Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
Een inleidend en toelichtend woord over modernisme
|
De natuurlijke zin van de Evangelieteksten kan niet overeengebracht worden met hetgeen onze Godgeleerden leeren over het bewustzijn en de onfaalbare wetenschap van Jezus. - Stelling 34. | Ce qui inquiète l'esprit de ces fidèles sur la divinité du Christ et sa ‘science infaillible’, c'est l'impossibilité de concilier le sens naturel des textes évangéliques les plus certains avec ce que nos théologiens enseignent ou semblent enseigner touchant la conscience et la science de Jésus. |
Loisy, Autour d'un petit livre, bl. xxiii. |
Het scheen dus wel zeker dat het H. Officie niet even welke geschiedkundige Bijbelcritiek veroordeelen wilde. En ik kan maar niet verstaan hoe sommige geleerden beweren dat de geschiedkundige methode in Bijbelcritiek door het Dekreet van het H. Officie veroordeeld werd: door theologische grondbeginselen worden toch niet altijd, worden zelfs niet dikwijls kritische vragen opgelost over den schrijver van een ingegeven boek, over het tijdvak wanneer het geschreven is, over het genre littéraire van zoo een schrift.Ga naar voetnoot(1)
Die 65 proposities worden eenvoudig veroordeeld: de tegenstrijdige stelling, de contradictoria, niet de contraria d.i. de tegenstrijdige stelling in breederen zin, wordt opgelegd als ware stelling, of als te volgen regel indien de stelling van praktische orde is. Nochtans wordt er niet bijgevoegd welke afkeuring of ‘nota’ iedere verdient.
Merkwaardig was het dat de Roomsche Congregatie zich bepaalde bij de veroordeeling der stellingen van Loisy en Le Roy. Andere katholieke schrijvers van vooruitstrevende richting in Bijbelstudie had men meer dan eens op gelijken voet willen stellen met de twee genoemde Fransche schrijvers. Nu scheen het wel bewezen dat Rome die gelijkstelling niet aannam.
Het dekreet van het H. Officie - de nieuwe Syllabus, gelijk men weldra zeide - werd met ware instemming ontvangen, ook bij hen die men, gansch ten onrechte, verdacht van radicalisme in Schriftuuruitlegging. Maar, op de mannen die reeds meer dan eens veroordeeld waren, op vele leeken ook die naar de nieuwe wijsbegeerte en de nieuwe leeringen overhelden, zou de invloed van het Dekreet wel niet groot zijn. De wijsgeerige grondbeginsels waarop Loisy's ontwikkelingsleer en Le Roy's pragmatische uitlegging steunden, waren er niet in blootgelegd, niet onderzocht en niet weerlegd. Men kon besluiten dat een belangrijker stuk volgen zou. Inderdaad; en een zeer belangrijk!
B. De encycliek over het modernismeGa naar voetnoot(1)
Op 8 September verscheen de Encycliek Pascendi, lang en merkwaardig document, diep redeneerend over de moeilijkste vraagstukken van Wijsbegeerte en Godsdienst, statig en plechtig, soms bijtend en spottend van toon. Weinige Encyclieken zijn zoo moeilijk om verstaan als deze: 't zal dus niet onnuttig zijn ze hier in 't kort te ontleden en de aandacht van den lézer te roepen op de voornaamste harer leeringen.
Benevens eene inleiding en een zeer kort slot, bevat de Encycliek drie deelen:
1. | Welke de leeringen der Modernisten zijn? |
2. | Welke de oorzaken zijn dier leeringen? |
3. | Welke middelen dienen aangewend om het Modernisme te keer te gaan? |
Het eerste deel trekt vooral onze aandacht. Over het tweede en derde deel hoeven wij weinig te zeggen: eene korte samenvatting zal genoeg zijn.
1.
De Leeringen der Modernisten.
Dat Pius X in de Encycliek Pascendi, onder den naam van Modernisme, de leeringen van Loisy, Le Roy, Tyrrell veroordeelt, is onbetwistbaar en wordt ook niet betwist. Maar even zeker is het dat de Encycliek niet uitsluitend de meeningen en de uitdrukkingswijze van éénen dezer schrijvers overneemt. Ze gaat veeleer logisch te werk: ze brengt die nieuwe gedachten, die in verschillende vormen voorkomen, tot een logisch geheel, wijst hun verband met malkander aan, volgt ze tot in hunne laatste en verste gevolgtrekkingen, leidt ze af uit hunne diepste gronden. En het is wel de minste verdienste niet der Encycliek, in
den warboel dier nieuwe gedachten eene wetenschappelijke rangschikking te hebben gebracht, zonder ze nochtans te misvormen, ze gesystematiseerd te hebben, zonder ze te verdraaien.
Dat de Encycliek het ‘Modernisme’ trouw weergeeft, bekennen zelfs de gezaghebbende voorstanders der nieuwe gedachten.Ga naar voetnoot(1)
De Paus, om orde in de uiteenzetting van die leeringen te brengen, beschouwt den Modernist achtereenvolgens als Wijsgeer, als Geloovige, als Godgeleerde, als Geschiedkundige en Criticus, als Apologeet en als Hervormer. Natuurlijk volgen wij dezelfde orde.
