere beschilderde vakken in den pand van Gubbio gebeurtenissen verbeelden uit de geschiedenis der Orde. Zoo zou men er dan toe komen de verklaring van Mgr. Pagliari te aanvaarden; want deze van Dr. Lapponi valt gereedelijk weg, ter wille van zijne gebrekkige kennis der affrescoGa naar voetnoot(1). Wat er van zij, ten opzichte van het eigenlijke Loretovraagstuk is de oplossing van dit bijkomend problema niet van zoo hooge beteekenis. Mgr. Faloci Pulignani heeft gemeend te kunnen bewijzen dat de muurschildering van Gubbio dagteekent van omtrent het midden der xive eeuw, ja, hij heeft zelfs getracht bij name den schilder aan te duiden, die ze zou gemaakt hebben; doch hier hebben zijne al te gewaagde gissingen geene bijtreding gevonden. Meer bevoegde kunstcritici, zooals de Heer C. Ricci, algemeen bestuurder van schoone kunsten en oudheden in Italië, bevestigen, dat zij slechts kan opklimmen tot het einde der xive of het begin der xve eeuw. Met eenen vervalt dan de bewering, als zoude de affresco van Gubbio eene bijna gelijktijdige getuigenis zijn van de overvoeringen der Santa | |
[pagina 494]
| |
Casa: tusschen de jaren 1290 en 1400 is nog heel wat afstand. Edoch ware zij het zoo - en hierop heeft men gedurende de controverse al te weinig gelet -, dan zou men er nog geen bewijs kunnen in vinden voor de geschiedkundige waarde der overlevering. Gesteld zelfs dat de affresco gemaakt zij omtrent den tijd, die opgegeven wordt voor de aankomst der Santa Casa op de boorden der Adriatische zee, en dat hare Loretaansche beteekenis geen twijfel lijdt, dan kan daaruit besloten worden, voorzeker, dat het verhaal der overvoering toen gekend was, doch ook niets meer dan dat. Want hier komt eene beschouwing van pas, die wij in den gewonen omgang dagelijks toepassen. De eenvoudige man, die in zijn dagblad een of ander geruchtmakend nieuws leest, zal het misschien onmiddellijk voor waar aannemen; de meer ontwikkelde mensch gelooft niet omdat het gedrukt is. Hij vraagt zich eerst af of men hem niet wetens en willens in dwaling wil brengen, en eens van het tegendeel overtuigd, onderzoekt hij of de schrijver zelf niet het slachtoffer is van verkeerde inlichting en lichtgeloovigheid, en overdenkt bij zich zelf al wat er pleiten kan tegen de zoogezeide gebeurtenis. Waarom zouden wij niet even voorzichtig handelen ten opzichte van een schilderstuk, te meer daar de kunstenaar het recht heeft te werken naar inbeelding en legende, terwijl de dagbladschrijver moet streven naar geschiedkundige waarheid? Om iets te halen uit de affresco van Gubbio ten voordeele van de echtheid der Santa Casa, zou men dus moeten bewijzen, ten eerste, dat de schilder eene geschiedkundige en niet eene ingebeelde gebeurtenis wilde voorstellen en ten tweede, dat hetgeen hij eene geschiedkundige gebeurtenis meende te zijn, ook eene geschiedkundige gebeurtenis was. En hier dient herinnerd te worden, dat er positieve redenen zijn om aan het gezag der Loretaansche verhalen te twijfelen. Mijns inziens is het te betreuren, dat het boek van kanunnik Chevalier den lezer veeleer voorkomt - laat mij zeggen als een negatief iets: de besluitselen, die wij hooger overschreven, en het beknopt overzicht, dat men gereedelijk geeft van zijn werk, doen ons natuurlijk denken, dat de geleerde schrijver niets anders gedaan heeft, honderden bladzijden lang, dan een argumentum a silentio stellen tegenover de traditie. Dat is niet zoo. M. Chevalier heeft, voor het Westen, eene gansche reeks stellige feiten aangehaald, door authentische oorkonden gestaafd, die de overvoering van alle waarschijnlijkheid berooven: 1o Meer dan eene eeuw vóór de vermeende overdraging bestond er te Loreto eene landelijke parochiekerk, die toegewijd was aan de H. Maagd. Zij wordt den 4n Januari 1193 ver- | |
[pagina 495]
| |
