Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Beethoven's levensgenootenAan de zedelijke beeltenis, die ik van den grooten meester poogde op te hangen, ontbreekt nog de omlijsting der uitwendige gebeurtenissen, der beïnvloedende betrekkingen. In deze leemte moet deze studie voorzien. En vooreerst Beethoven's oorsprong, zijn afkomst: Uit welken bodem was de stoere eik opgeschoten? - Verheugende vaststelling voor ons, Vlamingen: het was in ons klein land, en wel bepaaldelijk te Antwerpen. Uit de opzoekingen gedaan in de archieven en kerkregisters onzer stad door den bekenden musicoloog, ridder Leo de Burbure, blijkt dat de familie van Beethoven te Antwerpen gevestigd was van af het einde der zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot(1) Zij was herkomstig uit de omstreken van Leuven: Rotselaar, Leefdaal, Berthem. In 1706 zien wij een Willem van Beethoven, echtgenoot van Catharina Grandjean, wijnslijter te Antwerpen. Zijn zoon, Henricus-Adelardus van Beethoven, (geboren te Antwerpen in September 1683, aldaar overleden in September 1745), echtgenoot van Maria-Catharina De Herdt (overleden te Antwerpen in November 1753), was meester-kleermaker. Deze bracht het tot een zekeren welstand en kocht zelfs in 1713 het huis Sphera mundi, dat hij in de Nieuwstraat bewoonde. Doch allengs zakte zijn geluk. Zijn gezin telde twaalf kinderen; hij kon welhaast nauwelijks in hunne noodwendigheden voorzien, en, tot overmaat van ellende, kwam oneenigheid de betrekkingen der echtgenooten storen. De tweedracht ging zoo ver dat, op zekeren dag, de voorlaatste der zonen, Lodewijk genaamd, het ouderlijk huis ontvluchtte en zich aanbieden ging aan het kapittel der collegiale St. Pieterskerk, te Leuven. Hij bezat eene schoone stem en was reeds in de toonkunde gevorderd. Den 2en November 1731 werd hij als koorzanger tijdelijk aanveerd. Lang bleef hij | |
[pagina 202]
| |
echter te Leuven niet. Na drie maanden begaf hij zich naar Bonn, waar hij in Maart 1733 benoemd werd tot zanger aan het hof en in de kapel van keurvorst Clemens-August van Beieren, met eene jaarwedde van 400 florijnen. Dit was voor den tijd eene aanzienlijke som. Lodewijk van Beethoven was nog niet ten volle 21 jaar, toen hij, den 7en September 1733, trouwde met Maria-Josepha Poll, een 19-jarig meisje. Nu voor goed te Bonn gevestigd, was hij jaren lang een der meest gevierde artisten van het half-kerkelijk, half-wereldsch hof van keurvorst Clemens-August. Deze prins zelf was te Brussel, in 1700, geboren, toen zijn vader, Maximiliaan-Emmanuel van Beieren, landvoogd der Nederlanden was. Hij koesterde een bijzondere achting voor den Antwerpschen toonmeester, en ook zijn opvolger, Maximiliaan-Frederik, had dezelfde gevoelens. In 1763 stelde hij van Beethoven aan tot algemeen bestuurder der muziek aan zijn hof. Tot aan zijn dood bleef de Vlaamsche artist deze verhevene bediening bekleeden.Ga naar voetnoot(1) Deze Lodewijk van Beethoven was de grootvader van den grootvorst der muziek. Uit zijn huwelijk met Maria-Josepha Poll, (overleden te Bonn den 30en September 1774) had Lodewijk van Beethoven, onder andere kinderen, een zoon, Johann, die hem, in 1763, opvolgde als titularis-zanger aan de kapel. Johann van Beethoven was in 1740 geboren; den 12en November 1767 trad hij in den echt met Maria-Magdalena Kewerich, van Ehrenbreitstein, die hem vier zonen gaf: een eersten Ludwig, geboren den 2en April 1769 en reeds den 8en overleden; Ludwig van Beethoven, den grooten, geboren den 17en December 1770, (of den 16en: de 17e is de datum van Beethoven's doopsel); Caspar-Anton-Carl, geboren den 8en April 1774 en Nicolaus-Johannes, geboren den 2en October 1776.Ga naar voetnoot(2) Gemakkelijk had Johann van Beethoven al de bedie- | |
[pagina 203]
| |
