| |
| |
| |
Boekennieuws
HERDERS KONVERSATIONS LEXICON. Dritte Auflage, reich illustriert durch Textabbildungen, Tafeln und Karten. 8 Bände geb. in Halbfranz zu M. 100. - Fr. 125. -. Freiburg in Br. Herdersche Verlagshandlung.
Wij hebben nu een volledige Vlaamsche encyclopedie: Vivat; wij hebben er een andere die aan 't verschijnen is: Winkler Prins. Wij hebben voor 't Fransch La Grande Encyclopédie, en Le nouveau Larousse. Wij hebben voor 't Duitsch Meyer en voor 't Engelsch de Encyclopedia Britannica. En toch hebben wij, Katholieken, aan dat alles niets dat ons voldoet. Met al dat gepoch hunner inleidingen of prospectussen over ‘vertrouwbare vraagbaken’ en ‘veilige gidsen’, en ‘volledige magazijnen van kunsten en wetenschappen’ en ‘u nooit in de steek latende alweters’ krijgen wij, voor 't geen onzen godsdienst aanbelangt, of voor menschen en dingen die er onmiddellijk uitstaans mee hebben - tenzij 't bestrijders er van wezen - ofwel aanvallende artikels, ofwel scheeve voorstellingen (o, zeker soms met het beste inzicht van de wereld en altijd met het onschuldigste gezicht), maar toch bepaald scheeve, zooniet ongerijmde, ofwel in 't geheel niemendal... En wij, Katholieken, in onze spreekwoordelijke goedzakkigheid, lang niet te verwarren met de deugd van evangelisch geduld, wij koopen toch... en grootendeels met ons geld doen die ondernemingen schitterende zaken.
Welnu, er zijn Katholieke encyclopedieën: In de hoop dat er een Nederlandsche zal komen, is er nu ter beschikking van onze meest ontwikkelden een Engelsche-Amerikaansche in aantocht, waarvoor de firma Langenhuyzen, per vertegenwoordiging van een Engelsch huis, zorgen zal. Die encyclopedie zal echter een speciaal apologetisch karakter dragen en haar groote omvang noodzaakt tot een hoogen prijs.
Er is nog een andere, een Duitsche, wier naam hier boven staat, waarvan thans zeven deelen verschenen zijn, en waarvan met Kerstdag het achtste - het laatste - van de pers zal komen.
Wij hebben hier te doen met een prachtwerk, dat zonder mee te doen aan reclame-praalpraat, zichzelf opdringt bij alle menschen van studie.
Van op de sereene hoogte eener onwrikbaar katholieke overtuiging - juist de eenige vanwaar men met een onbenevelden blik de wereld overschouwen kan - geeft u Herder al wat hij vermag te omvademen van der menschen weten en kunnen. Bij elke raadpleging wordt men gewaar welk een stevige geest van eenheid die eindeloos verschillende dingen bijeenhoudt; en 't is een genot op zichzelf ga te slaan hoe dat éen
| |
| |
ontzaglijke arbeidsplan tot in de kleinste tekstbijzonderheden is uitgewerkt.
Aan elken bundel op zijn beurt zal hier een bespreking worden gewijd. De eerste gaat van A tot Bonaparte. Binnen den smaakvol uitgevoerden omslag krijgt men hier als fijn-proeverijen voor 't oog 11 ‘Bildertafeln’ en 8 kaarten, gedeeltelijk in kleurendruk, en 400 tekst-verklarende afbeeldingen.
Even gewetensvolle ernst is aan elk artikel besteed. Kort, klaar, juist, met de meest gedrongen zaakrijkheid worden u de gevraagde inlichtingen verstrekt, op elk gebied: de jongste uitvinding van wis- en schei- en natuurkunde, zoowel als het nieuwste wijsgeerige stelsel, de meest moderne letterkundige verschijning, of de sociale actie aan de orde van den dag. Zonder ooit een andersdenkende iets minder te geven dan zijn recht, worden de katholieke grooten - op een tot nog toe nergens voorkomende wijze - naar verdienste gehuldigd. Geen Belg of geen Hollander van eenigen naam is vergeten: die door de onzen verzwegen wordt omdat hij tot geen kliek of geen clubje behoort, vindt men bij Herder gewaardeerd, gelijk 't hem boven partijgeest toekomt.
Met een ongeëvenaarde volledigheid is ook bij ieder artikel de bibliografie aangegeven die u dadelijk inlicht over al wat er ter verdere opsporing voor een speciaalstudie te raadplegen valt.
De artikelen van dit 1e deel, waarbij men, in flaneerende uitspanning, om de echt luistervolle illustratie het gretigst zal stilhouden, heeten: ‘Aegyptische Kunst’, ‘alt-christliche Kunst’, Alpen, Athene, ‘Auge des Menschen’, ‘Baukunst’, ‘Bildnerei des 19. Jahrhunderts’, ‘Bergbahnen, Bergbau’, ‘Blutgefässe des Menschen’, Azië, Afrika, Australië, Balkan-schiereiland, België, Berlijn.
Een werk dat van de eerste letter tot de laatste bewijst dat het is tot stand gekomen met iets meer dan stoffelijken ondernemingsgeest en zaakjes-winstbejag, een werk dat met zijn zucht naar voldoening van de hoogste intellectueele noodwendigheden de wenschen te gemoet komt van alle ernstig-verstandelijke werkers.
Een schoone gelegenheid voor onze katholieken om eens ter dege mee te willen.
J.P.
ROSA, door Louisa Duykers. - 2 fr. - Keurboekerij, Leuven, Van der Vecht, Amsterdam.
Het verschijnen van een roman van juffrouw Duykers is veel minder geruchtmakend dan dat van vele andere werken, die door de lanen der letterkunde komen aangesnord, autokarren gelijk, midden stof en rumoer, na zich latend sterke naphte-geuren, verplette bloemen en vogel-ledige boomen. - Geurt zoet voort, viooltjes; blijft zitten, vogeltjes. Deze is bescheiden, haar naam zegt het; zij gaat stil en zacht met in haar werk iets van de ziel van viooltjes en vogeltjes.
Rosa is de zuster van Lena, die aan de lezers van D.W. en B. eenige maanden geleden door Dr Persyn werd voorgesteld.
Rosatje was zoo'n teeder schepseltje, dat sacrificie noodig had opdat ze groeien zou: alleen gaan of staan door of in het
| |
| |
leven was haar onmogelijk; gelijk de veilranken moest ze hare zwakheid heenslingeren om een wezen dat haar optillen kon en wilde. Het is een verwend meisje, met zenuwen, och, en een hoofd. - Wee over hem, die haar weerstaat: De arme Lena weet daarover mede te praten. Maar een hart - o, hoe kan het opgaan van loutere verrukking, hoe danst het en jubelt het, hoe gaat het op of neder als een oog, naarmate de geliefde dicht of ver is.