meld in eene akte van den bisschop van Umana, Jordanus, die de ecclesiam sanctae Mariae, quae est sita in fundo Laureti, wegschenkt aan het Camaldulensenklooster van Fonte Avellano, cum campanis, cellis et circuitu et parochianis, cum terris, ficis, salicis, molendinis, aquis aquimolis, pratis et pascuisGa naar voetnoot(1). 2o Diezelfde kerk wordt nogmaals vernoemd den 11n Maart 1285 - tien jaar dus vooraleer de vierde en laatste overvoering zou geschied zijn -, als grenslijn van een akker in den goederen, inventaris van het bisdom Recanati, en hier vinden we - kostelijke aanduiding - hare topographische ligging nader bepaald: men spreekt immers van de nabijheid van een weg, die eveneens als grenslijn dient voor den akker, juxta viam, klaarblijkelijk den weg naar de zee: Habet (ecclesia Recanatensis) in fundo Laureti juxta ecclesiam sanctae Mariae de Laureto et viam, modiolos III, staria VII. 3o In 1313 is de Loretaansche kerk van Onze Lieve Vrouw reeds eene bedevaartplaats, en uit een vonnis, den 23n Oktober 1315 uitgesproken tegen eenige Gibelijnen, die de offergiften der geloovigen in het heiligdom hadden geroofd, weten we, dat er een beeld van de H. Maagd met het Kindeken Jezus in de kerk vereerd werd. In deze akte wordt er gezeid dat de kerk afhangt van het bisdom Recanati: Accesserunt ad ecclesian sanctae Mariae de Laureto, ad Recanatensem ecclesiam et domini episcopi mensan immediate spectantem, sitam in districtu et diocesi Recanati; en verder: Dictam ecclesiam detinent occupatam in non modicum damnum et praejudicium episcopi et episcopatus. 4o Den 24n December 1320, wordt de kerk van Loreto weer geciteerd, als parochiekerk, in eene bulle van Jan XXII, die een kanonikaat met afwachting van prebende in de kerk van Rimini toekent aan een zekeren Botius, non obstante quod medietatis ruralis ecclesie Sancte Marie de Laureto, quibus per quosdam tirannos illarum partium, ecclesie Romane rebelles, spoliatum fore se asserit, rector existit. 5o Dank zij de aflaten, waarmede de kapel wordt verrijkt door Urbanus VI in 1387, blijft de toeloop des volks steeds toenemen, zoodat men weldra verplicht is den pelgrims een onderkomen te verschaffen. In 1428 bouwt men voor de talrijke zieken, die naar Loreto komen, een gasthuis, dat den naam draagt van domus beatae Mariae Virginis, nu eens in 't meervoud, dan weer in 't enkelvoud. Daarbij wordt sinds 1464 de dedicatio | |
[pagina 496]
| |
van het kerkje in plaats van met Onze Lieve Vrouw Geboorte met Onze Lieve Vrouw Boodschap gevierd. 6o Nieuwe aflaten worden verleend den 12n Februari 1470, en ditmaal spreekt paus Paulus II, in de desbetreffende bulle, van de mirakuleuze stichting der kerk en van de wonderbare overvoering van het Mariabeeldeken - men merke wel: stichting der kerk en overvoering van het beeldeken -, dat er vereerd wordt:... ecclesiam beatae Mariae de Laureto, in honorem ejusdem sacratissimae Virginis extra muros Recanatenses miraculose fundatam, in qua, sicut fide dignorum habet assertio et universis potest constare fidelibus, ipsius Virginis gloriosae imago, angelico comitante coetu, mira Dei clementia collocata est. 7o Eindelijk, in 1472, treffen wij het eerste authentisch verhaal aan van de overvoering, niet meer van het beeld der H. Maagd, maar van de kerk zelve, die nu vereenzelvigd wordt met het heilig Huisken van Nazareth. In 1507 wordt ervan gewag gemaakt in eene pauselijke oorkonde - namelijk eene bul van Julius II -, doch, wonder genoeg! het kerkje van Loreto wordt er geheeten te zijn, niet de woning van Maria te Nazareth, maar hare woning te Bethleëm. De datums der verschillige verplaatsingen worden voor 't eerst opgegeven in 1525, en eenigen tijd nadien wordt er een kerkelijk officie ingevoerd ter eere der Domus Lauretana. Reeds sinds verscheidene jaren was eene prachtige basiliek, als een heerlijke relikwiekas, over het nederige kerkje gebouwd. Men ziet het, de gebeurtenissen in het boek van Chevalier aangehaald vormen eene gansche geschiedenis. En nu rijst natuurlijk de vraag: Zou deze geschiedenis niet de geschiedenis zijn