A. De Modernist als Wijsgeer.
Volgens de Encycliek kan men de wijsbegeerte bij den Modernist in deze drie grondstellingen samenvatten: Agnosticisme, Immanentie, Ontwikkelingsleer.
a. Agnosticisme. ‘De rede is niet bekwaam om op te klimmen tot God, zelfs niet bekwaam om te kennen dat hij bestaat... Dit toegegeven, ziet eenieder klaar in wat er van de natuurlijke Theologie geworden moet, en van de Geloofwaardigheidsbewijzen, en van uitwendige Openbaring. De Modernisten loochenen dit alles: dit is intellectualisme, zeggen zij: een oud stelsel, reeds lang dood.’Ga naar voetnoot(2) Zoo klaar, zoo stout schreven de vroegere Modernisten wel niet; maar dat zij dit beginsel, dat voor katholieken te veel ergerend klonk, veronderstelden, blijkt uit hun oordeel over de uitsluitende waarde der Immanentie-Apologetiek.Ga naar voetnoot(3)
Trouwens, hooren wij de Tegen-Encycliek: ‘Wij erkennen dat de redenen uit de scholastieke Metaphysiek gehaald om het bestaan van God te bewijzen,.... op heden alle kracht verloren hebben. De begrippen, die als steun van
deze bewijzen dienen, hebben, in de algemeene herziening die de kritiek sedert Kant voltrokken heeft,.... hunne onbeperkte bewijskracht, die de middeleeuwsche Aristotelesmannen hun toeschreven, verloren. Eens bewezen de “convenzionalità”, het onnauwkeurige van al onze voorstellingen, is het duidelijk dat zulke bewijzen vallen, maar ook dat de baan gesloten is om er andere van denzelfden aard te maken.’Ga naar voetnoot(1)
Het is hier niet mogelijk de opwerpingen der Kantiaansche of Spenceriaansche wijsbegeerte tegen het bewijs voor Gods bestaan te onderzoeken of hier eens opnieuw dit bewijs te leveren.Ga naar voetnoot(2) Daar wij voor katholieken schrijven, hoeven wij hier toch bij te voegen dat het bewijs voor Gods bestaan, uit de Schepping, in de H. Schrift klaar geleerd wordt (Rom. 1, 18v.; Wijsheid, xiii, 1 v.), en dat het Vatikaansch Concilie in den Kerkban doemde hem die zegt ‘dat het natuurlijk licht van 's menschen verstand niet bekwaam is, door middel der geschapene wezens, den eenigen waren God, onzen Schepper en onzen Meester, te doen kennen.’
De Tegen-Encycliek zegt dat ‘het licht van 's menschen verstand’ hier beteekent even welk kennismiddel b.v. het godsdienstgevoel, de Immanentie!!
b. Immanentie. Innig en noodzakelijk verbonden met het eerste wijsgeerig beginsel, voor allen die de wettigheid van den godsdienst erkennen, is het tweede: de Immanentieleer.
Het ware te lang hier den tekst zelf der Encycliek over Immanentie neer te schrijven: men kan hem samenvatten in korte woorden.
De godsdienst bestaat, en vrij algemeen: dit is een feit. De rede kan het bestaan van God niet bewijzen; uitwendige openbaring kan niet worden aangenomen. Een andere uitlegging dringt zich op: 't is in den mensch zelf, in een bijzonder gevoel, dat men den oorsprong van den godsdienst zoeken moet. In zekere omstandigheden, onder den
prikkel eener noodwendigheid komt, in het bewustzijn van den mensch, uit de diepten van het geweten een godsdienstgevoel, dat God als oorzaak heeft en als voorwerp.
Zoo ontstaat de godsdienst, natuurlijk en bovennatuurlijk te gelijk, want in iedere godsdienst is Openbaring. Zoo leeren de Modernisten: ‘Erkennen wij, zegt de Tegen-Encycliek, dat dit, in den grond, onze gedachten zijn over den oorsprong van den Godsdienst.’
Eens, het vermogen der rede voor het bewijzen van Gods bestaan geloochend, is dit het eenige middel om den godsdienst uit te leggen.
Voor den wijsgeer heeft deze stelling tegen zich dat ze steunt op het Agnosticisme, en op eene kennisleer die het vermogen der zintuigen en der rede krenkt; voor den Katholiek, dat zij natuurlijken en bovennatuurlijken godsdienst, godsdienstgevoel en Openbaring verwart, wat rechtstreeks ingaat tegen eene geloofsbepaling van de Vatikaansche Kerkvergadering die tusschen natuurlijke en bovennatuurlijke orde een wezenlijk verschil verklaart.
c. Ontwikkelingsleer. Gevoel is nog geen kennis: het eerste godsdienstgevoelen, ontstaan lijk wij zegden, is nog onbepaald, duister. Nu wordt de rede in eens almachtig om ‘de gewaarwordingen die de mensch in zich gevoelt, in verstandelijke begrippen eerst, dan in woorden uit te drukken. Vandaar het spreekwoord der Modernisten: de godsdienstige mensch denkt zijn geloof.’Ga naar voetnoot(1).