ningen van zijn vader kunnen erven, had hij tegelijk gedeeld in de algemeene achting die de oude van Beethoven meedroeg. Tot het einde zijns levens inderdaad stond de Vlaamsche artist in hoog aanzien. Hij behield zijn frissche stem, niettegenstaande zijne gevorderde jaren, en iederen winter moest hij eene of andere rol vervullen in de zangspelen die op den schouwburg van den keurvorst werden opgevoerd. In 1771 zong hij nog, in 't Fransch, de partij van Dolmont den vader in Grétry's Sylvain; en in 1773, in 't Italiaansch, de rol van Brunoro in Luchesi's Inganno scoperto.Ga naar voetnoot(1) Ook in L'Amore artigiano en in Monsigny's Déserteur vond hij grooten bijval, volgens Wegeler.Ga naar voetnoot(2) Niet alleen als kunstenaar was de oude van Beethoven geëerd; zijne degelijkheid werd alom erkend. Johann van Beethoven integendeel was een mensch van zwak karakter, een dronkaard, een slemper, die vrouw en kinderen ongelukkig maakte. Als muzikant alleen had hij iets van zijn vader overgeërfd. Zijne twee jongste zonen aardden naar hem: niet zoo de oudste, Ludwig genaamd gelijk de grootvader en door hem over de vont geheven. ‘Vont smet’, zegt het Vlaamsche spreekwoord. Dit wordt bewaarheid in onzen grooten Beethoven. Zelfs uiterlijk geleek hij op zijnen peter. Deze was, volgens Wegeler, ‘een klein, krachtig man met uiterst levendige oogen.’Ga naar voetnoot(3) ‘Ook onze Beethoven was’, gelijk Ridder von Seyfried hem beschrijft, ‘van gedrongen lichaamsbouw, middelmatige gestalte, erg knokkelachtig, vol kloekheid, een beeld van kracht.’Ga naar voetnoot(4) Innerlijk ook was de kleinzoon het beeld van den grootvader. Van dezen had hij geërfd al de eigenschappen van den stoeren Vlaamschen stam: de degelijkheid, het vrije en onafhankelijke man-zijn, de oprechtheid in woord en daad, den diepen, vromen zin. Innig was hij verkleefd aan zijnen ouder, volgens Wegeler's getuigenis: ‘Van dezen grootvader, die... tegelijk Beethoven's peter was, hield de kleine Louis ongelooflijk; alhoewel hij hem vroegtijdig | |
[pagina 204]
| |
verloor, bleef de jeugdige herinnering, die hij ervan bewaarde, zeer levendig. Hij sprak geerne over zijn grootvader met zijne jonkheidsvrienden; en zijne vrome en zachte moeder, die hij veel liever zag dan den strengen vader, moest hem ook veel van grootvader vertellen. Het eenige wat hij zich uit Bonn naar Weenen liet sturen was het portret van den ouden Beethoven, door den schilder van 't hof, Radoux, vervaardigd, en tot aan zijn afsterven had hij er vreugde aan.Ga naar voetnoot(1) Deze aanhankelijkheid van Beethoven voor zijnen grootvader is voor ons, Vlamingen, van overgroote beteekenis. Immers de oude van Beethoven was heel en al Vlaamsch. Te Antwerpen geboren, had hij er de eerste, onuitwischbare indrukken opgedaan. Zijn latere handel en wandel te Bonn kon niets veranderen aan zijnen aard, te meer daar zijn vorstelijke beschermer ook Nederlander van geboorte was en de Nederlanders begunstigde. Algemeen dus wordt erkend dat Beethoven naar zijnen grootvader aardde. Hoe zeer werd dan zijne kunst beïnvloed door het Vlaamsch bloed dat in zijne aderen stroomde, eene kunst die zoo heel en al zielekunst was! Zou hij niet aan zijn Dietschen oorsprong te danken hebben de fiere klanken van zijne muziek, het onafhankelijk mannelijke van zijn doen en laten? Schindler zelf merkt het op, waar hij spreekt van Beethoven's afkeer voor alle dwingelandij, zijn neiging naar volksgezindheid. Deze bladzijde moet ik in haar geheel geven, daar ze zoo kenteekenend is. Zooals men weet werd Beethoven de ‘Sinfonia eroica’ ingegeven door het dwepen met Napoleon. ‘De bewondering voor Generaal Bonaparte was bij Beethoven niet enkel gegrondvest op de talrijke overwinningen aan 't hoofd van ontzaggelijke legers, maar veel meer op het feit dat het den buitengewonen man gelukt was, in weinige jaren, den chaos der gruwelijkste revolutie met krachtige hand terug te ordenen in de banden van den Staat. En dat die nieuwe orde van zaken op republikeinsche beginselen steunde, alhoewel deze niet van den eersten consul uitgingen, moest de sympathieën van Beethoven | |
[pagina 205]
| |
voor Bonaparte en den nieuwen staat nog verhoogen; reeds dan was hij den republikeinschen staatsvorm genegen, hartstochtelijke aanhanger als hij was van onbegrensde vrijheid en onafhankelijkheid. Dat neigen naar vrije staatsgrondwetten werd bij hem nog versterkt door de aanhoudende studie der Grieksche schrijvers, Plutarch en Plato.’Ga naar voetnoot(1) ‘Het net der partituur (van de Sinfonia Eroica) met de opdracht aan den eersten consul der Fransche republiek, enkel bestaande uit de twee woorden “Napoleon Bonaparte”, lag juist gereed om overhandigd te worden aan Generaal BernadotteGa naar voetnoot(2), die ze naar Parijs moest sturen, toen het nieuws te Weenen aankwam, dat Napoleon Bonaparte zich tot Keizer der Franschen had laten uitroepen. Graaf Lichnowsky en Ferd. Ries meldden deze gebeurtenis aan