Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||
BoekennieuwsHerders Konversations Lexikon. 3e Auflage. Reich illustriert durch Textabbildungen, Tafeln und Karten. 8 Bände geb. in Halbfranz zu M. 100 Freiburg i. Br. Herdersche Verlagshandlung.We zijn aan 't 4e deel. 't Spreekt vanzelf dat de recensie van een encyclopoedisch werk wel wat impressionistisch is. Er staan daarin zoo heel veel zaken die mijlen ver afliggen van onzen gewonen werkkring of buiten onze liefhebberij-wandelingen dat we daarover zelfs geen bewering kunnen uitspreken. Maar als we zien met hoeveel stiptheid is bewerkt datgene waarin we na jaren praktijk wel mogen beoordeelen zonder veel wagen, en als we dan hooren van vakmannen in andere dingen, dat ze even tevreden zijn over 't geen ze nasloegen voor hún specialiteit, dan kan men zoo allengs gerust zijn dat het impressionisme op een minimum slinkt en plaats maakt voor objectieve wezenlijkheid. Zoo mogen wij ook voor dit deel getuigen dat de artikelen over taal- en letterkunde voorbeeldig zijn afgewerkt, en met een weergalooze volledigheid. Enkel merken wij aan, dat nevens Dom Laurent Janssens ook wel zijn oom, onze dichter Alfons Janssens, een plaatsje mocht hebben gevonden. Onder ‘Kloos’ wordt de Julia der nieuwe Gidsers een ‘satire’ genoemd; 't ware juister te spreken van een ‘mystificatie.’ Met veel nauwgezetheid ook zijn de bijdragen over Kunst bewerkt. Een kenner, die anders niet zal nalaten te bedillen waar er pak voor is, prees mij de model-uitvoering der artikelen over aardrijkskunde; die over Jerusalem en Kaïro vond hij meesterstukken: daarin vindt hij dingen die hij in de meest uitgebreide monografieën vruchteloos opzocht. Zij die verlekkerd zijn op actualiteiten in Staathuishoud- en Staatkunde, in Handel, in Industrie en in Techniek zullen hier hun gading vinden. In opzicht van illustratiepracht stijgt deze bundel nog boven de vorige drie: Kermissen voor 't oog zijn de afbeeldingen bij Hans Holbein, bij Hebraïsche, Indische, Islamische, Japanische en Karolingische Kunst. Indrukwekkend zijn de platen bij Katakomben-Kapelle; en 't artikel Katakombe zelf toont ten overvloede aan dat de rubriek Geschiedenis op de hoogte blijft, reeds vroeger erkend. De aardrijkskundige kaarten maken Herder tot een prachtig atlas: Hinterindien, Italien, Japan, Jerusalem, Kapkolonien, Kirchenstaat, Kleinasien, Klimakarten. Uiterst belangwekkend ook zijn de geïllustreerde teksbijlagen over Kolonialgeschichte, Kohlenindustrie, Kanalisation, Kaffee, Kakao, Herz, Holz, Hygiene, enz. Van hygiene gesproken, bij zwartkijkers, die niets doen dan | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
grommelen op de menschen en op 't leven, zal de inzage van dit prachtwerk van kennis en kunst wel verzoenend werken. | |||||||
Civitas, eene inleiding tot de philosophie der gemeenschap, door H. van Treslong, (2 deelen, 281-230 bladz.) - Rotterdam, bij Brusse. - fl. 4,90.Het werk is geschreven in 'n krachtige, geestdriftige taal, met zoo 'n rijkheid van beelden, dat de wijsgeerige gedachten er haast uit het oog verloren worden. De redeneering nu is niet al te sterk, en tracht dan ook een goeden steun te vinden in het gevoel. De nieuwe wereldbeschaving, die hier wordt voorgehouden, kan wel tot deze gedachten worden herleid: de ziel moet zich losmaken uit de duizendvoudige verlokkingen der zelfzucht, ‘om in een reis vol ontbering en leed de wereldbron te hervinden, waaruit zij ontsproot’. - De individueele ziel, hier, is geen onsterfelijke: ‘Is het werktuig der zintuigen verbrijzeld, is het lichaam verwoest, dan is ook de zielsmuziek verloren; de ziel spat uiteen in hare elementen’ (bl. 157, II). En toch mag haar ideaal op haar zelven niet begrensd blijven; zij moet de menigvuldige menschelijke illusies pogen te ontkomen, die inbeelding en hartstocht in haar trachten neder te leggen. Op de puinen der idolen, die ikzucht en enge begeestering door de eeuwen hebben opgebouwd, zal zij de ware vrijheid voelen. De lichaamsmensch worde vergeten, om slechts te denken aan de gemeenschap, die