Zij bemint, en gansch het boek is de jubelzang der liefde, die niet redeneert, maar niet te dempen is, die alle hinderpalen overschrijdt, alle listen verzint, uitsluitend is, wegwerpt en bedroeft en knakt zelfs met verliefden-wreedheid en boosheid alles wat niet is hare jonge, machtig-schoone liefde.
Redeneer maar, wijze Lena, over geldelijke aangelegenheid. Rosa bemint de muziek en haren Godfried, het levend muziek van haar hart. Gij hebt wellicht gelijk, Lena, maar zij gevoelen, gevoelen en denken niet. Sparen en cijfers, neen: een piano en een portret van Beethoven te koopen, als er te kort is, zoo doen die groote kinderen die artisten heeten, en als Lena durft berispen sluiten ze haar den mond met een geschenk van rozen.
De kracht van juffrouw Duykers is de liefde, die alleen levende wezens baren kan: en leven doen ze werkelijk: Rosa en Lena en Godfried - gegrepen uit het leven worden ze opgenomen in den geest der schrijfster, die hunne levenskracht doordringt en doorkneedt met de hare. De schrijfster kent Lena, Rosa en Godfried; zij heeft ze gezien, bestudeerd, met hen gewandeld, gesproken, hun leven gevolgd tot in de fijnste bijzonderheden, met hen hoeden en kleederen gekozen.
Dit blijkt ten overvloede uit het haarfijn weergeven van zekere details als b.v. dit:
‘Rosa smulde hare noten en hielp Godfried de zijne pellen; daar had hij geen geduld voor.’
Dit blijkt uit die zoo ware, zoo boeiende en verhevene gesprekken waarvan het lezen een waar genot is en waarin de personen van den roman hun zielen uitzingen: Een van de pakkendste is wel op blz. 127.
Lena heeft met Godfried gesproken.
‘Ik heb hem gezegd dat ik niet kon instemmen met een huwelijk dat mij voorkomt als onzin, en ik overigens geen geloof hecht aan de eeuwigheid eener zoo jonge liefde, en dat ik hem verzocht zijne bezoeken te schorsen.’
Zij zegde dit alles bijna ruw; zonder de teedere voorzorg, waarmee zij het broze meisje altijd behandelde. Rosa snikte.
‘Hoe kunt ge zoo wreed zijn. Lena! Hoe kunt ge zoo hard en onmeedoogend zijn!’
‘Ik ben niet hard, kind; later zult ge beter begrijpen en mij bedanken’.
‘Nooit, nooit zal ik u bedanken mijn hart te hebben gebroken... Is dat uwe genegenheid voor mij? Dan moet ik er niets van hebben’, snikte Rosa met het dof verlangen Lena ook te doen lijden.
‘Rosa!’
‘Ja, 't is zoo... 't is zoo! Gij spreekt met verachting van onze liefde... Maar wat weet gij van liefde? Nooit hebt ge
| |
| |
iemand bemind... uw heel leven zijt ge altijd maar om 't geld bekommerd geweest!’
‘Rosa, zwijg!’
Lena was op hare beurt recht gesprongen, greep de handen van het wreed onrechtvaardig meisje vast, en drukte ze, alsof zij ze wilde verpletteren
‘Zwijg! - gij minder dan wie ook, hebt het recht mij dát te zeggen!...’
Zoo hevig beefden hare lippen dat zij niet verder spreken kon.
Rosa weende krampachtig; ze had berouw over hare kwetsende woorden, maar haar hoogmoed fluisterde haar in dat Lena 't meeste onrecht had en de eerste stappen moest doen tot eene verzoening. Doch haar hart kon niet koud blijven tegenover Lena's zichtbaar lijden. Zij onttrok hare handen aan de knellende schroef, vaagde hare oogen af, maar te vergeefs, want altijd opnieuw vloeiden de tranen.
‘Lena, ik had dat niet moeten zeggen... Ge hebt het aan mij niet verdiend... maar ik heb zooveel verdriet....’
‘Denkt ge soms, dat ik er geen heb, Rosa’.
‘'t Is 't zelfde niet! Ge wilt mij van Godfried scheiden, - en ik kan zonder hem niet meer leven...’
‘Dat zullen we zien. Indien uwe liefde waarlijk zoo diep geworteld en zoo eeuwig is, zal ze tegen wat wachten kunnen’.
‘Nooit zal mijne liefde veranderen, al moest ik op Godfried wachten, tot mijn haar grijs wordt’, zegde Rosa plechtig.
‘Laat ons beiden afwachten wat de tijd ons brengen zal’, antwoordde Lena mat.
De tijd bracht mee dat Rosa stand hield, Lena toegaf. De tijd bracht mee roem voor het kunstenaarspaar en een kind, een babytje in een wieg, en het boek eindigt als volgt:
‘'t Kind kreeg honger, zijn blij gekraai verzwakte. Zij (Lena) gaf hem zijne flesch en weldra vielen de guitige oogjes weer toe. 't mondje zoog nog voort in den slaap, maar 't jongentje was reeds weg in 't land der droomen.
Een tijd lang wiegde zij het nog op haren schoot. Dat warm kinderlichaampje, dat snelle ademhalen, dat jong leventje deden haar goed, gaven nieuwe kracht aan haar moederhart.
Eindelijk stond ze stil op en legde het in zijn wiegsken terug. 't Sliep rustig en lachte in zijnen droom.
Zij bezag het diep ernstig gedurende eenige oogenblikken.
‘Ik ben nu weer, gelijk voor twintig jaren’, dacht zij, ‘alleen met een kind... God heeft mij fel getroffen. Hij heeft me alles ontnomen.... Maar ik heb geleerd krachtig zijn, en ik wil het blijven!... Zij zuchtte diep, maar hare tranen waren gedroogd, en zonderling glansden hare oogen. En toch klagen mag ik niet... want ik heb ook reine vreugden genoten en ondanks beproevingen en smarten is mijn leven toch schoon geweest, en waardig geleefd te worden.... door de liefde en het sacrificie zelf! Heb dank, o Heer... voor dit laatste nog het meest!’
Hoed af voor Lena, en goede reis aan Godfried en Rosa, tot weerzien allen, hopen wij, in een volgend boek.
Rosa en Lena, kent gij uwe zielezusters: Natascha en Sonja
| |
| |
uit Tolstoï's Krijg en Vrede? Ik heb op hen gedacht toen ik u zag en hoorde.
Sonja die ook verzaakt, want in haar is geen zelfzucht. Natascha: jeugd-frisch en opgetogen, dragend in u den tocht die ruischt in eerste levensdagen, met een mond altijd tot kussen geneigd en uwe armen steeds gereed tot omhelzen. Kont gij, Lena en Rosa, in onze Nederlandsche letterkunde wat zusjes krijgen! Mochten er wat meer medeschrijfsters komen van haar, die u heeft geteekend uit wezenlijkheid, naar haar beeld en gelijkenis.
