Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
De Spaansche Jacobus-legende‘Iedereen weet, zegt Chamard, dat de Spanjaarden, meer dan alle andere volken der christenheid, vasthouden aan den apostolischen oorsprong hunner kerken.Ga naar voetnoot(1)’ Dat blijkt inderdaad wel zoo gezegd te mogen worden. Geleerde zoekers zijn goedgunstig genoeg geweest om de zendingsreis van den H. Paulus in Spanje voor waarschijnlijk te houden; de Spanjaarden echter verlangden meer: ook de H. Petrus had het evangelie in hun land verkondigd, doch van die vordering zagen ze al spoedig af; maar de prediking van den H. Jacobus den Meerdere in Spanje bleven zij hardnekkig verdedigen. Toch schijnt ook deze ‘overlevering’ tegenover de huidige kritiek moeilijk stand te kunnen houden. Geloofwaardige Acta van den H. Jacobus bestaan eenvoudig niet; van de legendenverzameling van den pseudo-Abdias zegt Tillemont zeer terecht: ‘Ce qui n'est que dans Abdias peut passer pour n'être nulle part.Ga naar voetnoot(2)’ Wat wij van Jacobus met zekerheid weten, na het Pinksterfeest, is dat hij op bevel van Herodes Agrippa I met het zwaard werd omgebracht te Jerusalem in 't jaar 43 of 44.Ga naar voetnoot(3) Anderzijds - wat niet te verwonderen is in een land met zoo'n geschiedenis - is er zoo goed als niets bekend over de eerste twee eeuwen van het christendom in Spanje: de legende had hier dus ruim veld en vrij spel. Lang zou ze nochtans op een aanknoopingspunt wachten; immers, zooals we verder zullen zien, kan er vóor de 9de eeuw geen sprake zijn van een eigenlijke overlevering, | |
[pagina 400]
| |
in of buiten Spanje, aangaande de zending van Jacobus in 't Iberisch schiereiland. Tusschen de jaren 825 en 835 (waarschijnlijk in 830)Ga naar voetnoot(1) werd bij Amala, in 't Bisdom Iria Flavia,Ga naar voetnoot(2) een oud graf ontdekt, dat, vooral sinds het verschijnen der Historia Compostellana in 1139, beschouwd werd als dat van den H. Jacobus.Ga naar voetnoot(3) Aan dat graf nu hechtte zich de legende, die later zou worden de ‘overlevering’ der Spaansche kerken. De twee scheppende factoren in alle legendevorming, het eenvoudige volk en de even lichtgeloovige geletterden, gingen met veel vertrouwen aan 't werk en het duurde niet lang of in Spanje wist men tot in bijzonderheden, wat men redelijkerwijze zoo al kon verlangen te weten over den H. Jacobus en zijne overblijfselen. Na den marteldood van den H. Stephanus kwam Jacobus naar Spanje, om daar de evangelieleer te brengen. Niemand wist eigenlijk, waar hij voet aan wal zette, zoodat het onzeker was welke stad het eerst met zijn bezoek werd vereerd, wat aanleiding gaf tot veel krakeel. Alle provinciën heeft Jacobus doorreisd en schier alle fatsoenlijke steden bezocht, terwijl hij op zijn weg kerken stichtte, leerlingen aanwierf en bisschoppen wijdde. Sommige zijner volgelingen zijn met name bekend.Ga naar voetnoot(4) Wijl de Handelingen der Apost. (XII, 2) verhalen hoe Jacobus te Jerusalem, op bevel van Herodes Agrippa I werd ter dood gebracht, was het niet meer dan billijk, dat men hem naar Palestina liet terugkeeren om daar door het zwaard te sterven. De meesten lieten het dan ook zóó gebeuren; sommigen nochtans deden hem in Spanje zelf den marteldood ondergaan.Ga naar voetnoot(5) Toen nu het doodvonnis aan Jacobus voltrokken was, brachten zijne leerlingen zijn lichaam over zee naar Spanje, bij welke gelegenheid zeer wonderbare dingen geschiedden. Zoo werd er verhaald dat de leerlingen, scheep gegaan | |
[pagina 401]
| |