door de onbewuste aantrekkings- en opvattingskracht der sympathie en antipathie is voortgebracht. In die onderdompeling van het ik in de gemeenschap wordt het besef gewekt van een zedelijken geest ‘die niet sterfelijk is, al wisselen de gestalten. waarin die geest zich openbaart’. Voor dit hooger geestesleven ‘moet de macht van het instinct wijken, wordt al het afzonderlijke van het brokstuk Mensch verbrijzeld om te worden versmolten tot de ideale gemeenschap des geestes, die opgenomen wordt in het hemelsch verbond, dat den God van Hemel en Aarde verheerlijkt als onsterfelijken, vrijen Schepper. In dat uur vallen de ketenen van den dwang, en de vrije Menschheid, de ziel der Aarde, zingt jubelend haar bevrijdingslied, den grooten Verlosser ter eere.’ De menschheid moet dus progressief naderen tot het volledig onthecht-zijn van het Ik. Individuën sterven, maar het hooger geestesleven duurt voort tot zijne eindelijke verwerkelijking. Dat is 't ideaal tot wezenlijkheid geworden. ‘De kinderen der menschheid zingen hunne vreugdeliederen, en de ouderen, ontroerd door de stem van het goddelijk lied, verveelvoudigen hunne kracht om den godstempel te maken tot een stralende stad van licht en liefde.’ Aan dien tijd komt ook een einde; dan ‘op andere planeten ontkiemt weldra de goddelijke daad tot een nieuw gebeuren, tot een nieuw opbloeien van bewustzijn en “menschelijk” begeeren, tot ook daar het blijde leven wordt uitgedoofd, en de moede geest wederkeert tot den liefdevollen boezem Gods.’ Van Treslong's werk is een schoone droom, maar toch een droom. 't Is een soort stoïcisme, dat een edel streven wil baren. Goed gekant tegen 't kleine van 't leven, zonder daarom een | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
eeuwig-zijn aan het individu te erkennen. 't Is ten andere slechts de dichterlijke uitdrukking van een denkbeeld, dat reeds door Duitsche wijsgeeren werd vooruitgezet. A. Baert. | |||||||
Ons leven: bladzijden uit het dagboek van een schacht; ingeleid, uitgegeven en aangeteekend door Jozef de Cock, Leuven: Keurboeken, Amsterdam, Van der Vecht. - Prijs fr. 2. -.'t Stond al lang gedrukt dat J. de Cock een nieuw boek zou laten verschijnen en 't werd dan ook gretig verwacht. De eerste bladzijden immers uit Dietsche Warande en Belfort beloofden. En eindelijk lag het daar voor mij jong, springlevend, frisch. Niet als Uit de Reistesch in een oud grijs pak, maar wel in een splinternieuw rozig kleedje met vooraan een niet onaardige symbolische plaat. Een intrigue is er niet, Ons Leven is ook niet een roman. We vinden er enkel eenige tooneelen uit het studentenleven, onderling met elkaar verbonden door de schachten-figuur van Pol Wilmans. ‘Pol Wilmans woont in het Justus Lipsius College. Lang duurt het niet of de 1e schrijver van “Met Tijd & Vlijt” komt hem uitnoodigen een lezing te houden in zijn genootschap. Pol, de bloode schacht, durft niet weigeren en heeft dan ook succes. Daar moest natuurlijk eens op gedronken worden en samen met zijn makkers trekt hij naar “Hertog Jan” waar ze hem zoolang bezighouden dat het uur verstreken is, en dat hij voor de gesloten deur komt van den “Just”. Te vergeefs geklopt, hij is en blijft buiten en tot overmaat van ongeluk, ook de Hertog Jan is toe. Er blijft hem nu niets meer over dan in de stad een beetje rond te loopen en we ondergaan al de indrukken van een armen buitengesloten schacht. Afgemat raakt hij 's morgens toch in zijn bed, en krijgt ten slotte nog eene goede vermaning van den President om zijn “delogeeren”. 'T was daar niet het eenige gevolg van zijn lezing. Een verslag was ook verschenen in den XXe Siècle en dit haalt hem 2 brieven op den nek: één van zijn zuster, die hem in moeders naam aanmaant toch zijn studiën niet te verwaarloozen voor bijkomende zaken, en een anderen van zijn oud-professor. In het antwoord op dezen laatsten neemt hij de gelegenheid waar om een goed loopje te nemen met al het Grieksch dat men hem in 't college inpompte. Alles loopt goed af tot in den 3en trimester. Dan is 't blokkenstijd; toch vindt Pol den tijd om in een artikel voor “Hooger Leven” al zijn gal tegen de examens uit te braken, een studentenfeest bij te wonen te Vlierbeek, en ook al eens naar een lof te gaan op den Coesarsberg. 