‘Eene letterkunde, zegt Rodenbach, hoeft immers tot hare volle ontwikkeling, buiten de kracht harer beoefening, den stillen en onvoelbaren, doch machtigen invloed van een beschaafd en kunstgerend publiek onder andere en bijzonderlijk gelijk Schlegel het uiteendoet in zijne Algemeene Geschiedenisse der Letterkunde, den deugddoenden invloed der fijnvoeligheid van het vrouwelijk gemoed.’
Nu de zwakke kanten van den roman van juffrouw Duykers. Soms zekere onnatnurlijkheid in de karakterteekening. Lena in het boek Rosa mist vooruitzicht en is lang niet scherpziende. Zij heeft de kat bij de melk gebracht. Overdrevenheid in hier of daar een toestand: b.v. die serenade van Godfried aan Rosa is mogelijk in Spanje of Italië, hier staat het zonderling. De zwakheid van den stijl en de taal, onmacht in beschrijving: Toch staan in dit opzicht Rosa en Lena reeds tegenover de vorige boeken als morgenschemer tegen nacht. De lijn wordt zuiverder en klaarder b.v. op blz. 27:
‘Buiten gierde de wind bij vlagen met korte tusschenpoozen van volkomen stilte. Door den woeligen hemel slierden donkere wolken onstuimig; soms door eene scheur, schitterde eventjes de maan. Eene zwoelte hing er in de frissche lucht. In de verte klotsten de baren.’
Nu, taalvirtuositeit heeft juffrouw Duykers om geen zier, ze betracht dat niet. Toch moest ze volstrekt uitzien naar meer woordenrijkdom.
Altijd waar blijven de mooie regelen, welke in D W. en B. 1900 II 174 B. over Duykers' eersteling Hoogere Vlucht schreef:
‘Ik lees geen roman om er door te worden neergeveld als koren door den stormwind; ik wil er door worden opgericht - mijne ziel moet er door glanzen gaan, als die korenaren in zomerzon. Ik zie ellende genoeg - in me zelven en buiten me in de wijde wereld: overal strijd, overal opstand - overal Godverachting en menschenonteering: ik vraag aan onze dichters om geluk, om deugd - om vrede, om Gods eer en menschenverheffing. Wie dit tracht na te streven met ernst, met toewijding en talent zal van zelf den vorm zijner idealen volmaken - stijl en taal zullen krachtiger, vaster en kernvoller worden.’
Godfried Hermans.
VAN DE ZONNEBLOEM DIE ZON WOU ZIJN, door Marie Metz-Koning. - Baarn, Hollandia-Drukkerij. Prijs:
Beter dan Mevrouw Metz-Koning te slagen in het schrijven van sprookjes schijnt ons onmogelijk. Reeds uit hare vroegere
| |
| |
bundels bleek dit, thans kan twijfel daaromtrent niet meer bestaan.
We zien in de zes sprookjes, waaruit het boek bestaat: Van de Zonnebloem die Zon wou zijn, Een Klompenhistorie, Van de Tevredenheid, De Roman van een Eendje, Van de kleine en de groote Spar, Hoe de Vogels den boom beschermden, dat ‘het al een taal heeft dat leeft en 't lijzigste gefluister stem en teeken heeft’: Het boek is even als Lafontaine's fabeltjes ‘une ample comédie à cent actes divers’: Bloemen en vogels en boomen kijven en kakelen en haten en beminnen. Natuurlijk komen er toovenaars en engelen bij. Zonder dat gaat een spookje niet.
De macht van dit boek is vooral de onverbeterlijk-heerlijke vorm. Bij het lezen moet men gestadig de handen vol bewondering ineenslaan omdat klank- en kleurrijk gesmijdig Nederlandsch. Geen geluid ruischt in den tempel der natuur of het zingt in die zinnen. Geen kleur lijnt aan den hemel of in de velden of zij tintelt in die beschrijvingen. Geen vogel vliegt in de lucht, geen beek slingert of haar rhytmus deint op de maat van der schrijfster taal.
Beter dan alle uitweidingen betoogen een paar uittreksels de waarheid van wat ik schrijvende ben:
‘Daarboven stond het Pruimenboompje als een wonder in zijn takjes, aan zijn blaadjes, aan zijn zon-zoekende en niet ontbotte knopjes, overál, overál, hingen schitterende dropjes, helder, als ál te prachtige kristallen. Het glitste en het flitste er van licht of spitse bliksemspeertjes wild dooreen-sprongen of kleur-vonkende zonnetjes dol om elkaar heen dartelden. Het was ál licht van licht dat licht wekt en vangt en weg-werpt, van glans-kernen die spiegel werden en zich spiegelend ver-millioenden in elkaar Het was een kaatsen en weerkaatsen van kleur, een gekrinkel en gesprinkel van schichten, een dooreengewemel van regenboogjes een gedartel en gespartel van stralen, een gekronkel en geflonker van uiteen-brekende rondten, of duizende diamanten er telkens even bewogen, stil-zaten, soms fel-star starend in het op-spritsende licht-stilten, dan snel kleurvonkelend en weer weg in 't andere’. (Bl. 38-39).
Bewonder nog dien blik van een Engel op de aarde: ‘Ik zie zeeen zilver en gronden goud! Ik zie blauwe wouden en witte bergen. Ik zie blanke wateren als blinkende linten slingeren van bron naar monding! Ik zie grijze rotsen tronen in roosroode golven, bepluimd van schuim! Ik zie, door de lichtende blauwte, boomen met kronen als varens, varens met kronen als boomen! Ik zie statig-stille stammen en zoetgroene weiden en heiden als paarse tapijten, waarin de zon blonde zandbeken groef. En ik zie meer! Op de zeeèn, zilver, zeilen booten als vlugge visschen en zilver-flitsende visschen schieten door de blinkende waatren. Ik zie over de gronden goud ploegen kloeke paarden; ik zie ze openrullen in voren voor de hand van den zaad - zaaienden landman. Ik zie op de grijze rotsen wonen sterke vogels; op de zoet-groene weiden graast tevreden vee; langs de paarse heiden weiden blonde schapen.
De scheper rust; zijn hond springt rond hem om; uit zijn herdersfluit ruischen juichtonen. De heide, stil, lijkt te luisteren, en reikt heur rijpe halmen den schuimen schapen die dankbaar knagen. Ginds, in een zilverig water baden knapen.
| |
| |
Hun blanke lijven juichen op in 't blanke licht. Het heffen van hun handen is als een hozanna-zang; en de druppelen, droppelend langs hun rug, zijn als glanzende parelen, die terugvloeien naar der parelen moeder. Daar is een zeestrand. Visschers trekken er trotsch op, de netten vol blinkende visschen. Hun armen zijn bespannen met rankende aderen, die zwellen van kracht; in hun naakte nekken rekken de spieren zich naar de gebogen hoofden, die ze sterk - blij dringen - in tegen den wind. Op de duinen wuiven hun goud-harige vrouwen; “vader” roepen hun blauwoogige kinderen en steken de handjes uit naar de breed-baardige mannen beneden, die dan opzien, snikkend van geluk’ (Bl. 110)-III.