den toondichter. Nauwlijks had hij het nieuws gehoord, of hij greep zijne partituur, scheurde het titelblad af en wierp het op den grond onder verwenschingen tegen den nieuwen Franschen Keizer, “den nieuwen tyran”. ... Het duurde lang vóór de heilige toorn van onzen democratischen toondichter gestild was en zijn opgehitst gemoed weer bedaarde. Veel moesten zijne vrienden bidden en smeeken. Later gaf hij toe dat het nieuwe werk uitgegeven werd onder den titel “Sinfonia eroica”, met het bijschrift: “Per festegiare il sovvenire d'un gran uomo.”Ga naar voetnoot(3) Doch dit uitgeven volgde enkel twee jaar later.Ga naar voetnoot(4) Met de bewondering voor Napoleon was het echter voor goed gedaan; die was in hevigen haat veranderd. Enkel het tragisch einde des Keizers te St. Helena kon Beethoven weer tot verzoening stemmen. Zou in deze hardnekkigheid niet eene kleine erfenis van het Nederlandsch volkskarakter te herkennen zijn?...’Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 206]
| |
Wij zullen later nog veel bewijzen aantreffen van Beethoven's vrij en vrank gemoed. Dit enkele volstaat vooralsnu om te toonen hoe de Vlaamsche voorouders voortleefden in het grootste toongenie dat Duitschland ooit gekend heeft. Doch niet alleen manhaftigheid ademt Beethoven's kunst: zijn gemoedsleven is zoo rijk aan liefde, dat men daarin ook het vrouwelijk element ontwaart. Zou dit streelend-zachte zijner natuur niet een erfenis der moeder zijn? Wegeler spreekt op verschillige plaatsen van Beethoven's verkleefdheid voor deze zachte vrouw. De toondichter was, van zijne eerste jeugd af, wars van les-geven. Mevrouw von Breuning, die hem als haar eigen kind behandelde, verplichtte hem somwijlen zijn woord gestand te doen in het huis van den Oostenrijkschen gezant, die over haar woonde. Veelal bracht Beethoven het tot aan de deur, dan liep hij weg en beloofde den volgenden keer twee uren onderricht te geven. ‘Het gedacht aan zijn eigen benarden toestand was hem geen prikkeling’, zegt Wegeler, ‘wel dat aan de berooidheid zijner familie, vooral van zijne lieve moeder.’Ga naar voetnoot(1) Een nog treffender bewijs van deze genegenheid levert ons de allereerste brief die van Beethoven bewaard bleef. De meester had eenige maanden van het jaar 1787 te Weenen overgebracht en kwam over Augsburg naar Bonn terug. Hij schreef aan den raadsheer von Schaden, die hem te Augsburg zeer vriendelijk onthaald had:
‘den 15en Herfstmaand
wat gij van mij denkt, kan ik licht vermoeden; dat gij gegronde oorzaken hebt, niet gunstig over mij te oordeelen, kan ik u niet wederspreken; doch ik wil mij niet verontschuldigen, vóór ik die oorzaken heb aangestipt, waardoor ik hopen durf, dat mijne verontschuldigingen zullen aanvaard worden. Ik moet u bekennen dat, sedert ik augsburg verliet, mijne vreugd en met haar mijne gezondheid verdween; hoe | |
[pagina 207]
| |
dichter ik bij mijn Vaderstad kwam, hoe meer brieven ik van mijnen vader kreeg, mij nopend om gauwer te reizen dan gewoonlijk, daar mijne moeder niet in goede gezondheid was; ik spoedde dus, zoo zeer ik kon, daar ik zelf onwel werd: het verlangen mijne zieke moeder nog eens te kunnen zien, deed bij mij alle hindernissen wijken, en hielp mij de grootste bezwaren overkomen. ik trof mijne moeder nog in leven, doch in den ellendigsten staat van gezondheid; zij had de tering en stierf eindelijk ongeveer voor zeven weken, na veel smerten en lijden te hebben ondervonden. zij was voor mij eene zoo goede beminnelijke moeder, mijne beste vriendin; o! wie was gelukkiger dan ik, toen ik nog den zoeten naam moeder uitspreken kon, en hij gehoord werd, en aan wie kan ik hem nu zeggen? aan de stomme op haar trekkende beelden, die mijne verbeeldingskracht samenstelt? zoo lang ik hier ben, heb ik maar weinige genoeglijke uren genoten; den ganschen tijd door was ik met aamborstigheid geplaagd, en 't is te vreezen dat er tering uit voortkomt; daarbij komt nog melankolie, welke voor mij eene bijna even groote kwaal is als de ziekte zelf. zet u in mijne plaats, en dan hoop ik vergiffenis van u te bekomen, voor mijn lang stilzwijgen. de buitengewone goedheid en vriendschap, die gij hadt mij te augspurg drie Krlin te leenen, moet ik u verzoeken nog wat geduld met mij te hebben; mijne reis heeft mij veel gekost, en ik heb hier geen de minste vergoeding te hopen; het lot is mij hier te bonn niet gunstig. gij zult mij niet kwalijk nemen, dat ik u zoo lang met mijn gebabbel ophield, 't was alles noodig tot mijne verontschuldiging, ik bid u mij uwe vereerende vriendschap niet te onttrekken, daar ik niets zoo zeer wensch, als mij uwe vriendschap in eenigen deele weerdig te maken. ik ben met alle hoogachting uw gehoorzame dienaar en vriend