'T examen is daar, Pol legt het met onderscheiding af en loopt spoedig naar het telegraaf-kantoor een telegram zenden.’ Hier is het dagboek uit. De inleiding die Jef de Cock aan dit ‘dagboek’ toevoegde is een pereltje van lossen scherts en fijnen humor. 'T is daar ook een der karakteristieke trekken van het gansche werk. Het best geslaagd schijnen me wel te zijn naast de bladzijden in D.W. en B. verschenen, de lezing in Met Tijd en Vlijt en de beschrijving van het lof op den Coesarsberg, al mag men mis- | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
schien wel beweren dat dit laatste maar tamelijk los met het overige samenhangt. Van minder gehalte is o.a. het tooneeltje in Hertog Jan, waarbij, rechtuit gesproken, professor, dat sermoentje, vrijwel afgezaagd, mij een beetje wrevelig maakte, Dit en andere zaken nog kunnen misschien wel hun verklaring vinden hierin, dat professor de Cock zulke tooneeltjes niet heeft kunnen meeleven en dus ook niet dóórkijken. Maar nemo perfectus... Ons Leven is en blijft een brok gezonde literatuur, vol tintelenden levenslust, die ons dubbel aangenaam aandoet; ten eerste omdat het een blijde toon is in de andere soms zoo sombere letterkunde onzer dagen, ten tweede omdat het voor de oud-studentenjeugd een zalige herinnering is aan dat gezelligjoelige Leuvensche Universiteitsleven. C.D.B. | |||||||
Krates, door Justus Van Maurik. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. 4e deel der volksuitgaaf.Krates is één verhaal van honderd zes en vijftig bladzijden: een roman volkomen oud-genre, erg-romantisch in de mindergoede beteekenis des woords, boeiend genoeg en soms hartroerend, maar waarschijnlijkheid geen zier, valsch idealisme genoeg. Die Krates is een bult met een kunstenaarsziel, wees van een ten gevolge van delirium tremens overleden dronkaard, die na een aantal lotgevallen het als kunstenaar zeer ver brengt en aan een heel net meisje geraakt. Neen, Justus, een uitstekend novellenschrijver ben je, maar als groot-romanschrijver raak je maar heel weinig graden boven nul. L. Dosfel. | |||||||
Supplement Vivat's geillustreerde encyclopedie. - Prijs 50 cent., aflevering 106.Deze aflevering loopt van bladz. 241 Bull tot bladz. 320 Dalfsen. In dit nummer hebben we voornamelijk opgemerkt de artikelen: Calderon, Calvin, Canada, Celibaat, Celstraf, Chartistenbeweging, China, Co-educatie, Bindvliesontsteking Contrapunt, Correctie in de typographie, Crimineele statistiek, Cultuurstelsel, Curaçao, Cuypers de bouwmeester. | |||||||
Alde legenden van Sente Franciscus, in 't licht gegeven door P. Stephanus Schoutens, Minderbroeder, bij A. Bruynincx-Noë, Antwerpen.Dit boek misschien wel juister betiteld: ‘Spieghel der volcomenheid’, volgens de Latijnsche en het grootste getal der middelnederlandsche handschriften, behelst 63 kapittelen van den Speculum Perfectionis, in 1898 uitgegeven voor de eerste maal door P. Sabatier. Het is overgenomen uit een handschrift in den jare 1459 geschreven door Broeder Jan van Roest, Provinciaal der Beggaarden, te Hoegaerden. Geene oorkonde in de reeks der nieuw ontdekte documenten over de Franciscaanschè geschiedenis werd drukker besproken dan het ‘Speculum Perfectionis’. Niet zonder reden. Moeten we geloof hechten aan sommige geschiedvorschers dan | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
brengt dit document een geheelen ommekeer te weeg in de Franciscaansche geschiedenis. Het is ons overgeleverd door eene menigte Latijnsche handschriften en eenige Italiaansche, die in vier klassen zouden kunnen gerangschikt worden: 1o de collectie van Avignon (het uitgangspunt), 2o de verzameling van Italië, 3o die van het Noorden, en 4o de Italiaansche vertaling van Bruni. Over den oorsprong van het Speculum Perfectionis, alde Legenden of Spieghel der volcomenheit (gelijk gij het noemen wilt), staan vooral drie gevoelens tegenover elkaar.