Men denke echter niet dat die sprookjes voor kinderen zijn, voor onze Vlaamsche Katholieke kinders allerminst: zij hebben satirisch ongodsdienstige, staatkundige, maatschappelijke bedoelingen. Pessimisme weeklaagt tusschen de regels; en zoo b.v. is de Zonnebloem die zon wil zijn een spotsprookje over de Katholieke Kerk. - Van de Tevredenheid toont God, die een engel uitzendt om te weten of het heelal gelukkig is. De engel ondervraagt allerhande wezens uit de schepping: allen zijn ongelukkig. Toch gaat die gezant God melden dat op de aarde als een kringloop van geluk is en in zijne oogen kan God niet lezen: de Engel heeft ze laten uitbranden opdat de Schepper erin de smart niet zou gezien hebben. De Roman van een Eendje verhaalt den tocht naar geluk: Niemand weet waar het is. Eene Klompenhistorie bevat aldoor bijtende zinspelingen over ziel en schepping en is de overigens verdunde bespotting van verdrukten, die wanneer ze de kans klaar zien op hunne beurt verdrukken.
De laatste twee sprookjes: vooral de geschiedenis van de twee Sparren, zijn deugddoende ook in zedelijk-godsdienstig opzicht: Niets mooiers dan de geschiedenis van die arme twee kindertjes, door niemand bemind, dan door een grooter spar voor hun huis; die worden weggejaagd, van het venster waardoor zij zien. O ‘den kleinen spar’ dienende tot Kerstboom, met allerhande sterretjes, en mooiheden; en onder hem: het stalletje van Bethlehem; van die dompelaars, welke daarna alleen van uit het kleine zolderkamertje ‘waar het vriest!’ uitkijken naar hunnen vriend, den grooten spar, en droomen dat sterren erin vallen en een kindje eronder ligt, dat hij ook Kerstboom wordt tot dat hunne zieltjes opvliegen uit hunne doodgevrozen lichaampjes. Nooit nog had men zulke gelukkige gezichtjes gezien van doode kinderen of van doode menschen.
Dit sprookje is lezing voor de Vlaamsche moeders en kinders, of liever dat zou lezing zijn... indien aan den Vlaamschen haard, in de lange winteravonden, de Vlaamsche vrouwen en kinderen Nederlandsch... wilden en konden lezen.
L.D.
VAN ALLERLEI SLAG, door Justus van Maurik. IIIe deel der volksuitgaaf. - 0,75 fr.
Een inderdaad goedgekozen titel. Je hebt er van alle slag: kluchtige, boertige, fijne en treurige, maar meest gemengd: een traantje met een glimlach.
Een mooie verzameling voor opzoekers van ‘documents
| |
| |
humains’: De ouwe Grootvader, inwonend bij zijn gehuwde kinders, voor wie hij zijn gansch vermogen opofferde en bij wie hij er ‘nu op den overschot zit’. Zijn eenige troost is zijn kleinkindje, dat al te vroeg werken moet en sterft. - Tijs de Jolleman, een oud zeeman, die, na den dood van zijn jonge vrouw, thuis bleef om zijn kind en ook omdat hij den kop liet hangen - De oude Jongejuffrouw, die niet getrouwd geraakte zooals hare twee zusters, omdat ze lang niet zoo mooi was, maar die wordt de aangebeden suikertante voor neefjes en nichtjes, die dol zijn naar hare verhalen, hare geschenkjes, haren schoot, waarop het zoo goed is te zitten. - Deze drie verhaaltjes zijn aan te bevelen voor hen die graag hun hart warm en hunne oogen vochtig voelen worden, maar voor uw vijf-en-zeventig centiemen krijg-je nog heel wat anders: Je kunt ervoor wandelen op het Amstelveld, 's Maandags, en je zult ook denken, zooals alle vreemdelingen, dat het kermis is.
Je zult er den pijpendoorrooker, den bibliomaan, den vogelverkooper aantreffen, en indien 't je lust wat met hem praten, maar koop niets, hoor, vooral niet den ‘anneau de force electriek’ van den Doctoor Raspail In de rarekiekkast of het kijkspel, kun-je jou wat ‘verdiverteeren’, het kost maar vijf centen, daarvoor zie-je vijf droeve moevementen uit de lijfstraffelijke rechtspleging en de geschiedenis der wereld (blz. 37).
Met Isaäk op den dam (blz. 79) moet je volstrekt kennis maken; en als je schoenen te poetsen hebt, ga bij hem: ‘Het Damplein is niet kompleet wanneer Isaäc ontbreekt.’ ‘Hij is vroolijk, opgeruimd, optimist van het zuiverste slag en begaafd met de geestigheid en gevatheid aan zijn stam eigen. Hij is tevens philosoof ook, zonder het zelf te weten; een opmerker, die door naïeveteit dikwijls den spijker op den kop slaat.’ Wil-je met hem praten, dan verneem-je de gansche geschiedenis van den dam, wie ‘zijne klanten bennen, den invloed van de wisselkoersen op den omgang met den schoenenpoetser,’ enz. Ik zou wel graag hebben dat Klaas Komijn van de Beurs of Hein de Kruier eens met Isaäc zouden praten: dat zou een prettig congres zijn voor volksphilosophie, oneindig interessanter dan vele andere.
Kobus uit de drie Kraantjes kan ook zaakrijk vertellen. Hij kent zijn volk: reeds zes-en-twintig jaren staat hij achter de toonbank. - In België zou de man gedecoreerd zijn, maar Holland is ver ten achteren. - Hij vertelt over de bezoekers: Er zijn er van alle slag. Het meest heeft hij gevoeld bij de bezoeken van een klein meisje, dat wat rhum kwam afbedelen om de door rheumatiek-versteven ledematen van haar speelmaatje, dat op een koud kamertje van pijn ligt te kreunen, wat te verwarmen, terwijl de vader van den knaap vijf, zes maal daags er eentje komt pakken. Het mannetje sterft. ‘Zoo dikwijls als ik een ouden sjouwer zie, denk ik: ‘De heeren, die in den Haag de wetten maken, moesten zulke lui in de doos kunnen zetten. Maar afijn, zij hebben de wijsheid, ik niet. Is 't niet zoo?’ vraagt Kobus, en Van Maurik weet niets te antwoorden. Kunt gij antwoorden, lezer?
Nog niet gedaan, hoor, voor uw vijf-en-zeventig centiemen wordt je geïntroduceerd, zooals de Hollanders zeggen, in het Genootschap Eloquentia, je hoort er een aantal verzen, en de pauze
| |
| |
zult ge misschien het mooiste vinden, dan ben-je te akkoord met mevrouw Smit (blz. 120). - Bal is daar ook indien je danser bent. En last not least je geniet nog een Avond vol kunstgenot. Een drama, vijf bedrijven, meziek, 'n verraaier, verleiding, en tot slot vier dooien, vier lijken.
Het boek eindigt akelig met die vier dooien:
‘'t is toch niet veel geld, meneer, vier dooien voor een dubbeltje.’