zijnde, insliepen en 's anderendaags bij hun ontwaken bemerkten, dat zij in Spanje waren; ze droegen het lichaam aan land en legden het neer op een steen, maar zie: het verzonk in den steen als in een vloeistof, enz. In de Hist. Compost. is die overbrenging veel minder fabelachtig. Laten we hierbij alvast opmerken, dat de aankomst van de overblijfselen eens heiligen op een schip - liefst zonder tuig of bemanning - in de heiligenlegenden een veelvuldig vóorkomend thema is.Ga naar voetnoot(1) De heilige schat werd bij Compostella begraven, doch bleef er onbekend, totdat Theodomir, bisschop van Iria, door een wonderteeken voorgelicht, hem ontdekte.Ga naar voetnoot(2) Dit alles werd ook verhaald en bevestigd in een brief van Paus Leo III,Ga naar voetnoot(3) die, jammer genoeg, in vertrouwbare bronnen niet te vinden is. Dat is in hoofdzaak de legende. Op verzoek van Alphonsus den Kuische, koning van Leon, zou de zoo even genoemde paus den bisschopszetel van Iria Flavia naar Compostella hebben verplaatst.Ga naar voetnoot(4) Boven het graf bouwde men eene kerk, die echter in 997 door de Arabieren werd verwoest, eerst rond 1080 ving men aan met den bouw eener tweede, prachtige kerk, in 1112 tot kathedraal verheven. Rond het heiligdom van San Jago vormde zich allengs eene stad. In 1124 werd Santiago di CompostellaGa naar voetnoot(5) een aartsbisdom en zóovele pelgrims | |
[pagina 402]
| |
stroomden er weldra heen uit alle oorden der christenheid, dat het na 't H. Land en Rome de voornaamste bedevaartplaats werd en terecht den naam ontving van Mekka van het Westen. Paus Sixtus IV stelde in 1478 de belofte eener bedevaart naar Compostella gelijk met die van een pelgrimstocht naar Jerusalem of Rome, en behield het ontslaan van deze belofte voor aan den H. Stoel.Ga naar voetnoot(1) De metropolitaan van Compostella is tegenwoordig, na den aartsbisschop van Toledo, de eerste prelaat van Spanje. Ziedaar dus een legende, die nogal erg veel bijval en praktische gevolgen heeft gehad.
* * *
Laten we nu eens in 't kort nagaan of die ‘overlevering’ betreffende de prediking van Sint Jacobus in Spanje ook wel eerbiedwaardig is om haren ouderdom, of ze wel wortels geschoten heeft in de eerste eeuwen en of de feiten ze niet logenstraffen. Daar is vroeger reeds veel over dit vraagstuk geschreven, vooral natuurlijk ‘à l'époque des savants en us.’ Niet slechts aan de Spanjaarden, maar ook aan Galliërs, Britten, Ieren, Venetiërs en Armeniërs zou Jacobus de goede tijding hebben verkondigd. De Sarden, van hun kant, beweerden dat de goede apostel op zijne reis naar Spanje hun eiland had aangedaan, zoodat zij dus nog vóor Spanje de weldaad des geloofs van hem hadden ontvangen. Zoo b.v. - 't is maar een aardigheidje - een zekere Salvator Vitalis, die o.a. als bewijs voor zijn stelling aanvoert, dat Sardinië (naar Sandaliotae) als 't ware de sandaal was, waarop Jacobus den voet heeft gezet om naar Spanje over te stappen, immers volgens Marc. (VI, 9) moesten de Apostelen sandalen dragen!... 't pleit wel sterk voor 's mans meer dan gewone eenvoudigheid. Ter zake. - Men heeft voor de legende van Jacobus' prediking in Spanje bewijzen aangehaald als deze: dat het woord van Christus: ‘Gij zult mij getuigen zijn in Jerusalem, en in geheel Judea en Samaria, en tot de grenzen der aarde,’ geldt voor alle Apostelen en voor alle volkeren; - dat men van de Spanjaarden | |
[pagina 403]
| |
niet zoo streng oorkonden eischen kan, wijl hun land zóo door oorlog en vervolging voortdurend werd geteisterd, dat alle bewijsstukken haast noodzakelijk moesten verloren gaan; - dat de oude schrijvers niet noodig geacht hebben te boeken, wat iedereen bekend was; - dat de sedert onheuglijke tijden bestaande overlevering op zich zelf voldoende bewijst; - dat, wie deze traditie verwerpt, door 't feit zelf ook wricht aan de bewijskracht der kerkelijke geloofsoverleveringGa naar voetnoot(1); enz. dat alles klinkt echter wat ruim hard voor menschen van de 20ste eeuw, wij voelen tegenwoordig meer behoefte aan bewijzen a posteriori, aan feiten. Wat nu kan er voor of tegen de legende worden ingebracht? Hefele zegt, dat de apostelen Jerusalem nog niet hadden verlatenGa naar voetnoot(2), toen Jacobus in 44 den marteldood stierf; bijgevolg kon deze vóór dien tijd Spanje niet hebben geëvangeliseerd, doch, hoewel er mogelijkheid voor deze veronderstelling bestaatGa naar voetnoot(3), wij hebben geen vertrouwbare gegevens, om met eenige zekerheid iets te kunnen vaststellen over het tijdstip en de wijze van het uiteengaan