Wie was nu de opsteller ervan? Nieuwe twistvraag! Broeder Leo, zegt Sabatier. Dit gevoel wordt alleen door hem nog aangekleefd. Een onbekende, zeggen de anderen, die het verzamelde (minstens gedeeltelijk) uit de schriften der Gezellen. De Socii zelf, beweren sommigen, dit blijkt uit het gedurig herhaald refrein: Nos qui cum eo fuimus etc. wi di mit hem warenGa naar voetnoot(6). Over den eigenlijken vertaler der Middelnederlandsche handschriften kan, ons dunkens, tot hiertoe niets uitgemaakt worden. Het oudste, dat gedagteekend is, klimt op tot 1420. Op welk Latijnsch handschrift mogen de middelnederlandsche vertaald zijn? Op deze belangwekkende vraag antwoordde de geleerde P. Kruitwagen b.f.m.; volgens de ‘Revue d'Histoire ecclésiastique’Ga naar voetnoot(7). ‘Uit een nauwkeurig onderzoek der teksten stelde P.B. Kruitwagen vast dat de twee verzamelingen gemaakt zijn op hetzelfde oorspronkelijk Latijn, volkomen gelijk aan de Ms 1743 de la Mazarine de Paris.’ Dit gevoelen kunnen | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
we in 't geheel niet bijtreden. Ziehier de reden: Is het middelnederlandsch handschrift vertaald op de Mazarinus 1743 dan moet het opgemaakt worden uit inhoudsdeelen die in beide handschriften gelijk zijn en waar zij verschillen van de andere handschriften. Welnu die gelijkheidstrek bestaat, onderscheidingsteeken bestaat noch in de groote noch in de kleine varianten, die het Vlaamsch manuscript en de Mazarinus 1743 aanbieden. Integendeel op menige plaats zou men zeggen dat het Middelnederlandsch dichter nadert bij het manuscript door Sabatier uitgegeven. Eene enkele opwerping betreffende het incipit zou men hier kunnen inbrengen. Doch het handschrift waar naar de Vlaamsche vertaling bewerkt is kon zoo wel hetzelfde Latijnsche incipit hebben als de Mazarinus. Dit doet ongetwijfeld de waarde der Vlaamsche handschriften stijgen voor 't algemeen belang der Franciscaansche questie en het is alles behalve bewezen dat de Middelnederlandsche handschriften enkel nuttig zijn voor de godsdienstgeschiedenis van 't Nederlandsch volk en van de Nederlandsche taal. Te breedvoerig heb ik misschien uitgeweid over de overlevering in handschrift, het opsteltijdstip en de schrijver of schrijvers van het Speculum Perfectionis. Het voornaamste is toch wel, gelijk Sabatier en Leon de Kerval opmerken te bepalen welke rang het bekleedt onder de Franciscaansche oorkonden. Niemand kan redelijker wijze de hooge historische waarde van het Speculum Perfectionis ontkennen. Arnold Goffin, Tielemann, Buisson, P. Guérard, Dr Lempp, Littles, P. Mandonnet, P. Marcellina da Civezza, P. Lemmens, P. Semeria, Toceo, Vernet, Sabatier, Goetz zijn het over dat punt eens. Maar wat de graad van waarde betreft dat is moeielijker om vaststellen; ook de critici verschillen hier van gevoelen. P. Sabatier en Léon de Kerval vooral in het Bollettino houden staan dat het een document is zonder weerga in de geschiedenis der Heiligen. Het overtreft verre al de andere bronnen der Franciscaansche geschiedenis, tot zelfs Thomas a Celano's vita prima et secunda. Dr Goetz denkt dat Celano de hoeksteen blijft van 't gebouw der Franciscaansche geschiedenis; volgens hem zijn er van de 125 hoofdstukken van het Speculum 50 die geen oordeel wettigen over zijn ouderdom, 43 welke steunen op aloude traditie, volkomen herwerkt; 32 geven een oude traditie waarschijnlijk echt, 10 zijn zeker ouder dan de