Zoo komt men tot geloofsformulen of dogma's: ze drukken het gevoel symbolisch uit, en helpen den mensch in 't verstaan van zijn godsdienst. Maar, die verstandelijke begrippen en uitdrukkingen moeten natuurlijk veranderen en ontwikkelen met den gang der beschaving, en de ontwikkeling zelve van den mensch die ze vormt. Ze zijn heel en gansch nevenzaak.
Weeral eene wijsgeerige leering, die met de boven gegeven kennisleer samenhangtGa naar voetnoot(2) en die zou moeten op
wijsgeerige gronden weerlegd worden. Maar zou het soms ook niet passend zijn, eens het gezond verstand te raadplegen: geloofsformulen en godsdienstige geplogenheden, is dit wel alles nevenzaak? En als wij de geschiedenis der godsdiensten doorbladeren, kunnen wij wel als nevenzaak aanzien al die zedelooze gebruiken: kindermoorden, ontucht, zedeloosheid, die voortijds bij zoovele volkeren, en heden nog bij de wilde stammen, met den godsdienst zelve innig samenhangen? Ons dunkt dat én wijsbegeerte én gezond verstand dit loochenen.
B. De Modernist als Geloovige.
Uit wijsgeerig oogpunt beschouwd, is de godsdienst, voor den Modernist, een in zijn oorsprong blind gevoel, voortspruitende uit de onpeilbare diepten van 's menschen geweten, door de rede gekleed in verstandelijke gedurig veranderende begrippen.
‘De wijsgeer (de Modernist, wel te verstaan,) neemt de werkelijkheid van het goddelijke aan, als voorwerp van het geloof; maar deze werkelijkheid, voor hem, bestaat slechts in de ziel van den geloovige, als voorwerp van zijn gevoel en van zijne bevestiging... Of God op zich zelf bestaat, buiten dit gevoel en buiten die bevestiging, dat gaat hem niet aan. Maar voor den geloovigen Modernist is het vast en zeker dat het Goddelijke werkelijk bestaat, en niet heel en gansch afhangt van den geloovige zelf. Vraagt gij nu, waar die bevestiging van den geloovige eigenlijk op steunt, hij antwoordt: op het gevoel, de bijzondere ondervinding van eenieder. Zoo scheiden zich de Modernisten van de Rationalisten, maar vallen in de dwaalleer der Protestanten en der Pseudo-Mystieken. Zoo leggen ze de zaak uit: in het godsdienstig gevoel is een blik van het hart, waardoor de mensch rechtstreeks, zonder tusschenmiddel, het bestaan en de werkelijkheid van God waarneemt en zulke overtuiging van Gods bestaan en Gods handeling in den mensch en buiten den mensch put, dat die overtuiging deze die uit de wetenschap voortkomt, verre overtreft.’Ga naar voetnoot(1)
Dat de leering der Modernisten wel deze is die de Encycliek beschrijft, hebben wij boven aangewezen. Maar hier komt nu een zeer belangrijk vraagstuk: is het geloof, is ons geloof wel gesteund op eene ondervinding, of is het, lijk de Godgeleerdheid het sedert eeuwen leert, eene toestemming van het verstand, onder den invloed van den wil, om reden der geloofwaardigheid van zekere stellingen?
Dat dit blind gevoel, die levensondervinding geen redelijken grond voor ons geloof verschaffen kan, is toch wel klaar. Immers op wat is dit gevoel gesteund? Op deze vraag zullen de Modernisten zich wachten een voldoend antwoord te geven: ze ontwijken liever die moeilijkheid. Althans, vindt men nergens een klaar bewijs voor de werkelijkheid van het voorwerp van dit gevoel.
Wij moeten dus hier herhalen dat deze meening over het Geloof = ondervinding alleenlijk steunt op de wijsgeerige beginselen boven beschreven, namelijk op de Immanentie. Al wat tegen die beginselen strijdt, strijdt voorzeker ook tegen deze laatste toepassing. En daarbij, heeft het Vatikaansch Concilie niet uitdrukkelijk verklaard als geloofspunt dat de mirakelen en voorzeggingen geloofsbewijzen zijn, geldig en verstaanbaar voor ieder redelijk mensch?Ga naar voetnoot(1)
Eens deze grondgedachte aangenomen, namelijk dat het geloof alleenlijk steunt op persoonlijke ondervinding, is het gemakkelijk te verstaan dat de Modernist stelselmatig onderscheidt tusschen geloof op godsdienstige ondervinding gesteund, en wetenschap op redelijke begrippen en redeneering gegrond. Op verschillende redenen gesteund, moeten Geloof
en Wetenschap niet overeenkomen: dit beginsel van het Modernisme wordt hier door de Encycliek ontleed en weerlegd.
C. De Modernist als Godgeleerde.
Om te begrijpen wat de Modernist als Godgeleerde leeren zal, is het genoeg zich te herinneren wat een geloofspunt, een Dogma is voor de nieuwe wijsbegeerte.