der Apostelen. Het volgende zegt wellicht iets meer: dat de H. Paulus in Spanje zou geweest zijn staat niet vast, maar zooveel is zeker, dat hij plan had om er heen te gaan, wat duidelijk genoeg blijkt uit den brief, dien hij tusschen de jaren 55 en 58Ga naar voetnoot(4) schreef aan de christenen van Rome (XV, 24, 28.) De fiere, zelfstandige Paulus nu was gewoon slechts het evangelie te prediken in streken ‘waar Christus nog niet genoemd was, om niet op eens anders grondslag te bouwen’, gelijk hij in denzelfden brief en terzelfde plaats uitdrukkelijk verklaart (XV, 20). Waaruit dus volgen zou, dat het geloof door Jacobus in Spanje niet verkondigd was, tenzij men aanneme, dat Paulus van die prediking onkundig was gebleven, wat evenwel niet waarschijnlijk is, aangezien het schiereiland toen reeds terdege bij de Romeinsche wereld was ingelijfd. | |
[pagina 404]
| |
Het sterkste argument nochtans tegen de legende ligt in het stilzwijgen der oude schrijvers. Wel verre dat er in de eerste eeuwen sprake zou zijn van Jacobus' prediking in Spanje, moeten we wachten tot de laatste helft der 2de eeuw om de kerken van Spanje vermeld te vinden. De H. Irenaeus, bisschop van Lyon († rond 202) schreef: ‘De talen in de wereld mogen verschillen, de zin der overlevering is toch één en dezelfde. De kerken in Germanië hebben geen ander geloof en geen andere traditie als die in Spanje, of Gallië, enz.’Ga naar voetnoot(1) En bij Tertullianus (einde der 2de en begin der 3de eeuw) leest men: ‘In wien immers hebben alle natiën geloofd, tenzij in den Christus, die reeds gekomen is? In wien hebben ook andere volkeren geloofd? de Parthen, de Meden... alle oorden van Spanje, de verschillende stammen van Gallië’, enz.Ga naar voetnoot(2) Trouwens we weten dat keizer Decius reeds in 250 de christenen in Spanje vervolgde en dat omtrent het jaar 300 te Elvira (Grenada) een concilie werd gehouden, waar 19 Spaansche bisschoppen zetelden en een dertiental andere kerken door priesters vertegenwoordigd waren. Doch waar zullen we nu eenig spoor ontdekken van de bewuste ‘overlevering’? Men kan waarlijk niet beweren, dat de ernstige schrijvers in Spanje ontbraken gedurende de eeuwen die nu volgen. Het lijdt ook geen twijfel of zoo eervol een traditie zou voor dezen niet onopgemerkt zijn gebleven, hadde ze toen ter tijde bestaan. 't Is immers niet aan te nemen, dat de dichter Prudentius (tweede helft der 4de eeuw) van dergelijke overlevering geen partij zou getrokken hebben, hij die zijn land in begeesterde hymnen verheerlijkte en in een zijner schoonste zangen de steden van Spanje voorstelt, die op den oordeelsdag vóor Christus den Rechter verschijnen met de overblijfselen hunner martelaren en beschermheiligen, om aldus erbarming te verwerven. Doch Prudentius vermeldt de legende niet. Ook de geschiedschrijver Paulus Orosius (begin der 5de eeuw), Idatius, bisschop van Chaves (395-470), Martinus, aartsbisschop van Braga († 580), | |
[pagina 405]
| |
Joannes van Biclaro, bisschop van Gerona († rond 620), Isidorus, aartsbisschop van Sevilla († 636), Braulio, bisschop van Saragossa († omtrent 650), Julianus, aartsbisschop van Toledo († 690) en zoovele anderen: niemand blijkt iets van de Jacobusoverlevering te weten. Toch wel: Isidorus van Sevilla zegt: ‘Jacobus, zoon van Zepedaeus en broeder van Joannes, de vierde in rangorde, schreef aan de twaalf stammen onder de heidenen verspreid, verkondigde het evangelie aan de volken van Spanje en der westelijke landen en verbreidde het licht zijner prediking over het westen der wereld. Hij werd door den viervorst Herodes met het zwaard omgebracht en is begraven in Marmarica.’Ga naar voetnoot(1) En Julianus van Toledo schrijft: ‘Petrus heeft Hem (Christus) gepredikt te Rome, Andreas in Achaia, Joannes in Azië, Filippus in Gallië, Bartholomaeus in Parthië, Simon in Egypte, Jacobus in Spanje, Thomas in Indië, Matthaeus in Ethiopië, Judas Thaddaeus in Mesopotamië.’Ga naar voetnoot(2) Edoch, deze beide werken zijn volgens de bevindingen der kritiek