van de Loretaansche legende zelve? Wij gelooven het wel, tenzij men bewijzen kan, dat er ooit te Loreto twee kerken en wel twee Onze Lieve Vrouwekerken hebben bestaan, waarvan de eene zou zijn de ecclesia juxta viam, door menschenhanden gebouwd, en de andere de Santa Casa, door engelen derwaarts gebracht. P.A. Eschbach, S. Sp., heeft beproefd dit bewijs te leveren. Volgens hem kan de Onze Lieve Vrouwekerk van 1193 en 1285 niet vereenzelvigd worden met die van 1315 en 1320, omdat de plaats, waar nu de Santa Casa staat, niet geschikt was voor eene parochiekerk als deze, die beschreven is in de afstandsakte van den bisschop van Umana: uit stukken van veel lateren datum verneemt men, dat ten tijde van paus Clemens VII gezondheidsmaatregelen werden genomen tegen de moeraskoortsen, die er heerschten, en pogingen werden aangewend, om de kanunniken van Loreto, cum ipsi mullum habeant molendinnm, met een molen in | |
[pagina 497]
| |
de nabijheid der kerk te begiftigen (bul van den 2n Februari 1529). De ecclesia sanctae Mariae, die aan de Camaldulensers geschonken werd, lag zonder twijfel aan het ander uiteinde van Loreto, ter plaatse waar nu het kapelleken staat van Santa Maria delle Breccie, ‘un antique oratoire du nom de Sainte Marie, apparemment un dernier modeste souvenir de l'église de ce nom au xiie siècle’. Overigens, de Onze Lieve Vrouwekerk van 1195 en 1285 hangt af van Umana en de kloosterlingen van Fonte Avellana, terwijl deze van 1315 en 1320 toebehoort aan het bisdom Recanati. Wil men aannemen, dat er in de vier akten steeds van dezelfde kerk spraak is, dan zou men moeten bewijzen wanneer en waarom zij, vóór 1315, afgestaan werd aan Recanati. Van zulk een afstand is in de ons bekende oorkonden geen spoor te vinden. Het beroep op den tekst eener bulle uit de zestiende eeuw om den toestand eener plaats te kenschetsen in de twaalfde, mag voorzeker bevreemdend heeten, te meer, daar er, zoo niet in 1193 en 1285, dan toch zeker in 1320 eene parochiekerk wel degelijk bestondGa naar voetnoot(1). Wat het kapelleken delle Breccie betreft, het geeft enkel aanleiding tot eene hypothesis, en de opgravingen, die men schijnt beproefd te hebben, zijn zeker zonder ernstigen uitslag geblevenGa naar voetnoot(2). Alleen de afstand der kerk aan het bisdom Recanati wordt enkel bestatigd, niet door authentische stukken nader toegelichtGa naar voetnoot(3). Edoch indien van een zulkdanig gebrek de doorslag moet komen, dan kan men van den anderen kant even goed vragen, waar na 1285 de eerste ecclesia Sanctae Mariae verbleven is, of ten minste hoe en wanneer de | |
[pagina 498]
| |
hoedanighejd van parochiekerk haar ontnomen werd, om overgedragen te worden, zeker vóór 1320, op de huidige Santa Casa Loretana. Beter en natuurlijker is het dan de teksten te nemen gelijk ze voor ons liggen, en, vermits er niets abnormaals is in volgorde en ontwikkeling, uit de identiteit van den naam te besluiten tot de identiteit van de zaak. Immers, indien er twee Onze Lieve Vrouwekerken gelijktijdig of ook maar kort na elkander bestaan hadden, dan zou men de tweede allicht door een bijkomende bepaling onderscheiden hebben van de eerste, al ware 't maar om bij pauselijke begiftigingen, als deze waarvan spraak is in de bul van 1320, misverstand en betwistingen te voorkomen. Het argumentum a silentio heeft juist dan zijne volle waarde, wanneer de verzwegen omstandigheid, niet alleen kon, maar ook redelijker wijze moest worden vermeldGa naar voetnoot(1). Wij mogen dan in gemoede aannemen, zoo dunkt ons, dat de oorsprong der Loreto-verhalen, gelijk die van zoovele andere Mariaverhalen uit de middeneeuwen, te vinden is in eene steeds grooter wordende plaatselijke devotie tot de H. MoedermaagdGa naar voetnoot(2). Nederig was die devotie bij haar begin en tot enkele menschen beperkt: maar zij was ook ernstig en diepgevoeld zooals al deze uit die tijden van innig geloof, en bijgevolg vatbaar voor groote en langdurige ontwikkeling. Aan den voet der Madonna van Loreto heeft het eene geslacht geknield na het andere, telkens meebrengend, met eene vernieuwing van gebeden, een vaster betrouwen, een vuriger bewondering en een inniger genegenheid. Weldra heeft de middeneeuwsche verbeelding niet genoeg meer gehad | |