vita secunda van Thomas a Celano. Alvorens de bewering van Goetz als klinkende munt aan te nemen zou men toch goed doen de critiek van Léon de Kerval, over het Speculum Perfectionis verschenen in het Bollettino aandachtig te overwegen. Het zou ons te ver brengen, wilden we de bewijzen onderzoeken die deze verscheidene gevoelens staven. Het zij voldoende tot besluit er op te wijzen dat P. Stephanus Schoutens de Vlaamsche Letterkunde en de Franciscaansche quoestie een grooten dienst bewees met de aandacht te trekken op te Middelnederlandsche handschriften. Voorzeker ware zijne uitgave hooger in waarde gestegen, was zij kritisch geweest en voorafgegaan van eene kritische inleiding. Maar ik besluit met het woord van P. Kruitwagen: leverde hij het volmaakte niet, wij zijn hem dankbaar voor het nuttige dat in zijne uitgave ligt. Fr. Stanislas O.P.M. | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
Schoolboeken.
| |||||||
[pagina 278]
| |||||||
worden gedaan: de episoden van Haarlem en Alkmaar. De slagschaduwen van den Hollandschen Tacitus vallen hier minder talrijk en minder duister. Er smeult onder die sombere soberheid van verhalen wezenlijke ontroering om 't vaderlandsche lijden en de heldhaftige worsteling van die twee steden: er polst leven onder 't grijs-grauwe der beschrijvingen van hoop en vrees in de wisselende krijgskansen, geleid als 't ware door ‘een grillige menschenbegochelende Macht.’ Ook nog om iets anders is deze uitgave kostelijk: om de vele zakelijke en woordelijke toelichtingen van den tekst, die voor menschen van onzen tijd letterlijk onmisbaar zijn.
- Nr 8. Dezelfde lof moet betuigd aan de wijze van uitgave van Justus Van Effen's ‘Hollandsche Spectator’. Ook hier immers is de inleiding goud waard: We zijn met van Effen vertrouwd - met den mensch en den kunstenaar - op enkele minuten. Zoo luidt de eerste voorstelling: ‘In het dartele en weelderige geslacht van het begin der 18e eeuw toont (Van Effen) zich de degelike Hollander, het produkt van zedelik zelfbedwang. Maar tevens is hij de vertegenwoordiger van een alzijdig kosmopolitisme. Door de lens van zijn geest straalt een beschaving, die een Europees karakter heeft gekregen, en met het Frans als verkeerstaal, de kiemen van 't moderne denken tot alle volken heeft gebracht. Zo is Van Effen, de rechtschapen zoon van een brave vader, tegelijk de op-en-top “heer”, die zich thuis voelt in alzijdig-geestelike en mondaine kringen. Hij beweegt zich even gemakkelik in de roef bij de schipper, en is even gezocht in een legatie-corps als hij zelf op z'n plaats meent te zijn tussen de slabedden en bij 't weidevee van de buitenman.’ Wat zegt ge van onzen Hollandschen La Bruyère? Even zaakrijk als in nr 3, zijn hier ook de taalkundige uitlegnota's van den tekst. Maar die tekst zelf wat een verschil met dien van Hooft! Wat verkwikking, wat ongeëvenaarde quantum satis-mengeling van levensernst en levensleute, van hart- en nieren doorspiedende menschenkennis en uiterlijke beschrijvingskracht! Hoe vol is die mensch van de ellende en de schoonheid van ons bestaan, en ook van de klucht ervan. Van Alphen neme 't niet euvel, maar dit is eerst ‘leeren en spelen’. Men leert immers ontzaglijk veel hier: ook mensch te zijn. Waarlijk, met onzen van Effen, hebben we Engeland zijn beste essayisten niet te benijden. Ook niet om hun eigenlijk schrijftalent. Want zelden is 't Nederlandsch proza hooger gestegen dan