De snuisjongen heeft gelijk, maar 't is nog minder geld vier dubbeltjes voor acht springlevende novelletjes, voor zooveel gemoedelijkheid, humor, gezonde wijsbegeerte, menschenkennis, voor zooveel liefde tot kleinen en zwakken, voor zooveel opdelving van poëzie uit alledaagsche gronden.
L. D
BROERE. Over zijn leven en werken No 11. Letterkundige bibliotheek voor Katholieken bezorgd door de leeraars van het R.K. Gymnasium te Tilburg, door M.R. De Brouwer. (81 blz.) f. 0.50.
H.K POOT. II Gedichten (natuur en landleven) No 21 door M.S. Vromans (78 blz.) f. 0.50.
STARING. Verhalen (83 blz.) uitgegeven door M.S. Vromans 30 cents.
Alle vier uitgegeven door de Tilburgsche handelsdrukkerij.
Deze maatschappij gaf reeds uit: no 1 Vondel I, Leerdichten; no 2 Jan Holland, Een paar Buitenmodel-Menschen; no 3 Frans Coenen, I Schetsen; no 4 Maerlant, I Uit de Naturen Bloeme; no 5 J. Van Lennep, I De Reisgenooten; no 6 E.J. Potgieter, Iets over den Mensch en den Schrijver; no 7 E.J. Potgieter, I Gedichten; no 8 J.V.O. Vondel, Batavische Gebroeders; no 9 J. de Meester, 's Zomers buiten Stadje in Roem; no 10 E.J. Potgieter, 't Is maar een Pennelikker; no 11 Broere, I Over zijn Leven en Werken; no 12 Broere, II Beschouwing der Geschiedenis; no 13 J. v. Lennep, II De Friezen te Rome; no 14 Beatrys; no 15 Nieuwere Schrijvers; no 16 J., Da Costa-Hagar; no 17 Nieuwere Schrijvers II; no 18 I Da Costa II De Slag bij Nieuwpoort; no Vondel, III Heerlyckheit der Kercke; no 20 H.K. Poot, I In zijn Tijd, II Gedichten (Natuur en Landleven).
M.S. Vromans gaf van Staring uit Verhalen en Mengeldicht. Staring te genieten is vooral Hollanders gegeven, wij zijn niet genoeg te huis in de geschiedenis van Nederland om de historische verhalen te smaken, zoo ook kan nooit een Hollander smaken, zooals wij, de nationale gedichten der Vlamingen. Het meest deugd hebben wij gehad van de Puntdichten. De uitgever deed niets anders dan Staring's spelling te wijzigen naar diegene van De Vries en Te Winkel. In Mengeldicht echter, komt hier en daar, maar te weinig, toch eene korte aanteekening.
Heel wat knapper is het boekje II over Poot. Dat is een bloemlezing met letterkundige beoordeeling en toelichtingen: heel netjes geschreven. Doch Staring en Poot zijn maar kinderen naast den grooten Broere over wien de heer Brouwers schrijft in eene hem waardige taal. In dit boekje gaan wij de hoogste hoogten in van wijsbegeerte en godgeleerdheid en lezen van Broere uittreksels die de ziel mede opwaartsrukken, zoo b.v. de beschouwingen over Luther (blz. 13 en volg.) over Maria (blz. 53 en volg.).
| |
| |
Wij, jonge Vlamingen, moeten volstrekt wat meer de groote katholieken uit Nederland leeren kennen. Nederland is het land van Broere en Alberdingk en Schaepman en de Groot en een legioen anderen, niet alleen een land van rationalisme en materialisme.
Dat boekje over Broere is in dit opzicht uitstekend geslaagd. Lees het, Vlaming, lees Broere zelf. ‘Als men hem gelezen heeft, zegt H. Brouwers, draagt men zijn gedachten mee, en men is blij met idealen, want ook idealen vormen een brok van 't levensbrood. En altijd grijpt men weer naar hem en steeds worden zijn lange, gedragen, maar duidelijke, volzinnen bekoorlijker. De menschenziel die er ons uit te voorschijn treedt, edel en beminnelijk, heeft ons hart geboeid, en loslaten zal ze 't niet meer’ (blz. 21)
In onze Colleges, bij onze leeraars verdienen de uitgaven der letterkundige bibliotheek warme belangstelling.
L.D.
KAROLINGSCHE VERHALEN, in nieuwer form overgebracht door Jos. Alberdingk Thijm, 3e uitgave. - Amsterdam, C.L. Van Langenhuysen. 231 blz.
Dat de weinig populaire ‘ultramontaansche klant’ toch zijn weg vindt onder 't volk getuigt ook dit boekje met zijn 3e uitgave. Moest hij nog leven, 't zou hem stellig verheugen; want de Middeleeuwen waren hem even dierbaar als Rome zelf; en heeft hij zijn zoo eigenaardige kunst besteed ter verdediging van zijn groot geloof, veel studie en veelzijdige wetenschap heeft hij bij voorkeur, tegen de liefhebberijen der klassiek-opgevoeden in, gewijd aan de eeuwen door anderen voor barbaarsch gescholden, en door hem zoo geliefd juist om haar geloof. Met een gloed van welsprekendheid verdedigde hij in boeken en artikelen de kunst van dien tijd, de kunst van bouwen en schilderen, de gothische. Dat hij er ook andere kunst - literaire - in ontdekte, getuigt voor altijd dit boekje 't welk elke minnaar onzer letterkunde, die geen vakman is om 't origineele te genieten - bezitten moet.
Vier Karelromans heeft Alberdingk in dit boekje gemoderniseerd zooals hij alleen dit kon: Carel en Elegast, de vier Heemskinderen, Willem van Oranje, Floris en Blancefloer.
Echte kunst is er in die oude romans Geen arendsvlucht, geen arendsblik, maar echte vertelkunst in lieve ‘naïefheid’ - Alberdingk was kwaad als men over zijn... 'k mag ook niet zeggen ‘Middeleeuwen’ het woord ‘naïef’ uitsprak, en toch is 't wel dát - eenvoudige natuurlijkheid van een volk dat pas leerde denken, maar dat daar staat in de volle mannenkracht van 't Germaansche ras en in al de heerlijkheid van zijn kinderlijk geloof Is 't nog langer te verwonderen dat zulke lezing deugd doet in een tijd als den onzen?
J.P.
ZELFKEUR. Bloemlezing uit het werk van een aantal letterkundigen, uitgegeven ten bate van het ondersteuningsfonds der vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen, met eene inleiding door L.S., portretten en biographieën. Eerste bundel. Nrs XX-XXI der Nederlandsche Bibliotheek van L. Simons G. Schreuders, Amsterdam, 375 blz., fl. 0.40.
| |
| |
Deze bloemlezing heet Zelfkeur, omdat ieder schrijver zijn bijdragen daarin zelf heeft gekozen. En 't zijn door den band wezenlijk goed kenschetsende bijdragen. In dezen bundel staan verzen van G.S. Adama van Scheltema, S. Anema, Boeken, Boutens, Van Eeden; proza van Aletrino, E. De Bom, H. Van Booven, I. Boudier-Bakker, Brusse, Buysse, Coenen, L Couperus, H. Dekking, J. Eigenhuis, M Emants, J. Everts Jr, A. Van Gogh-Kaulbach, S Goudsmit, G.F. Haspels, H. Heijermans jr, J. Hora Adema; en een critische studie over Bastiaanse, van K. Alberdingk Thijm (Van Deyssel). Van al de schrijvers krijgen we daarbij een korte bio-bibliographie, en van meest allen ook een portret.