[pagina 499]
| |
aan de macht en de goedheid van Maria, die waar zij wil hare weldaden uitstrooit. Het beeld der goede Moeder vooreerst, en het heiligdom dat dit beeld omringde daarna, zijn haar erschenen als in een wonderen glans van licht en van glorie, die eerbied afdwingt en vrees, die heiligt en onschendbaar maakt; en dan is geboren het verhaal van die mirakuleuze overvoeringen, dat uitleggen moet waarom de heilige Maagd deze bepaalde plaats verkiest boven eene andere, en dat in tal van kleinigheden van bouw en maaksel gedurig nieuw voedsel vindt tot grootere ontwikkelingGa naar voetnoot(1). Nu hebben zeer christelijke geesten betreurd - en op wat hier volgen gaat durven wij bijzonderlijk steunen -, dat men van het legendarisch karakter der Loreto-verhalen gewaagt, omdat men alzoo den schijn heeft aan den godsdienst te ontnemen, niet wat hij bovennatuurlijks heeft - er zijn mysteriën en mirakelen die geene menschenhand schenden kan -, maar wat hij meebrengt aan poëtische schoonheid en betooverenden eenvoud. Ten onrechte. Want de uitstekende schoonheid en laat mij zeggen de apologetische waarde dier wonderhistories liggen juist hierin, dat zij de vrucht zijn der geestdriftige liefde, die der Moedermaagd wordt toegedragen door de geloovige wereld. Niet de geschiedkundige waarheid van hun inhoud geeft belang aan den sagenkrans van Karlemanje noch aan het epos van Sint Franciscus van Assisi: Roelandslied en Fioretti verdienen waardeering, omdat zij zijn het levend bewijs, de voortdurende getuigenis van de toovermacht, die een groot man uitoefende op zijnen tijd, van den geestelijken troost, dien een arme bedelaar heeft gestort in de zielen. Zoo is het ook met de verhalen betreffende de heilige Maagd: luider en beter dan alle geleerde verhandelingen verklaren zij, hoe diep de eeredienst tot de Moeder der Christenen van oudsher geworteld is in het hart van het volk. Overigens, P. Beissel, g.J., heeft het gezegd: de devotie tot Onze Lieve Vrouw van Loreto zal niet te lijden hebben van de onjuistheid der legende die uit haar is gegroeid. De scharen van morgen, zooals die uit de xiiie en xive eeuwen, zullen | |
[pagina 500]
| |
neerknielen in het heiligdom van Maria; zonder te gelooven aan de Casa van Nazareth zullen zij met hoopvol hart Degene aanroepen, die zulke heerlijke macht uitoefende op de gemoederen, dat uit teedere bewondering en kinderlijke genegenheid wonderverhalen en legenden als geurige bloemen opschoten rondom haar beeld; en omdat zij zullen gekomen zijn met eene blakende liefde en een onwrikbaar vertrouwen, zullen zij heengaan, getroost en gesterkt, gelijk hunne voorouders, beladen met hemelschen zegen. Dat is ook de meening van Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid Kardinaal Fischer, Aartsbisschop van Keulen. Bij de inhuldiging eener Duitsche kapel in het heiligdom van Loreto, den 18n October laatstleden, herinnerde hij zijne toehoorders aan de wonderlegende en de betwistingen, tot dewelke zij aanleiding geeft. ‘Ik wil mij in die controverse niet mengen’, zoo besloot hij; ‘edoch het zij mij toegelaten te wenschen, dat zij steeds door allen, niet met overhaasting en drift, maar met bezadigdheid en vromen zin worde behandeld. Wat er zij van de authenticiteit der Santa Casa, zooveel staat vast, dat het heilig Huis van Loreto in de toekomst gelijk in het verleden een der meest beroemde, der meest bezochte, door mirakelen vermaarde en door den H. Stoel aangeprezen heiligdommen is van de gansche wereld’Ga naar voetnoot(1). Het oordeel van Zijne Eminentie blijft het oordeel van ieder geloovigen christen.
Rome. Dr Alfons Fierens. |
|