(Adr.:) Monsieur
| |
[pagina 208]
| |
Er is iets bijzonder roerends in dien brief, als men gedenkt dat deze zoo betreurde en zoo vroeg-ontvallen moeder de eenige vrouw was die door 't leven van den grooten meester moest gaan. Noch vrouw, noch zuster, noch verwante heeft de arme lijder gekend. Zijn hongerig hart zou enkel teren op de baatzuchtige vriendschap van broeders die hem bedrogen en van een onweerdigen neef. Dan verklaart men zich de talrijke uitroepingen die als snikken uit zijn gemoed opwellen, het nokken en stenen van zijne muziek: ‘o God - laat mij haar, gene eindelijk vinden, die mij in deugd zal versterken: die voor mij de veroorloofde mijne zal zijn.’Ga naar voetnoot(1) ‘Eene groote handeling, die gebeuren kon, daar te laten en zoo te blijven - o welk verschil met het leven zonder kommer dat ik mij zelven zoo dikwijls verbeeldde - o vreeselijke omstandigheden, die mijn gevoel voor huiselijkheid niet onderdrukken, maar mij wel beletten het te verwezenlijken, - o God, God, zie op den ongelukkigen B. neer, laat het niet langer zoo duren.’Ga naar voetnoot(2) Uiterst mannelijke kracht, teer vrouwelijk gevoel vormden den grond van Beethoven's rijke en volledige natuur, en hij had ze geërfd uit de twee wezens die hem het vroegst ontvielen. Grootvader van Beethoven stierf den 24en December 1773, toen het kind dus juist drie jaar oud was. Beethoven's moeder overleed den 17en Juli 1787. Aan den toondichter bleef niets meer over dan de weinig sympathieke vader; deze leefde tot den 18en December 1792; toen had zijn zoon sedert eenige weken Bonn voor goed verlaten. Gelukkig voor onzen meester dat hij, nevens zijne bloedverwanten, eene tweede familie aantrof in het huis von Breuning. Deze bestond uit de moeder, weduwe van een raadsheer van het Keulensch hof, uit drie zonen van Beethoven's jaren en eene dochter, Eleonore, die later met Wegeler trouwde, en eene leerlinge was van den jongen artist. Bij de Breunings heerschte, volgens Wegeler, al de blijheid, de losheid der jeugd, maar ook een ongedwongen | |
[pagina 209]
| |
beschaafde toon. De kinderen, geschaard rond eene eerbiedweerdige moeder, gaven Beethoven een schoon voorbeeld van huiselijk leven. 't Was ook daar dat de anders zoo verwaarloosde toondichter al zijne begrippen van ontwikkeling en cultuur opdeed, zijne eerste kennismaking genoot met de Duitsche letterkunde, vooral met de dichters. Ook aan den jongsten zoon gaf Beethoven les en deze was reeds uitstekend pianist, toen hij in 1798 stierf, na voleinding van zijne studiën in de geneeskunde. De tweede zoon, Stephan von Breuning, was Beethoven's levenlange vriend; 't is hij die wij 's toondichters oogen zagen sluiten en die ongelukkig hem volgde in 't graf zonder den tijd te hebben zijne kostbare bijzonderheden voor het nageslacht te bewaren. Wegeler verkeerde op vertrouwelijken voet in het huis von Breuning en dus ook met den welkomen gast. Zijne kennismaking met Beethoven dagteekende van 1782. In 1765 te Bonn geboren, was hij alsdan 17 jaar oud en zijn vriend 12. Reeds was deze toondichter. ‘Tot September van 1787 leefde ik zonder onderbreking in de innigste betrekking met hem; toen vertrok ik naar Weenen om mijne studiën in de geneeskunde te voleinden. Na mijne terugkomst in October 1789 verkeerden wij weer op de zelfde hartelijke wijze totdat Beethoven ook, tegen einde 1792, naar Weenen vertrok; ik week insgelijks daarheen in October 1794. Wij bevonden ons dus weer samen, in de zelfde onverflauwde gevoelens, en nu ging zelden een dag voorbij zonder dat wij elkander troffen.’Ga naar voetnoot(1) Eerst in 1796 keerde Wegeler naar Bonn terug, maar dan nog bleef hij met zijn vriend in betrekking door de hartelijke brieven die wij kennen en ook door hetgeen zijn zwager, Stephan von Breuning, te Weenen gevestigd, hem meldde. Wegeler's vrouw, Eleonore von Breuning, of gemeenzamer nog ‘Lorchen’, stond ook in hoog aanzien bij Beethoven. Getuige de volgende brief: | |
[pagina 210]
| |
‘Weenen, den 2en November 93.