Eene geloofsformuul is eene waarneming van het gevoel in verstandelijk begrip gebracht door de rede van den geloovige. Zulke geloofsformuul drukt niet heel juist, slechts symbolisch of profetisch, de werkelijkheid uit, maar is nochtans nuttig en dienstbaar voor den geloovige, opdat deze zooveel mogelijk zijn geloof denke.
Een volledig stelsel van Godgeleerdheid, volgens de wijsgeerige eischen der nieuwe wijsbegeerte, heeft A. Loisy, in zijne werken hierboven vernoemd, gevormd en verdedigd; zelfs heeft hij getracht het door de H. Schrift te bewijzen. Al 't geen hij schreef sedert 1898 heeft alleenlijk dit doel: de ontwikkeling van den Joodschen godsdienst te toonen uit het gevoel van een kleinen Semitischen stam en aan te wijzen, hoe, uit de prediking van het aanstaande ‘Rijk der Hemelen’ gansch de katholieke godsdienst zich ontwikkeld heeft.
In 't lang en in 't breed wordt door de Encycliek die ontwikkelingsleer, zooals ze Loisy voorstelt nopens de bijzonderste katholieke geloofspunten, beschreven en gedoemd. Over de symbolische uitlegging der dogmen, zoo ze Tyrrell verdedigt, of de praktische interpretatie van Le Roy, weidt de pauselijke wereldbrief niet verder uit.
Dat het hier volstrekt onmogelijk is die ‘Theologie’ in haar geheel te weerleggen, zal ieder zaakkundige aanstonds inzien.Ga naar voetnoot(1) En, beter niets, dan half werk.
Daarom gaan we maar een stap verder en komen zoo aan
D. De Modernist als Geschiedkundige
waarvoor trouwens dezelfde bemerking geldt.
Hier wederom worden de wijsgeerige beginselen vooraan geplaatst, en getoond hoe de gevolgtrekkingen der Modernisten er logisch uit vloeien. Alle buitengewone tusschenkomst van God in de geschiedenis zal men loochenen: de wijsbegeerte vereischt zulks van den Modernist. Dat het geloof verandert en veredelt wat geschiedenis of wetenschap leert, is eene wijsgeerige grondgedachte waar men niet aan raken mag: vandaar het onderscheid tusschen dit of geen geloofspunt aanschouwd uit wetenschappelijk oogpunt, of door de oogen van het geloof. Zoo leest men op elke bladzijde, bij Loisy, het verschil tusschen den Christus der wetenschap en den Christus van het geloof.
Daarbij het geloof ontwikkelt zich altijd meer en meer: van deze ontwikkeling hoeft rekenschap gehouden in de tekstkritiek en in het oordeel over de bronnen en den oorsprong der boeken.
Voorzeker, zal geen Modernist willen erkennen dat in geschiedkundige vraagstukken de wijsgeerige methode, hier door de Encycliek op fijn schertsenden toon geschetst, zijne methode is. De Tegen-Encycliek ook loochent zulks en teekent hevig protest aan.
Om de zaak klaar te trekken ware een bijzonder onderzoek noodig voor elk leerpunt; zulks is, ten deele toch, reeds gedaan.Ga naar voetnoot(1)
Ik betwijfel niet dat het besluit der Encycliek over de
geschiedkundige methode der Modernisten door zulk onderzoek zou gestaafd worden: ‘De wijsgeer stapt vooraan, dan volgt de geschiedkundige; verder komt de inwendige kritiek en de tekstkritiek. Uit de hoofdoorzaak immers gaat de invloed verder en verder. En hier is, in den grond, agnosticisme, immanentie, ontwikkelingsleer.’Ga naar voetnoot(1)
Wie nadenkt zal zich weldra overtuigen dat zulke studie hier niet mogelijk is.
E. De Modernist als Apologeet.
Wij hebben reeds gezien dat de Modernist, in den vollen zin van 't woord, zijn geloofsbewijs enkel steunt op eene levensondervinding, op de neigingen en strekkingen van 's menschen geest en hart, met andere woorden uitsluitend op het subjekt. - Andere wijsgeeren, die zoover niet gaan, aanzien zulk bewijs als geldig op zich zelf, ja doeltreffend, en alleen mogelijk tegenover den modernen geleerde.
De Encycliek spreekt maar bondig over deze laatste: ‘Hier moeten wij nog eens, en krachtdadig, ons beklag doen dat er zooveel katholieken zijn, die de Immanentie-leer als leering verwerpen, haar nochtans huldigen voor de Apologetiek; en dit zoo roekeloos, dat ze in de menschelijke natuur niet alleen eene bekwaamheid en betamelijkheid tot den bovennatuurlijken staat schijnen aan te nemen - dit immers hebben, mits degelijke uitlegging, de katholieke Apologeten altijd bewezen - maar zelfs een ware en wezenlijke vordering.’Ga naar voetnoot(2)
Met deze woorden verwerpt de Encycliek de Apologetische methode van Blondel, die we hooger met 's schrijvers eigene woorden hebben doen kennen.