Geen twijfel, of dit bundeltje zal door velen met belangstelling worden ter hand genomen. Mogen we vragen of er iets confessioneels schuilt in die opname van schrijvers uit de Vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen? We zoeken vruchteloos onder die namen naar katholieken, althans naar de letterkundige voormannen onder hen.
Er mag wel plaats worden geruimd voor nog een woordje over de Wereldbibliotheek en de Nederlandsche, te dezer gelegenheid Binnen 't afgeloopen jaar verschenen daarin: Hauptmann's Verzonken Klok, Sophocles' Antigone, Th Carlyle's Helden en Helden-vereering, Upton Sinclair's Wildernis, Dickens' Londen en Parijs. Mannoury's Boeddhisme, Naber's Ster van 1572. Kjelland's Vergif, Dante's Hel, vertaling van Dr Boeken, Well's 20e eeuw en haar waarschijnlijke ontwikkeling, Clara Viebig's Absolvo te, Darwin's Reis om de wereld, Molière's Geleerde Dames, Grimm's Sprookjes, Eigenhuis' Wijsgeer, Brandt's Leven van de Ruyter, Streuvels' Reinaert de Vos, Boosboom-Toussaint's Prinses Orsini, Van Hulzen's Wrakke Levens, Reddingius' Johanniskind, Multatuli's Vorstenschool en Max Havelaar, V. de la Montagne's Gedichten, Zelfkeur uit de modernen, 1 en 2, Simons-Mees' Atie's Huwelijk, Scharten-Antink's Catherine.
Naar gelang zijn omvang beslaat elk werk 1, 2 of 3 nummers. En 't nummer kost fl. 0.20. Een volle jaargang is verkrijgbaar bij abonnement aan fl. 10 Vele dier uitgaven werden reeds in Dietsche Warande en Belfort besproken. Maar bij wijze van gezamenlijke uitspraak mogen wij thans wel eens zeggen dat die boeken doorgaans oordeelkundig zijn gekozen onder het merkwaardigste wat binnen- en buitenland biedt; maar ook dat we liever al eens een groot geloovige bij 't volk zagen inleiden: hij heete dan Newman of de Maistre, Gorres of Balmes, Fogazzaro of Ms Ward, Manzoni of Zorrilla, von Droste-Hülshoff of Eichendorff, Alberdingk of Schaepman, dan 't werk van Well of Scharten-Antink, inboetend aan ernst wat het prikkelends geeft aan minder gezonde nieuwsgierigheid of modezucht... 't Is niet altijd goed-opgevatte jacht naar populariteit, den lust van de massa slaafs in te volgen.
Maar - 't minder lofwaardige gelegd bij de rest - bekennen wij graag dat in die Wereldbibliotheek een stoute en grootsche onderneming aan gang is; en voor dezen die eventjes nadenken, zullen we niet zeer hyperbolisch spreken als we zeggen dat de leider Simons en de uitgever Schreuders bezig zijn met wonderen te verrichten.
J.P.
| |
| |
VONDELS MEESTERSTUK: LUCIFER. 5e uitgaaf, bezorgd door J. Salsmans, Sj. - A. Siffer, drukker, Gent. Prijs: fr. 1.25 per eenheid, 1 fr. en 13 voor 12 bij getallen.
De ongemeene en steeds toenemende bijval dezer uitgaaf, niet alleen in België maar zelfs in Holland, levert ons het zekerste bewijs harer degelijkheid. Wie er een oogslag in werpt voelt seffens dat hij te doen heeft met een Vondelkenner die zijn taak ernstig opvat en geen moeite ontziet om onzen grootsten dichter toegankelijk te maken voor de leerlingen der hoogere klassen. Uiterst waardeerend voor den bezorger was de beoordeeling van Neerlands beroemdste taal- en letterkundigen als Dr G. Kalff, Dr te Winkel, Dr J. Muller, enz., en geen wonder: niets bleef onaangeroerd van alles wat maar eenigszins helpen mocht tot een beter en dieper inzicht in dit meesterlijk treurspel. Na een korte levensschets waar wij den man leeren kennen die, naar het oordeel van Alberdinigk Thijm, voor alles was ‘een charakter en een edel charakter’ met ‘wondervolle, ontzettende hartstocht voor het schoone en grootsche’ volgt de inleiding bevattend een klare uiteenzetting van den samenhang van het treurspel en den inhoud, benevens andere kwestiën over de moeilijkheid om ‘heilige stof’ op het tooneel te brengen, doel en strekking der Tooneelspelen, opgaven uit de H. Schrift, enz. Enkele woorden volstaan om de tekst-moeilijkheden in voetnota's uit te leggen, en wat in de nieuwe uitgaaf nog wel het meest welkom mag heeten is het critisch onderzoek naar den zin van het vers ‘zijn geheimenis zij bondig’ die nu, voor goed? vastgesteld is.
Wie met Pater Salsmans als ‘Cicerone’ de schoonheid van Vondels taal en gedachten leert lief hebben zal waarschijnlijk goesting krijgen om meer, en zelf te gaste gaan bij onzen grooten dichter die altijd meer geeft dan hij belooft. Beets'uitboezeming:
O Vondel, had mijn hart u meer in eer gehouën
Zijn dorst slechts aan uw bron gelaafd,
is zeker niet van overdrijving vrij te pleiten, maar iedereen zal instemmen met Busken Huet waar hij van Vondel getuigt: ‘Groot en weldadig is de pedagogische kracht die van Vondel uitgaat. Geen onderwerp, geen stof heeft hij behandeld zonder over eenig deel een nieuw licht te doen opgaan; en altijd is dit licht van dien aard dat men het niet kan opmerken zonder er door gebaat te worden.’
M. Dewickere S.J.
DUITSCHE KEURBOEKERIJ VOOR NEDERLANDSCHE EN BELGISCHE SCHOLEN, bewerkt en van aanteekeningen voorzien door G. Van Poppel, Leeraar M.O. Nr 1, Detlev von Liliencron. Kerkrade, Albers, 52 blz. fl. 0,25
Bij de schoone studie over Detlev in deze affevering en in 't vorige past wel een aanbeveling van dit nummer 1 der Duitsche Keurboekerij. Daarin heeft G. Van Poppel, de knappe schrijver, dien onze lezers van vroeger reeds door zijn Heine-studie kennen, en de even knappe professor van Duitsche letterkunde, die op de Leuvensche vacantieleergangen zoozeer werd gesmaakt, een kleine bloemlezing gegeven van den grootsten onder de Duitsche lyriekers van heden: Een paar prettige novellen en
| |
| |
dertien poëzie-proefjes van den dichter-soldaat. Een voortreffelijk boekje voor onze colleges en voor alwie von Liliencron kennen wil. Wat al schoons inderdaad voor een armen halven frank.