niet van de hand van Isidorus en Julianus.Ga naar voetnoot(3) Er is meer: het geschrift, op naam van Isidorus gezet, blijkt eenvoudig een, hier en daar bijgewerkte, vertaling te zijn van een der drie byzantijnsche Apostelkatalogen. Aan die herkomst heeft het dan ook de vereenzelving te danken van Jacobus Zebedaeuszoon met den schrijver van den ‘Jacobusbrief’ en die van den viervorst Herodes Antipas met Koning Herodes Agrippa I: dergelijke grove onjuistheden zijn niet zeldzaam in 't oorspronkelijke. Die Grieksche katalogen nu, wier bestaan men tot de 7de eeuw kan achterhalen, zeggen van Jacobus alleen: dat hij predikte onder de twaalf stammen, op bevel van Herodes onthoofd werd en begraven, volgens sommige teksten te Cesarea (van Palestina), volgens andere in Marmarica,Ga naar voetnoot(4) doch van een missiereis naar Spanje is | |
[pagina 406]
| |
geen sprake. Men vindt deze slechts vermeld in ‘vrije’ Latijnsche vertalingen der katalogen.Ga naar voetnoot(1) Aldhelmus van Malmesbury († 709) schijnt wel reeds zulk eene overzetting gekend te hebben. In een reeks metrische opschriften, bestemd voor de altaren der H. Maagd en der twaalf Apostelen in eene basiliek, zegt hij van Jacobus: ‘Hij heeft het eerst de volkeren van Spanje door zijne leering bekeerd.’Ga naar voetnoot(2) Mgr. Duchesne heeft de Byzantijnsche katalogen nauwkeurig onderzocht en is tot het besluit gekomen, dat ‘een wijze en voorzichtige kritiek als eersten plicht heeft er volstrekt geen rekening mee te houden’ en dat ‘ze zijn voor de apostelgeschiedenis wat de Valsche Dekretaliën zijn voor de geschiedenis der Pausen, d.i. het gelijkwaardige van niets.’ De meeste gegevens toch zijn zuiver willekeurig en steunen op hoegenaamd geen overlevering. ‘Maar, voegt hij er bij, kan men er geen partij van trekken voor de studie der overlevering, die zij beweren weer te geven, zij zijn niettemin zeer nuttig voor het bestudeeren der latere traditie, welke zij in mindere of meerdere mate hebben beïnvloed. Deze opmerking is niet slechts toepasselijk op het Oosten, hunne bakermat, maar tevens op de Latijnsche wereld, waar vertalingen, zooals we zagen, ze reeds vroeg hebben verspreid.’Ga naar voetnoot(3) Wanneer het nu aldus gesteld is met de Grieksche katalogen, dan verdienen de westersche vertalingen al evenveel vertrouwen. De meest natuurlijke invloed toch der Byzantijnsche lijsten op een Spaanschen of Gallischen vertolker is wel deze, dat hij gemeend heeft een zeer billijk verlangen te voldoen en verdienstelijk werk te verrichten met aan zijn land, dat toch onder de voornaamste deelen der christenheid mocht tellen, ook een apostel als eersten geloofsverkondiger te geven. Op die wijze werd Jacobus aan Spanje en Filippus aan Gallië toegekend. Dat gebeurde zonder de minste vrees of wroeging: op dat gebied was de goede trouw en de lichtgeloovigheid tegen alles bestand en kon men niet te ver gaan in een tijdvak, waarin de relikwieënvereering en de heiligverklaringen door het volk tot ernstige misbruiken | |
[pagina 407]
| |
oversloegen,Ga naar voetnoot(1) waarin ‘de kerken om strijd aanspraak maakten op de eer van apostolische stichting’ en ‘de uitvinders dezer eerzuchtige verzinselen zeker waren in het volk een bondgenoot te vinden voor elke onderneming, die de plaatselijke hartstochten vleide’Ga naar voetnoot(2) en de vaderlandsche eigenliefde. Zooals we reeds zagen, waren de gewijzigde Latijnsche vertalingen der Byzantijnsche apostelkatalogen op 't einde der 7de eeuw in Spanje binnengedrongen en deden er haar invloed gelden.Ga naar voetnoot(3) Dat blijkt o.a. uit een werk - ditmaal echt - van Julianus van Toledo, waarin hij zegt, dat ‘Jacobus Jerusalem, Thomas Indië, Matthaeus Macedonië verlicht (door de prediking des evangelies.)’Ga naar voetnoot(4) In de Grieksche katalogen nu wordt voor Matthaeus geen missieveld aangewezen; doch in de westersche vertalingen wordt hem juist Macedonië toegekend en aan Jacobus Spanje. Julianus had derhalve een kataloog onder de oogen, die Jacobus den Apostel