Veel strenger is de Encycliek tegenover de Immanentie-Apologetiek in den vollen zin van het woord. Hoe de modernist tot zulke geloofsstaving genoodzaakt wordt, is gemakkelijk te verstaan. Eens dat men het vermogen der rede voor het bewijs van Gods bestaan loochent en overtuigd is dat het feit der Openbaring door geene uitwendige redenen kan
bewezen worden, moet men het geloofsbewijs op het subjekt alleen steunen. En hoe de Modernisten dit doen hebben wij reeds gehoord.
't Is nog eens vooral Loisy wiens geloofsverdediging tegen Harnack als leiddraad van Modernistische Apologetiek wordt genomen. Voorzeker, om opwerpingen uit den weg te ruimen, vinden zij geene meesters: dwaalleeren in de H. Schrift, dwaalleeren in de prediking van Jezus, tegenstrijdigheden in het dogma, bewijzen niets tegen het katholiek geloof dat op het godsdienstgevoel steunt.Ga naar voetnoot(1) ‘Den ongeloovige willen zij overtuigen, dat in de diepste diepten van zijne menschelijke natuur en zijn leven, een verlangen, eene vordering verborgen liggen tot een godsdienst, niet tot even welken godsdienst, maar zelfs tot den katholieken godsdienst, die volgens hen volstrekt vereischt wordt door hooger en volledig leven.’Ga naar voetnoot(2) Den ongeloovige leiden tot eene levensondervinding van den waren katholieken godsdienst, dit is het doel van den Modernist-Apologeet.
Hoe zulks mogelijk is zonder geloofsbewijs op de rede gesteund, is maar niet in te zien. En al de pogingen van de Modernisten om door subjectieve geloofsstaving de goddelijkheid van het Katholicisme, tegenover de andere christelijke godsdiensten te bewijzen, schijnen ontoereikend en ijdel.
Men mag nochtans niet beweren dat al de Modernisten volstrekt even welk objectief geloofsbewijs verwerpen. Loisy immers geeft ook als bewijs voor het katholiek geloof ‘de wondere kracht van de prediking van het aanstaande Hemelenrijk.’
De Encycliek doet hier heel juist opmerken ‘dat de
bepaling van de oorspronkelijke kiem alleenlijk steunt op apriorisme van den wijsgeer partijganger van Agnosticisme en ontwikkelingsleer, en onbewezen is.’Ga naar voetnoot(1) Lezers met gezond verstand zullen ook bemerken dat, zoo Jezus niets gepredikt had dan het aanstaande Rijk der Hemelen, dat maar niet komen wilde, de Apostelen voorzeker in Hem na zijnen dood niet zouden geloofd hebben.
D. De Modernist als Hervormer
moet ons niet lang ophouden. Uit de wijsgeerige grondgedachten voor het Modernisme volgt immers heel klaar dat alles moet hervormd in het Katholicisme: de wijsbegeerte, de godgeleerdheid, het bestuur der Kerk, de godsdienst, enz., enz.
Wie dit plan van Hervorming leest, glimlacht eens en... keert de bladzijde om.
Zoo eindigt het eerste deel der Encycliek: de Uiteenzetting van de leeringen der Modernisten. Nog eens steunt de Paus op de wijsgeerige gronden waar heel dit leerstelsel op rust: Agnosticisme, Immanentie en Ontwikkelingsleer, en toont dat het logisch leidt tot den val van het Katholicisme, ja zelfs, tot den val van om 't even welken godsdienst.
2.
De Oorzaken van het Modernisme.
‘Om het Modernisme beter te kennen en om gepaste middelen tegen zulke groote kwaal te vinden, is het noodig eens te onderzoeken door welke oorzaken het Modernisme ontstaan is en verspreid wordt.’ Zoo begint de Encycliek haar tweede deel over de oorzaken van het Modernisme.
Als oorzaken worden gegeven: de nieuwsgierigheid en de hoogmoed, op zedelijk gebied; uit intellectueel oogpunt, de onwetendheid, eene valsche anti-scholastieke wijsbegeerte, en, voor de verspreiding van het Modernisme, de hevige propaganda der partijgangers.
3.
De Middelen tegen het Modernisme.
In het derde deel der Encycliek worden de middelen, ‘zeer krachtige middelen’ aangeduid om die nieuwe leeringen te keer te gaan.