Vereeringsweerdige Eleonore! Mijne dierbaarste vriendin!
Eerst nu dat ik hier in de hoofdstad haast een gansch jaar heb verleefd, krijgt gij van mij eenen brief, en toch bleeft gij gewis in immerdurend levendig aandenken bij mij.... Gij krijgt hier eene opdracht van mij aan U, waarvan ik enkel zou wenschen, dat het werk grooter ware en uwer meer weerdig. Ik werd hier lastig gevallen om dat werkje uit te geven en ik maak van deze gelegenheid gebruik, om U, mijne vereerensweerdige Eleonore, een bewijs te geven van mijne hoogachting en vriendschap jegens U en van mijn altijddurend aandenken aan uw huis. Moget gij deze kleinigheid aanveerden en er bij denken dat zij U gewordt van eenen U zeer vereerenden vriend. O, als zij U eenig genoegen kan schenken, dan zijn mijne wenschen volbracht. Het weze een kleine heropwekking van dien tijd toen ik zoo vele en zoo zalige stonden in uw huis overbracht; misschien houdt het mij in aandenken bij U, tot ik eens weerkom, wat echter in de naaste toekomst nog niet zal zijn. O wat zullen wij ons dan verheugen, mijne lieve vriendin; gij zult dan een vroolijkeren mensch vinden in uwen vriend, die, door den tijd en zijn beter lot bijgestaan, de voren van zijn vroegeren tegenspoed heeft toegedolven. ... Tot slot van mijnen brief waag ik nog eene bede; dat is, dat ik weer zoo gelukkig mocht zijn, mijne lieve vriendin, eene uit hazen-haren door uwe hand gebreide vest te bezitten: vergeef uwen vriend dit onbescheiden verzoek. Het spruit uit mijne groote voorliefde voor al wat van uwe handen komt, en in 't geheim mag ik U wel bekennen dat daaraan ook eene kleine ijdelheid ten gronde ligt, namelijk om te kunnen zeggen, dat ik iets bezit van een der beste, meest vereeringsweerde meisjes van Bonn. Ik heb nog wel de eerste, waarmee gij zoo goed waart mij in Bonn te begiftigen, doch zij is door de mode zoo onmodisch geworden, dat ik ze enkel als iets van U mij zeer kostbaar in de kleerkast kan bewaren....
P.S. Die V. (variaties) zullen voor u wat moeilijk te spelen zijn, bijzonder de trillers in de Coda. Dat moet U | |
[pagina 211]
| |
echter niet afschrikken. Dat is zoo geschikt dat gij niets dan de trillers te spelen hebt, de overige noten laat gij er maar uit, vermits zij ook in de vioolstem voorkomen. Ik zou zoo iets nooit gezet hebben, had ik niet dikwijls bemerkt, dat er hier en daar te W. iemand was om, wanneer ik 's avonds gefantazeerd had, 's anderendaags veel van mijne eigenaardigheden op te schrijven, en daarmee te pronken. Daar ik dan op voorhand wist, dat zulke zaken zouden verschijnen, besloot ik ze te voorkomen. Eene andere reden was ook de klavierspelers hier daardoor in verlegenheid te brengen. Vele van hen zijn immers mijne aartsvijanden, en zoo wilde ik mij op deze wijze op hen wreken, daar ik op voorhand wist, dat men hun hier of daar de V. zou voorleggen, en dat die heeren zich dan slecht uit den slag zouden trekken. Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
De variaties, waarvan hier sprake is, zijn die op het bekende thema van Mozart's Figaro: Se vuol ballare. Het was een van Beethoven's meest treffende eigenschappen, op de piano naar goeddunken te kunnen fantazeeren. Een groot licht werpt reeds die brief op 's meesters leven te Weenen, maar wij mogen Bonn met hem niet verlaten vooraleer te vermelden aan wie hij zijne muzikale opleiding verschuldigd was. Zijn eerste meester was zijn vader, die hem streng en onophoudend aan de studie, in huis, hield. ‘De uit geestelijk en zedelijk oogpunt weinig uitstekende vader’, zegt Wegeler, ‘zocht in den oudsten zoon eene hulp om de anderen op te brengen.’Ga naar voetnoot(2) Uit belang dus, niet uit liefde, kwam zijne bezorgdheid. Voor 't overige ‘was Beethoven's opvoeding noch opvallend veronachtzaamd, noch bijzonder goed. Lezen, schrijven, rekenen en een weinig Latijn leerde hij in eene openbare school.’Ga naar voetnoot(3) De verdere onderwijzers van den knaap in de toonkunst waren zekere Pfeiffer, muziekdirecteur, en hoboïst, en de twee hof-organisten: Egidius van der Eeden en Chr. Gott- | |
[pagina 212]
| |