van zijn vaderland noemde. Maar naast dezen bezat hij ook den Latijnschen kataloog van den pseudo-Abdias (in Gallië op 't einde der 6de eeuw samengesteld.) Immers, bij Abdias haalt Jacobus den Joden een twintigtal teksten der profeten aan en toont vervolgens aan, hoe deze in Christus vervuld zijn.Ga naar voetnoot(5) Ook volgens Julianus predikt Jacobus onder de Joden en bewijst de waarheid zijner leer door hen te doen zien hoe een lange reeks schriftuurteksten in Christus werden vervuld; om dit laatste nu uit te drukken gebruikt Julianus schier letterlijk dezelfde woorden, welke Abdias Jacobus in den mond legt om het tweede deel zijner bewijsvoering tegenover de Joden in te leiden. Dus Julianus had eenerzijds de verzameling van den pseudo-Abdias, die Jacobus voorstelt als predikend in Palestina, anderzijds een gelatiniseerden Byzantijnschen kataloog, waar Jacobus voorkomt als de apostel van Spanje. Wat doet hij nu? ‘Hij | |
[pagina 408]
| |
zegt geen woord van die prediking in Spanje, en dat in een boek gericht aan Erwigius, koning van Spanje, en in een gedeelte, gewijd aan 't ontleden der onderrichtingen, welke ieder der apostelen gaf aan hen, onder wie hij heeft gepredikt of geacht wordt te hebben gepredikt. Dat stilzwijgen is zooveel als een veroordeeling. Het hoofd der Spaansche kerk heeft de toewijzing van Jacobus aan zijn land gekend: hij heeft ze verworpen. En dit weegt des te zwaarder, wijl Julianus verheven is boven alle verdenking van buitenmate strenge kritiek. Een man die de legendeGa naar voetnoot(1) van Sint Jacobus aanneemt gelijk zij voorkomt in de verzameling van Abdias; een man, die vertrouwen genoeg heeft gehad in den Bijzantijnschen kataloog om te kunnen spreken van Matthaeus' prediking in Macedonië, die is in waarheid niet erg lastig. Hij heeft niet geaarzeld ten opzichte van Matthaeus, hoewel de pseudo-Abdias hem tot apostel van Ethiopië maakt; doch dat komt wijl hij zich niet met voldoende kennis van zaken daarover kon uitlaten. Macedonië en Ethiopië waren te ver afgegelegen, dan dat hij over dezer tradities kon oordeelen: hij heeft de eerste de beste aanvaard. Zoo was 't echter niet ten opzichte van Spanje. Julianus wist wat men zeide of niet zeide over den apostolischen oorsprong [der kerken] van zijn land. Van de beide vermeende overleveringen heeft hij die verworpen, welke roemrijk ware geweest voor de Spanjaarden, natuurlijk omdat hij wist, dat zij geen enkel aanknoopingspunt had in de plaatselijke meening.’Ga naar voetnoot(2) Het blijkt dus wel een uitgemaakte zaak te wezen: tot het einde der 7de eeuw verwerpen de gezaghebbende schrijvers en kerkvorsten van Spanje zelf de legende, die zich allengs begint te vormen. In de Mozarabische liturgieGa naar voetnoot(3) is al evenmin een spoor te vinden van een bijzonderen eeredienst, steunend op een zendingsreis van Jacobus in Spanje. In de Mis ter eere van | |
[pagina 409]
| |
Sint JacobusGa naar voetnoot(1) wordt met geen enkel woord herinnerd aan de zoogezegde overlevering. Wel blijkt (uit de Orationes) dat de samensteller den H. Jacobus heeft gehouden voor den schrijver van den Kath. BriefGa naar voetnoot(2) en herinnert (in de illatio en post pridie) een omstandigheid van den marteldood des apostels levendig aan de Passio Jacobi van Abdias, nl. de beul zou hem een koord om den hals hebben geslagen en daarmede naar de strafplaats hebben gesleurd.Ga naar voetnoot(3). In het officie van Jacobus, op 30 December in het Mozarabisch (of Gothisch) brevierGa naar voetnoot(4) treffen wij de legende aan, doch alléén in den hymnus der Vespers, terwijl in geheel het overig officie niet meer gerept wordt over Jacobus' prediking in Spanje. Wijl echter ook daar aan Thomas Indië, aan Matthaeus Macedonië en aan Filippus Gallië wordt toegewezen, wat weer duidelijk den invloed verraadt eener bijgewerkte Latijnsche overzetting der Byzantijnsche katalogen, mogen we besluiten dat de hymnus waarschijnlijk eerst laterGa naar voetnoot(5) werd ingelascht en derhalve moeilijk ten gunste der