1. | ‘Wat de studie aangaat, willen wij en bevelen wij dat de scholastieke wijsbegeerte als grondsteen der gewijde studie worde gelegd’Ga naar voetnoot(1), natuurlijk uitgezonderd deze punten die door later onderzoek valsch of onwaarschijnlijk zouden zijn gebleken. |
2. | In 't benoemen van bestuurders en leeraars in de Seminaries en de Hoogescholen, zal men onverbiddelijk zijn tegen hen die Modernist zijn of het Modernisme eenigszins voorstaan. |
3. | Met de grootste zorg moet er gelet worden op de studie en de gedachten van hen die zich tot de H. Orders aangeven, en gezorgd dat er bij hen geen Modernisme binnendringe. |
4. | De schriften ten voordeele van het Modernisme moeten aan de lezing den katholieken onttrokken, en door de Bisschoppen verboden worden. |
5. | Om te voorkomen dat er nog nieuwe zulke werken uitgegeven worden, moeten boekenkeurders (censores) aangesteld worden in elk bisdom ‘priesters en kloosterlingen, aanbevelenswaardig door hunnen ouderdom, hunne geleerdheid, hunne voorzichtigheid, mannen van eene juiste middelmaat in zake van goed- of afkeuren.’ |
6. | Priesters en kloosterlingen mogen zonder bisschoppelijke goedkeuring het bestuur van tijdschriften of dagbladen niet in handen nemen. |
7. | Geen of zoo weinig mogelijk Priestercongressen, en dan nog maar met toelating van den Bisschop. |
8. | Verplichting voor de Bisschoppen eenen Raad van waakzaamheid (consilium quod a vigilantia dici placet) te stichten. De leden er van, gekozen omtrent als de Censores, moeten aandachtig al de sporen van Modernisme, die zich |
ergens zouden kunnen voordoen, nagaan, en seffens gepaste hulpmiddelen voorschrijven. | |
9. | Driejaarlijksch verslag verplichtend voor de Bisschoppen over de toepassing dezer voorschriften en over de gedachten die onder de priesters en in het hooger onderwijs heerschen. |
Pius X sluit zijn wereldbrief met nog eens te verklaren dat hij niet vijandig is tegenover Wetenschap en Vooruitgang, en maakt gewag van eene nieuwe InstellingGa naar voetnoot(1) die de katholieke geleerden zou verbinden om den vooruitgang te bevorderen van wetenschap en kennis.
* * *
Het verschijnen der Encycliek Pascendi Dominici Gregis is zonder twijfel de belangrijkste kerkelijke gebeurtenis dezer laatste jaren.
Met eene ongemeene krachtdadigheid heeft Pius X uitspraak gedaan over de nieuwe leeringen die sedert een tiental jaren bij de katholieken binnendrongen. En wat hij onder den naam van Modernisme verstaat en veroordeelt is, althans in hoofdzaak, klaar.Ga naar voetnoot(2)
Het Modernisme is een leerstelsel dat uitgaat van de Wijsbegeerte, en door menigvuldige toepassing, in Geloofsleer, Godgeleerdheid, Bijbelexegese, Apologetiek, enz. doorgedrongen is. Het is dus in den grond eene wijsgeerige dwaling, samengesteld uit Agnosticisme, Immanentie, en radikale ontwikkelingsleer in Godgeleerdheid.
Wie overtuigd is dat onze zintuigen en ons verstand ons een tamelijk juist denkbeeld geven van 't geen buiten ons is; wie aanneemt dat de rede het bestaan van God bewijst, en bijgevolg ons eenen natuurlijken godsdienst oplegt; wie houdt staan dat God eenen bovennatuurlijken godsdienst
kan veropenbaren, en verdedigt dat de geschiedkundige studie de zending van Jezus, zijne Godheid, de instelling der H. Kerk en de waarheid van den katholieken godsdienst bewijst... die is geen Modernist door den Paus veroordeeld.
Hij mag door de moderne ontdekkingen en zeker bewezene leeringen de oude wijsbegeerte verbeteren waar het past; hij mag de Kerkgeschiedenis volgens de regelen der gezonde kritiek bestudeeren; hij mag de boeken van het Oud en het Nieuw Testament volgens de geschiedkundige methode onderzoeken en doorvorschen;.... is hij met hooger onderwijs gelast, hij moet het zelfsGa naar voetnoot(1); hij is daarom nog geen Modernist.
Door de laatste Encycliek dus heeft de bloei der wetenschap bij de katholieken niets te vreezen. Pascendi is, voor de Kerk, geen stap achteruit naar verouderde opvattingen, maar eene krachtige poging, eene zegevierende zelfverdediging.
III
Nog één woord over den staat van het Modernisme op heden.
Heel de katholieke wereld las met belangstelling en eerbied den merkwaardigen wereldbrief, die in Latijnschen tekst te gelijk met vier officieele vertalingen verscheen. Van alle kanten stroomden tot den H. Stoel verklaringen van dankbaarheid, toestemming en onderwerping. Men moet zeker geen profeet zijn om te voorzeggen dat, na zulken gevoeligen slag, het Modernisme niet meer zal opschieten onder de katholieken, daar waar het tot nu niet bestond zooals in België, Holland, Duitschland.
En in de kringen door Modernisme aangetast? - Le Roy en Loisy, in Frankrijk, zwegen en zwijgen nog. Anderen die zoover niet gegaan waren, zijn bezig met den terugtocht te beramen en hem met krijgskunst door te voeren.
In Engeland en Italië is het nog erger gesteld.
Eenige weken na de Encycliek verscheen te Rome de Tegen-Encycliek onder titel Il Programma dei Modernisti. Risposta all' Enciclica di Pio X. Roma 1908. Dit ‘Antwoord’ verscheen naamloos, en weldra vertelde men dat het opgesteld was door eenige Italiaansche Priesters. Het is eene heftige verdediging van het Modernisme, zonder eerbied voor het gezag van den Paus, zonder maat en zonder bewijskracht. Arme oproerlingen!