in den Hollandschen Spectator: zoo natuurlijk en zoo karakteristisch meteen zoo sober en zoo kleurig, zoo gemoedelijk en zoo fijn, zoo harmonieus een, en vol. Klinkt hier en daar een wending verouderd, men vindt nog niets geen dufheid aan die taal van vóor straks 200 jaar. Ook ditmaal is de keuze der stukken voortreffelijk: Uit de zedekundige vertogen Zelfonderzoek, - Hoe het publiek de Spectator moet lezen, Enghartigheid in 't wederzijdsch waarderen. - Uit de ‘Karaktertiepen’; ‘Zoïlus als tiepe van de ingebeelde geleerde, Simplicius en Snoefzwetser als tiepen van den eerlijken en den geslepen koopman’, Krokinus en Philantus, als tiepen van den onvergenoegden en den vergenoegden. - Uit de realistische zedeschilderingen, - Geertje Levens en | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
meester Jochemius (dat is kort en klaar een meesterstuk), Tysbuurs Os, en dat onbetaalbare Kobus en Agnietje. Te dezer gelegenheid moet ik ook zeggen wat ik lees op den omslag dezer beide bundeltjes: De Bibliotheek van Nederlandsche Letterkunde wordt uitgedijd tot de 19e eeuw: Op het model van Hooft en van Effen verschenen al: Vondels Jephta, Vondels Gysbrecht van Aemstel, Huygens' Zeestraet, Uit de Zedeprinten, De Stedestemmen en de Dorpen; Bredero's Spaansche Brabander; De Genestet's Leekedichtjens Zie, zoo versta ik een bloemlezing. Als ik blader in 't geen we hier in Vlaanderen hebben onder dien naam krijg ik 't gevoel van een hoofdstad-volksgedrum, waar ik eventjes tijd heb om, in 't rasse voorbijgaan, dien meneer te salueeren, dien bekende toe te knikken, dien vriend een wuifhandje te gooien, en bij dien vertrouwde eventjes handdrukkend stil te staan, ondertusschen aanhoudend op hoede voor schenenschoppers, lendenschenders, teenentrappers, - als dan maar geen zwaaiende wandelstok of geen paraplu, in provinciaal waterpas onder de oksels, in uw gezicht komt verschijnen. Men komt thuis; men heeft veel kennissen gezien, met enkele gesproken, men weet eigenlijk niets nieuws en men is doodmoe. Neen, dan doe ik liever mijn tijd er af, en 'k wacht tot Pieter Cornelis-zoon Hooft mij eens kan ontvangen op 't Muiderslot. 'k Moet wel goed oppassen op mijn manieren, ik mag wel niet neerzitten als ik moe word van 't staan, 'k moet mij wel erg inspannen om bij te houden, 't geen die zeer geleerde drost mij met den ernst van een pater conscriptus vertelt. Maar als ik thuis kom heb ik toch een zeer belangwekkend man leeren kennen langs zijn besten kant. Ofwel, - 'k beken het, 't is aangenamer - ontvang ik zelf een avondbezoekje thuis. Justus van Effen komt na 't souper een paar uren passeeren. 'k Lig te rooken in een rustzetel en 'k luister naar hem die vertelt; hij vertelt, en ik denk en knik, en lach en knip een traan weg... en Justus moet heen met een dank u, want, hoe is 't gods mogelijk? de twee uren zijn om! Ja, dat heet ik een schrijver bloemlezen. En 'k wensch dat Wolters' boekjes hun weg vinden naar onze hoogste humanioraklassen. J.P. | |||||||
Van oude tijden tot heden. Geschiedenis van ons Vaderland door J.M. Vos. 9e druk. Noordhoff, 1907. Groningen.Ziehier een boek dat in menig opzicht boven de middelmaat uitsteekt en waarvan de objectieve waarde geenszins valt te ontkennen. Met genoegen hebben wij vastgesteld dat het de Hollandsche ontwikkeling in den loop der eeuwen op boeiende wijze verduidelijkt. Daarbij de beoordeeling van Willem van Oranje's karakter, blz. 60, en het harde vonnis geveld over de gruweldaden der Watergeuzen getuigen van 'schrijvers ernstig streven naar onpartijdigheid. Doch, als protestant, wettigt hij in het geheel de opkomst van het protestantisme, blz. 56. Zulke hervorming heeten wij nu meer dan ooit eene ‘misvorming’, bitter weinig bestand tegen het rationalisme dat haar meer en meer ontbindt. | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