legende kan worden ingeroepenGa naar voetnoot(6). Ziedaar dan de getuigenissen van Spaanschen oorsprong. - Zou men elders wellicht beter op de hoogte zijn? Laten wij eerst eens gaan hooren bij de naaste buren, in Gallië. Daar toch kan men niet onkundig gebleven zijn van zoo roemrijk een overlevering, de volkeren bezuiden en benoorden de Pyrenaeën hadden in de 5de en 6de eeuw te nauwe betrekkingen met elkander, de Gallische geletterden stelden toen te veel belang in dergelijke kwesties, dan dat we bij hen geen echo zouden terugvinden. De Abdiasverzameling, het Hieronymiaansch Martelaarsboek van Auxerre, de werken van Gregorius van Tours en van Fortunatus, ‘dat alles, zegt Duchesne, vertegen- | |
[pagina 410]
| |
woordigt een zelfde letterkundig midden, nl. de Frankische kerkelijke wereld van het einde der 6de eeuw.’Ga naar voetnoot(1) Welnu geen enkel dezer dokumenten spreekt van de legende. Het martelaarsboek vermeldt eenvoudig, met niet meer woorden dan noodig is, den ‘sterfdag (25 Juli) van den apostel Jacobus, broeder van den evangelist Joannes.’Ga naar voetnoot(2) Fortunatus († omstreeks 600, als bisschop van Poitiers) weet zonder twijfel ook van niets, want die had het zeker niet gezwegen in zijn dichterzangen. Zoo schrijft hij b.v. een brief aan Martinus, bisschop van Braga, in Gallicië, en verhaalt daarin hoe de Apostelen zich de wereld verdeeld hebben, maar het aandeel van Jacobus vermeldt hij niet: 't is de eerste Martinus, zegt hij, die Gallië het licht des evangelies heeft gebracht, terwijl de nieuwe Martinus (nl. van Braga) de apostel was van Gallicië: in hem vond het de kracht van Petrus, de leer van Paulus, den bijstand van Jacobus en Joannes.Ga naar voetnoot(3) Fortunatus heeft dus aan een prediking van Jacobus in Spanje niet gedacht. Dit blijkt evenzeer uit een gedicht over ‘den maagdom’, waarin onder de landstreken en steden, die alle haar aandeel moeten leveren voor de vorming van het koor der heiligen in den hemel ‘het heilig land de Sinte Jacobussen zendt’ (Zebedaeuszoon en Alphaeuszoon), terwijl Spanje zich met den martelaar Vincentius moet vergenoegen.Ga naar voetnoot(4) - Dat voor Gallië. - Nu nog te Rome even gaan luisteren. Paus Innocentius I schreef in 416 een brief aan Decentius, bisschop van Gubbio, waarin hij zegt: ‘... het is klaarblijkelijk, dat in gansch Italië, Gallië, Spanje, Afrika, Sicilië en de tusschenliggende eilanden niemand kerken heeft gesticht, tenzij degenen, die de eerbiedwaardige apostel Petrus of zijne opvolgers tot bisschoppen hebben aangesteld. Dat men getuigenissen aanbrenge om te bewijzen, dat een ander apostel in die provinciën heeft - of gezegd | |
[pagina 411]
| |
wordt te hebben geleeraard. En kan men geen teksten aanhalen, wijl het onmogelijk is er te vinden, dan is men gehouden datgene te volgen, wat gebruikelijk is in de Roomsche kerk, van welke zij ontwijfelbaar afstammen.’Ga naar voetnoot(1) Waar een bewering zóo vierkant en zóo zeker wordt vooruitgezet, kan men moeilijk denken aan lichtvaardigheid of ongenoegzame kennis van zaken. Sommige voorstanders der legende nochtans zochten hun heil in een onderscheid: Innocentius sluit wel het stichten van kerken uit, maar niet het prediken; Jacobus nu heeft heel goed kunnen prediken zonder kerken te stichten, derhalve blijft zijne zending in Spanje onaangetast. Wij antwoorden: Vooreerst wordt door Innocentius' brief wel degelijk ook de geloofsverkondiging uitgesloten, althans in de veronderstelling dat gewoon-menschelijke taal een voor menschen verstaanbaren zin heeft; vervolgens is het genoeg bekend dat de apostelen op hunne zendingsreizen er zich niet bij bepaalden het evangelie te prediken, maar dat zij in de voorname steden, wanneer het aantal leerlingen aangroeide eene kerk stichtten en daarover een bisschop aanstelden, om dan hunne prediking elders te hervatten. Trouwens de kerken van Spanje beriepen zich om strijd op haren apostolischen oorsprong. Eindelijk heeft het den schijn alsof de H. Hieronymus nog aan de zijde van de aanhangers