Het lezen en verkoopen van dit boekje is, door den Kardinaal-Vicaris Respighi, op straf van doodzonde verboden, en de onbekende schrijvers zijn in den Kerkban geslagen (29 Oct.) Men schrijft nu dat verscheidene dier schrijvers zich reeds onderworpen hebben, en het schijnt wel dat een groot deel katholieke Modernisten, half onwetend meegesleept, hunne onderwerping gedaan hebben.
Il Rinnovamento, het modernistische tijdschrift van Milanen, houdt nog stand en zwaait het vaandel van den oproer.
In Engeland was G. Tyrrell, Father Tyrrell, lijk men daar zegt, zoo strijdlustig als zijne zuiderbroeders. In de antiklerikale Times schreef hij verscheidene hevige artikels voor het Modernisme en tegen den Paus. Het naderen tot de H. Sakramenten werd hem verboden. Nog altijd gaat hij voort met zijne hartstochtelijke aanvallen tegen de Encycliek.
Dat de ongeloovige pers den spot drijft met 's Pausen Encycliek, zal wel niemand verwonderen. Geloovige Protestanten oordeelen anders. Zonder stelling te nemen in het wijsgeerig vraagstuk dat het Modernisme opwerpt, ja veeleer genegen tot de nieuwe wijsbegeerte die de Modernisten huldigen, drukte, over eenige dagen, de Expository Times het volgende oordeel over de Encycliek: ‘Onlangs waren wij getuige van een leerzaam en hartgrijpend schouwspel. Een grijsaard, te recht vereerd om zijne godsvrucht en de eenvoudigheid van zijn hart, handelend in zijne hoedanigheid van opperhoofd van de grootste godsdienstige gemeente der wereld, schreef eene Encycliek uit die met groote strengheid het Modernisme in godsdienst veroordeelt, en verklaart dat het onvereenbaar is met het geloof in Christus... De meeste geestelijken uit Engeland eerbiedigen de redenen van den Paus. Zij twijfelen niet aan zijne eenvoudige
godsvrucht tot onzen Goddelijken Zaligmaker, noch aan zijn vast geloof dat de dogma's, die hij verdedigt, alleen de ware uitdrukking van het Evangelie van Christus zijn. En daarom kunnen zij zijne openhartige houding niet afkeuren, maar bewonderen veeleer zijne kloekmoedige beslissing.’Ga naar voetnoot(1)
Te midden van al dit strijdgedruisch staat Pius X, onwankelbaar, pal; hij betrouwt op God en vreest ‘den kwaden dag’ niet.
Tegen de wederspannige katholieke Modernisten schreef hij nog op 18 November een ‘Motu Proprio’ waarin hij het dekreet Lamentabili en de Encycliek Pascendi bekrachtigt en den Kerkban uitspreekt tegen hen die de stellingen, meeningen of leeringen houden staan die in deze twee stukken vercordeeld zijn.
De katholieke tijdschriften aan Wijsbegeerte, Godgeleerdheid en Geloofsverdediging gewijd, onderzoeken nu, punt voor punt, de bijzonderste vraagstukken door het Modernisme op het dagorde gebracht, en trachten, op kalme wetenschappelijke wijze, de ware oplossingen te verdedigen en voor te staan. Ze helpen krachtig tot de overwinning.
Onderwerping aan de Kerkelijke Overheid, betrouwen in hare wijsheid, en tevens studieijver en wetenschappelijke werking moeten, op onze dagen meer dan ooit, geprezen en aanbevolen worden. Hoe schoon en treffend is het gebed dat de priester dagelijks bidt: Bonitatem et disciplinam et scientiam doce me!
H. Coppieters.
- voetnoot(1)
- Latijnsche tekst en Fransche vertaling van dit dekreet vindt men in Condamnation du Modernisme. Documents. Tournai, Casterman, 1907. Fr. 1.
- voetnoot(1)
- Voor hen die niet juist weten wat ‘geschiedkundige methode in Bijbelcritiek’ beteekent, kunnen wij slechts aanraden werkjes te lezen en te overwegen, als P. Lagrange, La Méthode historique. Paris, Lecoffre, 1906; of Dr N. Peters. De Roomsch-Katholieke Kerk en de Bijbelcritiek, Vertaling van A. Bruynseels. Brussel, Dewit 1907. Dit laatste werkje vooral diende elk ontwikkelde Vlaming te lezen.
- voetnoot(1)
- Tekst en Fransche vertaling in Condamnation du Modernisme boven aangehaald. Volgens deze uitgave halen wij de Encycliek aan. De Encycliek is, naar onze meening, het eerste officieel document dat aan die nieuwe leeringen den naam Modernisme geeft.