Als nummer 2 gaf Van Poppel in zijn Duitsche Keurboekerij Erzählungen und Aphorismen van Marie von Ebner-Esschenbach. wat de boekenmarkt ook uitschreeuwe over anderen, de grootste thans onder de letterkundige vrouwen in Duitschland. Onze lof en onze wensch voor verspreiding geldt nog meer voor dit nummer 2 dan voor nummer 1.
In de hoop dat Van Poppel in de keuze van zijn volgende nummers even gelukkig zal zijn.
J.P.
BLOMSTER OG FRUGTER, door Johannes Jörgensen. Gyldendalske Boghandel. Kopenhagen, 1907.
Bijna tezelfdertijde als zijn wetenschappelijk werk over den heiligen Franciscus van Assisi, liet Jörgensen eenen dichtbundel verschijnen vol keurige poëzie, frisch als de bloemen in de lente en rijp als de vruchten in den herfst.
Jorgensen is altijd de diepvoelende, schoonheidslievende lyrieker. Elk zijner dichtstukken brengt de snaren der ziel aan het trillen, wekt echos van zuivere idealen, doet stemmige levensbeelden voor het oog oprijzen en opent voor den geest eene wereld van schoonheid en poëzie, ontsloten met den gouden sleutel der rythmische klanken van zijn vloeiend vers.
Alle gedichten, in dezen bundel vervat, staan verre boven het middelmatige, en vele, zeer vele staan hoog, zeer hoog. Jörgensen is werkelijk de dichter bij Gods genade, die de ziel meevoert op de vleugelen zijner muse en het luisteren naar de klanken van zijn lied tot een waar genot maakt, dat men telkens en telkens opnieuw zou willen smaken.
Een pareltje onder de parelen in dezen bundel is Bengt, een gedichtje gewijd aan een overleden zoontje van den dichter. Dat is roerende poëzie, éen en al liefde, vol weemoed en droeve herinnering, uitgedrukt in meesterlijken vorm.
Overigens de vorm beheerscht Jorgensen op wonderlijke wijze. Steeds is zijn vers gesmijig, zangerig en sierlijk, het passende kleed voor zijne fijn poëtische gedachten.
D.M.
FRANSCH WOORDENBOEK, deel II, Nederlandsch-Fransch, door K.R. Gallas. Sneek, J.F. Van Druten, 1772 kolomm. Pr. fl. 2,80.
Gallas heeft lang doen wachten op deze laatste helft van zijn werk. Maar men vergaf het hem, wijl men besefte dat er tijd voor noodig was om een tweede deel van zijn Woordenboek te leveren zoo goed als 't eerste. Nu is aan 't ongeduld van velen voldaan. De acht jaren zorgvuldige aanhoudende arbeid zijn om. En 'k zou mij erg bedriegen, of die arbeid zal zeer nuttig zijn aan een menigte menschen in Holland en België.
De lezers gelieven zich te herinneren wat hier over 't eerste deel van dit Woordenboek werd gezegd. 't Is voor den recensent om in verlegenheid te zitten; want op dit tweede deel moet nog meer lof dan op 't eerste worden gelegd. Met de hypermoderne woord-smederij van botst-het-niet-zoo-klinkt-het-toch, kon Gallas, uit eerbied voor de taal, natuurlijk niet mee. Maar, nu ik twee maand dit tweede deel onderhanden heb, zocht ik geen enkele
| |
| |
der nieuwere goed-gegronde woorden vruchteloos op. Zelfs bevlieging, wiens afwezigheid in de jongst verschenen woordenboeken door De Gids zoo wordt bejammerd, is in Gallas te vinden. 't Moge voor de vakmannen ietwat naïef klinken: maar ik sta verbaasd over Gallas' geleerdheid, speurzin en vlijt; en evenzeer over den spotprijs waarvoor de uitgever dit prachtig woordenboek te koop heeft gesteld.
V.W.
HISTOIRE DE LA LITTÉRATURE FRANÇAISE par E.E.B. Lacomblé, professeur à l'école moyenne d'Arnhem, 3e Edition 1907, P. Noordhoff, Groningen. - Teubner, Leipzig. Fl. 0,90, 1,90 fr. Mk. 1,50.
Het voorwoord is goud waard. Daarin trekt de schrijver, geestdriftig en welsprekend te velde tegen de utilitaristische strekking van het hedendaagsch onderwijs dat enkel de taalkennis betracht met het oog op den handel. Verder zegt hij, dat volgens hem: geschiedenis der letterkunde moet zijn eene les in de schoonheidsleer; dat men moet trachten geest en kern van werk en schrijver weer uit te halen. Vele schrijvers zullen ontbreken in dit overzicht, zegt de auteur verder, maar vooral de stroomingen te teekenen heb ik betracht.
Dit voorwoord maakt de taak van den criticus heel licht. Deze heeft slechts te zeggen dat de schrijver uitmuntend is geslaagd. Het werkje is inderdaad een model-handboekje, dat ook voor Belgische scholen uitmuntend geschikt is.
Het geeft de stroomingen en vestigt enkel de aandacht op de sterren van beteekenis, niet op al die puntjes die worstelen tegen de nevelen der melkbaan. Geen vloed van bijzonderheden, maar een rechte, duidelijke lijn. Zoo voor de 19e eeuw b.v. worden enkel de volgende schrijvers besproken: Châteaubraud, De Staël, Lamartine, Hugo, de Musset, De Vigny, Gautier, Leconte de Lisle, Sully-Prudhomme, Coppée, De Herédia, Mallarmé, Paul Verlaie, Henri De Régnier, Verhaeren, Thierry, Guizot, Mignet, Michelet, Cousin, Taine, Renan, Villemain, Nisard, Sainte-Beuve, Lemaître, Brunetière, Faguet, Alexandre Dumas, George Sand, Balzac, Flaubert, De Maupassant, De Goncourt, Daudet, Zola, Bourget, Loti, France, Delavigne, Ponsard, Scribe, Alexandre Dumas, Augier, Sardou, Pailleron, Labiche, Rostand, De Bornier. (Ik haal aan naar de orde waarin ik de namen in de ‘Histoire’ aantref.
Het boek bestaat uit vijf hoofdstukken:
Ch. I. Le Moyen Age Ch. II. Seizième siécle. Ch. III. Dix-septième siècle. Première periode (1600-1660). 2e Periode siècle de Louis XIV. Ch. IV. Dix-huitième siècle. Ch. V. Dix-neuvième siècle. Voor elk hoofdstuk staat eene korte, zaakrijke inleiding, die tamelijk volledig en juist elke eeuw kenschetst.