der legende was. Hij zegt: ‘Toen Jezus de Apostelen op het strand der zee van Genezareth bezig zag met hunne netten te herstellen, riep hij hen en zond hen in volle zee, om van de visschers van visschen te maken visschers van menschen, die het evangelie zouden verkondigen van Jerusalem tot Illyrië en Spanje, en binnen korten tijd de macht van Rome zelf zouden bemeesteren.’Ga naar voetnoot(2) Wat bewijst nu die volzin? Er is eigenlijk alléén sprake, volgens de evangelieteksten die Hieron. aanraakt,Ga naar voetnoot(3) van de twee broederparen Petrus en Andreas, Jacobus en Joannes, die vóor hunne roeping tot het apostelschap het visschersbedrijf uitoefenden. Wijl echter de woorden van Hieronymus niets nader bepalen, zouden zij ook alléén be- | |
[pagina 412]
| |
wijzen, dat de geloofsprediking in Illyrië, in Spanje en in Rome met hetzelfde recht aan elk der vier apostelen kan worden toegeschreven en niet uitsluitend of ook maar voornamelijk aan Jacobus. Hetzelfde onbepaald karakter vertoont een andere tekst van Hieronymus, die zegt: dat ‘de geest Gods de Apostelen heeft verzameld, ze hun lot heeft aangewezen en ze gescheiden, opdat de een naar Indië, een ander naar Spanje, een derde naar Illyrië, een vierde naar Griekenland zou gaan.Ga naar voetnoot(1)’ Men moet in dergelijke gezegden niet meer willen zien dan er feitelijk in ligt: Hieronymus heeft eenvoudig de verspreiding van het evangelie over de aarde willen aantoonen en laat daarom in uiteenloopende richtingen apostelen vertrekken naar de voornaamste gedeelten der toenmaals bekende wereld, waarbij natuurlijk Spanje, als de gewichtige provincie van het Romeinsche rijk en vooral als ‘de grens van 't Westen’ niet vergeten mocht worden.
* * *
Vatten we samen: de ‘kerkelijke overlevering’ (tot Rufinus) plaatst het missieveld en de begraafplaats van Jacobus den Meerdere in Jerusalem; de verzameling van Leucius Charinus (4de en 5de eeuw) spreekt niet van Jacobus; de verzameling van Abdias (van af het einde de 6de eeuw) laat Jacobus Palestina niet verlaten; volgens de Byzantijnsche katalogen predikte hij aan de twaalf stammen en werd begraven te Cesarea (in Palestina) of in een stad van Marmarica (in Afrika). Noch in Spanje noch elders vindt men een spoor van de Jacobus-legende vóor 't einde der 7de eeuw, ja, de voornaamste Spaansche bisschoppen verwerpen ze. Van dat tijdstip af ontmoet men ze hier en daar, in werken ontstaan onder den invloed der bijgewerkte vertalingen van de Byzantijnsche katalogen, vooral in De vita et obitu, etc. ten onrechte aan den H. Isidorus van Sevilla toegeschreven; zoo b.v. in de altaaropschriften van Aldhelmus van Malmesbury (niet van Walafridus Strabo), bij Freculphus van Lisieux (Chron. II, l. 2, 4.) bij Notker van St. Gallen (Martyrol. ad 25 Jul.) Dergelijke enkele geschriften evenwel | |
[pagina 413]
| |
kunnen niet gezegd worden een overlevering te vertegenwoordigen. De ontdekking van het bewuste graf, bij Santiago di Compostela (omstreeks 830), gaf definitief het aanzijn aan de legende, die nu hoe langer hoe meer het vertrouwen won en later het steunpunt werd voor nieuwe verzinselen, waaronder de legende betreffende de bedevaartplaats van ‘O.L.V. van den Pilaar’, te Saragossa.Ga naar voetnoot(1) - Toch had de Jacobus-legende ook in 't vervolg nog wel eens een aanval te doorstaan. Zoo verhaalt HefeleGa naar voetnoot(2), dat de aartsbisschop van Toledo, Rodrigo Ximenes, in een voorafgaande vergadering (8 Oct. 1215) der vierde Synode van Lateranen, er zich over beklaagde, dat zijne primaatsrechten door den aartsbisschop van Compostella niet erkend werden. Toen deze daartegen inbracht dat het niet aanging eene kerk, gewijd aan Sint Jacobus, die 't eerst het evangelie in Spanje had verkondigd, van den zetel van Toledo afhankelijk te maken, toen antwoordde Ximenes o.m. dat Jacobus nooit naar Spanje gekomen was, dat men nergens zekere gegevens daarover kon vinden, dat hij zulks alleen in zijne jeugd van vrome vrouwen had gehoord, enz., aldus volgens Hefele. Dat