lob Neefe. Nevens dezen laatste trad ook, in 1785, de vijftienjarige jongeling als organist op aan 't hof van Keurvorst Max-Franz, broeder van Keizer Jozef II. Deze benoeming was gebeurd om Beethoven te begunstigen en met hetzelfde doel zond de Keurvorst hem eenigen tijd later naar Weenen, zooals wij gezien hebben. 't Was gedurende dat eerste kort verblijf te Weenen dat Beethoven in aanraking kwam met Mozart. De nog jeugdige en reeds zoo rijpe meester zou zijn genialen opvolger nooit meer zien.Ga naar voetnoot(1) Als een voorgevoel van zijne toekomstige grootheid had hij, toen hij, na hem te hebben gehoord op een gegeven thema, de woorden uitte: ‘Deze jongeling zal nog veel van zich in de wereld doen spreken.’Ga naar voetnoot(2) Toen Beethoven voor de tweede maal naar Weenen ging en er zich vestigde, was zijn doel onder Haydn te studeeren. Keurvorst Max-Franz liet hem daartoe het volle bedrag zijner emolumenten aan de hofkapel. Al die gunsten had de jonge toonmeester te danken aan zijn eersten invloedrijken Maecenas: Graaf Waldstein, van Bonn, Deze beschermer riep hem vaarwel toe in het volgend briefken:
‘Lieve Beethoven! Gij reist thans naar Weenen ter vervulling uwer zoo lang betrachte wenschen. Mozart's muze treurt nog, den dood beweenend van haar kweekeling. Bij den onuitputtelijken Haydn vond zij wel eene schuilplaats, maar geen werkzaamheid; door u hoopt zij nog eens met iemand vereenigd te zijn. Door onvermoeide vlijt zult gij Mozart's geest verwerven aan de handen van Haydn. Bonn, den 29en October 1792. Uw ware vriend
Het bombastige van den stijl sluit de hartelijkheid niet uit, maar teekent de periode; en welk eene periode toen men de drie grootste namen der muziek in één adem kon | |
[pagina 213]
| |
uitspreken! Haydn, Mozart, Beethoven - de overheerlijke, onovertrefbare trits! Haydn laat zijn vroom-kinderlijk gemoed uitstralen in werken van ongestoorde diepte, als een kristal-helder water. Mozart zingt zijn jongelingshart uit in verrukkende zangen van streelende bekoring. Beethoven is de woeste, oerkrachtige man, alles-proevend, alles-lijdend, alles-genietend. Hij is meer dan de man, hij is het menschdom. Met Haydn heeft hij nochtans meer overeenkomst dan met Mozart, juist gelijk de volledige man dichter staat bij het reine kind dan bij den wispelturigen jongeling. In Haydn's grootsche eenvoudigheid ligt reeds de grond van Beethoven's geweldige grootschheid. Mozart's speelsche gratie bleef hem integendeel doorgaans vreemd. Aangeduid scheen dus Haydn om het ontkiemende genie te doen doorbreken - reeds te Bonn, of liever te Godesberg, bij zijn eersten terugkeer uit Engeland, werd hem Beethoven voorgesteld, en deze toonde hem eene door hem geschreven cantate, die Haydn hoog preesGa naar voetnoot(1). En nochtans algemeen genomen was Beethoven's opleiding bij Haydn eene mislukking. Schindler geeft ons eenigszins de reden er van: ‘Het is zeker dat Beethoven's kennis in de wetenschap der harmonie niet verder reikte dan de generaal-bas, toen zijn onderricht bij Haydn begon... Anderzijds is het bekend, dat lang reeds voor het jaar 1792 vader Haydn opgehouden had stelselmatig onderwijs te geven. Niet alleen zijne menigvuldige bezigheden als kapelmeester te Eisenach, in dienst van Vorst Esterhazy, hadden hem zulks jaren lang belet, maar ook zijn onophoudende werkzaamheid aan de schrijftafel; en tevens zijn toenemende ouderdom.’Ga naar voetnoot(2) ‘De leeraar was’, volgens Schindler, ‘voor den leerling niet geschikt, noch de leerling voor den leeraar.’Ga naar voetnoot(3) De eene te zeer gevorderd in jaren en de andere te vurig en te achterdochtig. De volgende anecdote zal bewijzen hoe licht Beethoven's argwaan verwekt werd: ‘Onder de vakgenooten bijzonder geacht door Beet- | |
[pagina 214]
| |