Ook over uitdrukkingen zooals ‘triple alliantie’, blz. vii, kunnen wij niet licht heenstappen. Ten laatste, waarom op blz. 267 voor de natuurkunde den naam van Dr Lorentz niet opgegeven? Een kijkje in de electrooptiek is voldoende om zich te overtuigen dat hij meer dan gewone diensten aan de electonentheorie bewezen heeft. Om alles samen te vatten: een belangrijk werk waaruit ook de Vlamingen groot nut kunnen trekken, maar waartegen wij hier en daar, als katholiek en Belg, (Belgische opstand van 1830) eene ernstige bedenking in te brengen hebben. S., S.J. | |||||||
C.R.C. Herckenrath. Fransch woordenboek. Français-Néerlandais, en Nederlandsch-Fransch. Groningen, Wolters, 1907. Twee deelen, gebonden in linnen elk fl. 2.25, twee deelen in éen band, gebonden in half leder fl. 4.50.De ondernemingsgeest van de firma Wolters moet ik hier niet als nieuws verkondigen. Bij wien iet of wat op de hoogte is van schoolboek-zaken zal dit huis wel als nr 1 voor Nederland bekend staan. Een van zijn laatste schoolproeven op groote schaal is de uitgave van een serie woordenboeken. Ten Bruggencate stelde in met het Engelsch; Herckenrath volgt nu voor het Fransch. Als Wolters dien Herckenrath verzocht, toonde hij eens te meer zijn menschen te kennen. Herckenrath staat als degelijk Franschkundige op een grond dien wel weinig woordenboekmakers in Holland of België zoo vast voelen onder hun voeten. Voorzeker hebben anderen dan Herckenrath evenveel of nog meer jaren gewetensvolle practijk in 't middelbaar en gymnasiaal onderwijs achter den rug. Maar weinig en zullen als hij den tijd en den moed hebben gevonden, om buiten de uren van hun ambt, werk te leveren zoo ernstig als Les Problèmes d'esthétique et de morale, en zijn flink-wetenschappelijke vertaling van Gide's bekende Principes d'Economie politique. Nu 't woordenboek gedurende weken druk door ons werd gebruikt, getuigen we dat Wolters' betrouwen niet werd beschaamd. Herckenrath heeft bewonderenswaardig degelijk werk geleverd. 't Is wel moeilijk bij 't bezien van den omvang der beide bundels en bij 't bedenken van den prijs, te gissen dat er zoo machtig veel stof op een kleine 1100 blz. is samengeperst. Daarbij, Herckenrath heeft die schoolvossige dorheid niet over zich, die andere woordenboekmakers uitkraken. Er is iets luchtigs in dit werk. En dat komt omdat Herckenrath zijn woorden niet in kabinetsmufheid heeft samengelezen, maar door de wereld heeft gewandeld om de levende taal te vangen in zijn net. Veel uitdrukkingen die groote woordenboeken uit hun voornaam classieke lijvigheid verbannen zijn dan ook hier te vinden. De meeste lof moet echter naar het Nederlandsch-Fransch deel; dat is zooveel beter en vollediger dan het Fransch-Nederlandsch als het omvangrijker is: 't scheelt 150 blz. Op kleine tekortkomingen wijs ik liever niet. Enkel vraag ik den schrijver of hij 't niet practisch acht in een verdere uitgave een aanduiding te geven bij de Nederlandsche zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben. |
|