oordeel van den geleerden Ximenes schijnt ook Baronius aan het twijfelen gebracht te hebbenGa naar voetnoot(3). In Spanje bleef de strijd voortduren tusschen Toledo en Compostella en deed zich gelden bij het herzien van 't Romeinsch brevier onder Clemens VIII. In de uitgave van Pius V las men: ‘Vervolgens doorreisde hij (Jac.) Spanje en predikte er het evangelie, waarna hij naar Jerusalem terugkeerde. “Bellarminus vondt dit” zeer twijfelachtig (daar wellicht geen enkel degelijk schrijver als getuige daarvoor kon ingeroepen worden)’ en Baronius wijzigde den zin aldus: ‘Volgens de overlevering der kerken van dat land kwam hij weldra naar Spanje en bekeerde eenigen tot het geloof.’ (uitg. 1602). Doch de Spanjaarden kwamen daar heftig tegen op, zoodat in de uitgave van Urbanus VIII (1632) de bevestigende lezing opnieuw werd opgenomen: | |
[pagina 414]
| |
‘Weldra vertrok hij naar Spanje en bekeerde daar eenigen tot Christus, van welke er daarna zeven, door den heiligen Petrus tot bisschoppen gewijd, naar Spanje gezonden werden.’Ga naar voetnoot(1) Ook in de volgende eeuwen heeft de legende voor - en tegenstanders gehad. In den laatsten tijd echter wordt én de prediking van Jacobus in Spanje, én de overbrenging van zijn lichaam vrij algemeen verworpen, zelfs door Spaansche geleerden. - Nu kunnen vrome zielen zich soms wel wat ergeren aan de bevindingen der historische kritiek, toegepast op de heiligenlevens, en ‘een indruk wegnemen dien de godsvrucht blijkt in de hand te werken, valt niet zoo gemakkelijk als men wel denkt’, zegt de bollandist Delehaye. En hij voegt er bij: ‘Vele lezers zijn niet genoeg op hunne hoede voor het vage vooroordeel, dat aan de schrijvers van heiligenlevens ik weet niet welk voorrecht toekent, krachtens hetwelk deze, meer dan ieder andere klasse van schrijvers, gevrijwaard zouden zijn tegen de afdwalingen der menschelijke zwakheid.’... ‘De samenstellers van heiligenlevens, zegt hij verder, hebben helaas! veel gezondigd en wij kunnen ons alleen troosten met de gedachte dat hun veel zal worden vergeven.... Een eerste dwaling, en wel de meest voorkomende, bestaat hierin: dat men den heilige niet weet te scheiden van zijne legende. Men neemt een verhaal aan omdat het gaat over een terdege authentieken heilige; men twijfelt aan het bestaan van een heilige, omdat de hem betreffende geschiedenissen niet erg aanneembaar, ja, zelfs belachelijk zijn... 'n Martelaar, die nooit buiten de enge muren zijner basiliek werd vereerd, herleeft voor ons in geloofwaardige akten van weergalooze schoonheid. Een andere, wiens graf scharen van menschen uit gansch de wereld tot zich trok, is nog maar bekend door verhalen, minder boeiend dan de Duizend-en-één-nacht, doch van ongeveer dezelfde geschiedkundige waarde.... ‘Andere dwaling: tegenover de gegronde conclusies van het wetenschappelijk onderzoek de overlevering stellen der kerk, waar de heilige op bijzondere wijze wordt ver- | |
[pagina 415]
| |
eerd... Velen achten zich gerechtigd de bevindingen der kritiek te betwisten, voorgevend dat men de plaatselijke tradities moet eerbiedigen. Jammer genoeg, wat men doorgaans siert met den naam van traditie eener bijzondere kerk is het in omloop zijnde verhaal der legende van den patroonheilige, en het soort van eerbied dat men daarvoor eischt is: het zonder meer te beschouwen als eene historische overlevering; onaanneembare aanmatiging natuurlijk zoo men meent zich te kunnen ontslagen achten de waarde der getuigenissen te wikken en te wegen.’ Daaruit besluit hij verder ook: ‘De overleveringen der kerken van Frankrijk (lees: Spanje), die aanspraak maken op een apostolischen oorsprong, klimmen op tot het tijdperk, waarin men begon geloof te slaan aan de legenden, op welke hare aanspraken steunen. Dit tijdperk kan in schier alle gevallen gemakkelijk worden vastgesteld, en een legende pogen te wettigen door middel eener overlevering, waarvan zij zelve de bron is, dat is doodeenvoudig een sluitrede in kringloop.’Ga naar voetnoot(1)
O. D'Hose, m.S.C. |
|