hoven was er zekere Johann SchenkGa naar voetnoot(1), de toondichter van het alombekende, in bijna alle Europeesche talen overgezette zangspel “De Dorpsbarbier”, een zacht, minzaam karakter en een grondige leeraar der muziekwetenschap. Op zekeren dag kwam Schenk onzen jongeling tegen, toen deze juist met zijn schrijfboek onder den arm van bij Haydn kwam. Schenk wierp een blik over het boek en ontwaarde hier en daar iets gebrekkigs. Beethoven, daarop opmerkzaam gemaakt, beweerde dat Haydn zoo even dit werk gecorrigeerd had. De schrijver van “De Dorpsbarbier” bladerde in het boek achteruit en vond eenige fouten tegen den regel en de wet, onverbeterd. Meer was er niet noodig om aanstonds bij Beethoven de meening te doen ontstaan dat Haydn het niet recht met hem meende. Hij vatte onmiddellijk het besluit de lessen bij hem af te breken, maar liet zich toch overreden om voort te gaan tot Haydn's aanstaande tweede reis naar Engeland (1794) hem daartoe gelegenheid gaf. Van dit oogenblik af echter werd Schenk verbeteraar, of liever eigenlijke leidsman van Beethoven voor het contrapunt, ofschoon deze voort bij Haydn met zijn boek ging, in welke stemming is licht te raden. Dat voortaan tusschen beiden de betrekking niet al te vriendelijk was, zal niet verwonderen.’Ga naar voetnoot(2) Ook in Ries' gedenkschrift wordt gedrukt op de onvriendelijke verhouding tusschen Beethoven en Haydn: ‘Haydn kwam er zelden van af zonder eenige zijstooten, wat bij Beethoven waarschijnlijk het gevolg was van vroegere herinneringen. Een oorzaak van dezen wrok was misschien de volgende: Op een soirée bij Vorst Lichnowsky moesten Beethoven's drie trio's (opus I) voor den eersten keer aan de kunstwereld geopenbaard worden. De meest bekende kunstenaars en liefhebbers waren uitgenoodigd, Haydn in 't bijzonder, wiens oordeel iedereen met spanning verwachtte. De trio's werden gespeeld en verwekten aanstonds buitengewonen lof. Ook Haydn zegde veel goeds daarover, maar raadde toch Beethoven aan het derde in C moll niet uit te geven. Dit maakte op Beethoven een zonderlingen indruk, | |
[pagina 215]
| |
daar hij het hield voor het bestgeslaagde, en inderdaad nu nog bevalt het meest en maakt het schoonst effect. Die woorden van Haydn lieten Beethoven gelooven dat Haydn nijdig was en ijverzuchtig, dat hij het niet goed meende met hem. Ik moet bekennen dat ik daar weinig geloof aan hechtte, toen Beethoven het mij vertelde. Ik vroeg het dan, met de eerste gelegenheid, aan Haydn zelf, en zijn antwoord bevestigde Beethoven's beweren, in zoo verre dat hij bekende verwonderd te zijn dat dit trio zoo gauw en zoo gemakkelijk begrepen werd en zoo gunstig werd onthaald door het publiek.’Ga naar voetnoot(1) Ries zegt verder: ‘Haydn verlangde dat Beethoven op den titel zijner eerste werken zou laten drukken: “Leerling van Haydn”. Dit wilde Beethoven echter niet! Hij had wel lessen bij Haydn genomen, zegde hij, maar niets van hem geleerd.’Ga naar voetnoot(2) ‘Is dat niet te veel gezegd?’ merkt Schindler met reden op. ‘Kan men niet aannemen dat, zelfs als het eigenlijke onderricht gebrekkig was, Beethoven menig kostbaren raad uit Haydn's mond opving?’Ga naar voetnoot(3) Zeer waarschijnlijk komt deze bewering voor als men Beethoven's werken doorgrondt. En ook in zijne waardeering van den buitengewonen man brachten de jaren een geheelen ommekeer. Schindler nog eens zal het ons bewijzen: ‘In de lente van 1824, ging ik eens in Beethoven's gezelschap over de Graben (eene plaats van Weenen); daar kwamen wij Schenk tegen. Beethoven was buiten zich zelven van vreugde bij de ontmoeting van dezen ouden vriend, waar hij in jaren niets had van gehoord: hij greep hem bij de hand en trok hem in de nabijgelegen herberg “Zum Jägerhorn”, en daar zelfs in de achterste kamer, die men bij klaren dage nog moest verlichten. Om ongestoord te blijven, draaide hij de deur in slot. Nu begon hij zijn hart te openen tot in de kleinste vouwen. Eerst kwamen de klachten over allerhande lotgevallen en ongelukken; daarna werden ook de voorvallen van de jaren 1793-94 | |
[pagina 216]
| |