- voetnoot(1)
- Zoo b.v. schrijft Tyrrell: ‘Het portret van den Modernist dat men er ons voorstelt, is zoo betooverend voor elken ontwikkelden geest, en de stellingen die men er tegen stelt, zijn zoo terugstootend, dat de Encycliek eene gevaarlijke lezing is voor de kinderen dezer eeuw’!! Times van 30 September laatst.
- voetnoot(2)
- Bl. 6-8.
- voetnoot(3)
- Nog afdoender getuigenissen bij Le Roy.
- voetnoot(1)
- Bl. 98-99.
- voetnoot(2)
- B.v.N. Balthasar, Le problème de Dieu d'après la philosophie nouvelle. Revue Néo-Scolastique. Nov. 1907.
- voetnoot(1)
- Encycliek bl. 16.
- voetnoot(2)
- De lezer zal bemerkt hebben dat deze drie grondbeginselen afhangen van de kennisleer of Criteriologie: daar is heden het groot vraagstuk tusschen Katholieken en Modernisten.
- voetnoot(1)
- Bl. 20-21.
- voetnoot(1)
- Waarom door het Modernisme de behandeling over het Geloof op den voorgrond is getreden, is niet moeilijk te verstaan. Dat het geloof niet alleen berust op onbewijsbare gronden, dat die ondervinding niet volstaat als uitlegging van het geloof, staat duidelijk en grondig bewezen bij E. Portalié, Qu'est-ce que la foi? Bulletin de Littérature ecclésiastique, 1907, bl. 204 vv.; S. Harent, Expérience et Foi. Etudes, 20 octobre 1907. P. Schepens, Qu'est-ce que la foi? Nouvelle Revue théologique, décembre 1907.
Heel het apologetisch vraagstuk, voor zooveel het de noodzakelijke bewijsvoering van de geloofwaardigheid van onzen godsdienst betreft, is goed uiteengezet bij A. Gardeil, La Crédibilité et l'Apologétique, Paris. Lecoffre, 1908. Anders oordeelt ten onrechte: F. Maillet, Qu'est-ce que la Foi? Paris, Bloud, 1907.
- voetnoot(1)
- Over de valsche opvatting van de natuur zelve van een geloofspunt - opvatting die ten andere steunt op de wijsgeerige stelsels van het Modernisme - vgl. J. Lebreton, L'Encyclique et la Théologie moderniste, Paris, Beauchesne, 1907.
Over bijzondere geloofspunten kan men het boek van M. Lepin met veel vrucht raadplegen: Jésus Messie et Fils de Dieu d'après les Evangiles Synoptiques, Paris. 1906. - Over de Sacramenten: Pourrat, La Théologie Sacramentaire, Paris. 1907. In deze werken wordt aangewezen dat de ontwikkelingsleer van Loisy door kritisch en geschiedkundig onderzoek niet vereischt wordt.
Ook is het genoeg de wijsbegeerte der Modernisten te hebben weerlegd, opdat hunne zoogezegde kritische gevolgtrekkingen, 't zij deze van Loisy, 't zij deze van Le Roy of van Tyrrell, als volstrekt onbewijsbaar aanschouwd worden.
- voetnoot(1)
- In de voorgaande nota hebben wij eenige degelijke werken over zulke vraagstukken aangestipt. Geen twijfel of nu, met de nieuwe Encycliek en de laatste controversie, zullen er meer zulke werken verschijnen over de verschillende leeringen door de Modernisten vooruitgezet.
- voetnoot(1)
- Encycliek bl. 59.
- voetnoot(2)
- Bl. 64-66.
- voetnoot(1)
- G. Tyrrell (in Théologisme, Revue pratique d'Apologétique, 15 Juli 1907) om zekere moeilijkheden in het verstandelijk begrip van Dogma te voorkomen, stelt zijne profetische of symbolische uitlegging voor, ja, wil deze als noodzakelijk doen doorgaan.
Het vraagstuk is te gewichtig om hier te worden besproken. Men kan hierover te rade gaan de uitmuntende studiën van L. de Grandmaison, L'élasticité des formules de foi, in Etudes, 1898, lxxvi, bl. 341-358; 478-499, en van P. Lebreton, Catholicisme, in Revue pratique d'Apologétique, 15 Juli 1907.
- voetnoot(2)
- Encycliek Bl. 64.
- voetnoot(1)
- Bl. 62. Vgl. Gardeil, La Crédibilité.... Hoofdstuk IV.
- voetnoot(1)
- Bl. 82.
- voetnoot(1)
- Gesticht onder de leiding van de Kardinalen Maffi, Mercier, Rampolla.
- voetnoot(2)
- Misschien zal men nog wat twisten over een of ander punt van ondergeschikt belang. Ons dunkens heeft J. Bricout de grenzen van het Modernisme tamelijk wel afgemeten in Ce qui n'est pas le Modernisme. Revue du Clergé français. 24 oct. 1907.
- voetnoot(1)
- Men leze de heerlijke en zeer belangrijke redevoering van Kardinaal Mercier aan de professors en studenten der Leuvensche Hoogeschool, uitgesproken op 8 December 1907 en verschenen in de katholieke dagbladen van 10 December.
- voetnoot(1)
- 1 December 1907.