besproken, en in eens brak Beethoven in luid lachen los, bij 't herdenken hoe zij beiden Haydn gefopt hadden, zonder dat deze er het minste van merkte. In dit tooneel hoorde ik voor den eersten keer spreken van de zeldzame betrekking tusschen de twee mannen. Beethoven, alsdan op het toppunt van zijnen roem, overlaadde den bescheiden componist van “De Dorpsbarbier” - die met lessen-geven zijn brood verdiende - met dankbetuigingen over de toewijding en deelneming hem bewezen in zijn leerjaren. Roerend was het afscheid tusschen beiden na dien gedenkweerdigen stond; zij verlieten elkander als voor 't leven, en inderdaad - Beethoven en Schenk kwamen nooit meer bijeen.’Ga naar voetnoot(1) Alle wrok tegen zijn grooten voorganger was dus uit Beethoven's hart geweken. Hij toonde het eens te meer in zijne laatste dagen. Omtrent half Maart was Hummel te Weenen aangekomen. Den zelfden dag nog verscheen hij bij 't ziekbed van den stervenden meester, in gezelschap van Andreas Streicher en van zijn leerling Ferdinand Hiller. ‘Sedert 1814 hadden de twee kunstenaars elkander niet gezien. Bij 't aanschouwen van Beethoven's lijdend wezen, barstte Hummel, ontsteld, in tranen los. De lijder poogde hem tot bedaren te brengen met hem eene plaat te toonen die hij van Diabelli gekregen had en die Haydn's geboortehuis te Rohrau verbeeldde. ‘Zie, lieve Hummel’, zegde hij, ‘dat is het geboortehuis van Haydn; ik kreeg het vandaag, tot mijn groote vreugd, ten geschenke; zulk een nietig boerenhutje! en daarin werd een zoo groot man geboren!’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 217]
| |
Beethoven had overigens niet zijne laatste stonden afgewacht om Haydn zijn recht te laten wedervaren. Zijne drie eerste sonaten voor piano (op. 2, F. moll, A dur, C dur, 1796) waren den ouden meester opgedragen. In eenen brief aan Vorst von Esterhazy, Haydn's grooten begunstiger, die Beethoven de mis in C dur besteld had, schrijft deze de volgende woorden: ‘Ik moet bekennen dat ik met veel vrees in uwe handen mijne mis zal overgeven, daar Gij d(oorluchtige) V(orst) de gewoonte hebt de ongeëvenaarde meesterstukken van den grooten Haydn te hooren voordragen.’Ga naar voetnoot(1)
Beethoven's bekende oprechtheid laat hem hier niet verdenken van vleitaal. Overal toch in zijne brieven uit hij zich met de zelfde nederigheid, de zelfde geringschatting van zich zelf tegenover de andere grooten. Zoo in een brief aan Breitkopf und Härtel, uit
‘Weenen, 13en Juli 1802.
.... ten opzichte der gearrangeerde zaken ben ik hartelijk blij, dat gij dezelve van de hand gewezen hebt, er moest wel een einde komen aan de onnatuurlijke woede, die thans heerscht, om zelfs klavierstukken op snaarinstrumenten te willen overdragen, instrumenten die elkander in alles zoo tegenovergesteld zijn, ik houd het vast staan, slechts Mozart kon zich zelf van het klavier op andere instrumenten overzetten, zooals ook Haidn - en zonder mij bij deze beide groote mannen te willen aansluiten, beweer ik het ook van mijne klaviersonaten...’Ga naar voetnoot(2)
Beethoven's edele bescheidenheid komt nog schoon uit in een brief door hem geschreven aan een meisje van 8, 10 jaar. Dat kind, reeds goede pianiste en dwepende met den meester, had hem, aangezet door hare gouvernante, in't geheim geschreven en een briefzaksken gestuurd, door haar vervaardigd. Beethoven antwoordde: | |
[pagina 218]
| |
‘Töplitz, den 17en Juli 1812.
Mijne lieve goede Emilie, mijn lieve vriendin!
Laat komt mijn antwoord op uw schrijven aan mij; menigvuldige bezigheden, gedurig ziekzijn mogen mij ter verontschuldiging dienen. De waarheid dezer verontschuldiging wordt bewezen door mijn hier-zijn tot herstelling mijner gezondheid. Wil niet aan Händel, Haydn, Mozart hun lauwerkrans ontrukken; hun hoort hij toe, mij nog niet. Uw briefzakje wordt opgenomen onder de andere blijken van de nog bij lange niet verdiende achting veler menschen. Ga voort, oefen u niet alleen in de kunst, maar dring ook in haar binnenste; zij verdient het, want enkel de kunst en de wetenschap verheffen den mensch tot de Godheid. Zoo gij soms iets mocht wenschen, mijne lieve Emilie, schrijf mij gerust. De ware kunstenaar heeft geen hoogmoed, hij wordt ongelukkig gewaar dat de kunst geene grenzen heeft, donker voelt hij, hoe ver hij van het doel verwijderd is en terwijl hij misschien door anderen bewonderd wordt, treurt hij, dat hij nog niet gekomen is daar waar een betere geest hem enkel als eene verre zon tegenstraalt....’Ga naar voetnoot(1)
Zou iemand die de kinderziel genoeg waardeerde, om zulke eenvoudig-grootsche zinnen te schrijven, niet den meest kinderlijk-grootschen onder de toondichters gewaardeerd hebben?
(Vervolgt.) M.E. Belpaire. |
|