Zoo b.v. luidt de inleiding tot Ch. IV: ‘Un roi vieillissant, morose et dévot, une cour jeune, avide de plaisirs, mais se contreignant, feignant la dévotion pour plaire au maître; l'Eglise affaiblie par la guerre implacable que se font jansénistes et jésuites, par la lutte entre Bossuet et Fénélon; le peuple ravagé par la famine, courbé sous le fardeau d'une dette publique toujours croissante: le pays privé de milliers de ses habitants par l'exil provoqué par la révocation de l'Edit de Nantes: voilà le
| |
| |
spectacle affligeant que nous présente la France au commencement du dix-huitième siècle et qui explique les caractères principaux de la société de cette époque. Au respect qui entourait le pouvoir monarchique succède une critique âpre, méprisante, rendue plus hardie par la honteuse dissolution du régent, le règne capricieux de Louis XV, le caractère faible, bien qu'honnète de Louis XVI. L'esprit religieux ou plutôt l'esprit catholique disparaît sous le souffle d'incrédulité qui traverse tout le siècle et qui amène les salons de ces grandes dames (Mme Geoffrin, Mme du Deffand, Mme de Lambert) où gentilshommes et gens de lettres frayaient sur un pied d'égalité; où, avec une frivolité, une insouciance incroyable, se soutenaient les théories philosophiques les plus téméraires, où surtout on s'adonnait passionnément aux sciences physiques et mathématiques. Pas un grand écrivain de cette époque qui ne s'occupe de science, pas un qui ne fasse profession de cette philosophie vague, procédant par théories plus que par voie expérimentale, et qui proclamant la bonté native de l'homme, la communauté de but et d'intérêts pour tous les êtres humains, donnera non seulement à la littérature, mais à toute la société, ce caractère de cosmopolitisme, qui se substituant au sentiment national, se retrouve encore dans les idées généreuses proclamées par la Révolution française. La prépondérance donnée aux sciences et à la philosophie unie aux lettres proprement dites. Tantôt on se bornera á copier servilement
les chefs-d'oeuvre du grand siècle, on s'en servira comme des moules commodes à y verser des idées nouvelles; tantôt on tombera dans ce style déclamatoire, pompeux qu'on trouve chez Diderot, Rousseau, Buffon et auquel Voltaire seul ou presque seul échappe. Pourtant, malgré l'infériorité du XVIIIe siècle au point de vue de la langue et du style, malgré l'absence presque complète de la poésie, gardons-nous d'injustice Plus d'une fois nous aurons à signaler dans tel écrivain le précurseur de l'âge suivant. Plus d'une fois nous reconnaîtrons les germes qui, fécondant le sol généreux de l'esprit français, produiront la magnifique éclosion des lettres et des sciences au 19e siècle Les principaux caractères, que nous venons de noter dans le XVIIIo siècle, l'esprit antichrétien, l'humeur agressive, le goût de la philosophie et des sciences naturelles et politiques, se retrouvent dans un écrivain, qui, par sa prodigieuse activité, sa faculté d'accommodation, son long âge enfin est le représentant le plus complet de son époque, Voltaire.’
Even raak als hij den tijd schetst, teekent de schrijver de personen; met weinig maar karakteristieke trekken, geeft hij de samenvatting van hun werk.
Het boek is geschreven met critischen smaak, gezond idealism, ja oprechte geestdrift op menige plaats Van dien critischen smaak is een voorbeeld 't geen schrijver over Coppée's populariteit en hare oorzaken zegt (blz. 95).
Van zijn gezond idealism getuigt o a. zijne oordeelvelling over Balzac en deze bedenking vooral (blz. 106 George Sand): ‘Avec son coeur aimant de femme George Sand a senti ce qu'il y avait de poésie au fond de ces âmes, simples et obscures. Sans doute elle laisse dans l'ombre les cotés grossiers et vilains du paysan et par là elle est idéaliste, mais l'idéalisme entendu de cette façon est-il moins vrai qu'un réalisme qui ne prétend nous
| |
| |
faire voir que ces côtes-là seulement à l'exclusion de tous les autres’. Geestdrift te ontsteken was het doel van den schrijver, hij moest er dus van blaken en dat is werkelijk zoo:
Hij gaat op in bewondering vooral voor die dichters, die ons uit het leven, waarvan ‘elke grondige studie tot de droefheid leidt’ (blz. 37) et ou ‘l'on étouffe plus d'une fois sous un bruyant éclat de rire le sanglot, qui menaçait de sortir’ (gelijk Molière blz. 37) doen opkijken naar de heldere transen van het ideaal, zooals Châteaubraud, Lamartine het deden; hij bewondert het catholicisme (blz. 78) ‘la réligion qui répond le mieux au besoin d'ideal qu'éprouve notre pauvre humanité’
Moest men mij na lezing van deze Geschiedenis vragen naar de geloofsbelijdenis van den schrijver, dan zou ik sterkverlegen zijn met het antwoord. Is hij Katholiek? Neen, een Katholiek spreekt niet meer over ‘fatras scolastique’ (Bl. 15) ‘barbarie féodale du moyen âge’ (12) le rêve fou de Polyeucte (bl. 29) over ‘philosophie du moyen âge, construction lourde d'une science vaine, creuse... qui reçut le coup de grâce de Descartes’ net of de naam van Thomas van Aquino thans niet was omstraald met nieuwen luister.
Is hij ongeloovig? Neen, duizendmaal neen, want dan zou hij zoo niet schrijven over Bossuet, Châteaubriand, over Voltaire en de XVIIIe eeuw.
Die twijfel over de belijdenis des schrijvers zelf is wel een bewijs van objectief oordeel en onpartijdigheid; ook behoudens eenige kleine feilen en leemten b.v. het onvoldoend kenschetsen van Bourget, van Brunetière, het onverdiend weglaten van de Provençaalsche letterkunde en de Belgische (buiten Verhaeren) en van schrijvers als De Maistre, Veuillot, Huysmans, Barrès, Maeterlinck, het gemis aan bronnen, aan overzicht van pers- en tijdschriften moeten wij den Hollandschen leeraar feliciteeren over zijn mooi boek, en de leerlingen uit de school te Arnhem gelukkig heeten.
Bij de geschiedenis behoort ‘een Complément’ met voorbeelden, dat echter niet ter bespreking gezonden werd.
L.D.
CONTES CHOISIES. André Theuriet. P. Noordhoff, Groningen, 4e uitgave, 141 blz. Pr. fl. 0.60.
De heer Lacomblé, dezelfde van de ‘Histoire de la Littérature Française’ bezorgt sedert enkele jaren bij den flinken uitgever Noordhoff een schoolbibliotheek van ‘Conteurs modernes’ die in Holland zeer wordt gegeerd en voor de Fransche letterkunde in onze Vlaamsche gestichten uitstekend van pas komen zou. Hij geeft een serie schrijvers, die zeker in hun geheel geen opvoeders voor de jeugd mogen heeten, maar kunstenaars toch die een zeer grooten naam dragen, en van wie onze jongens toch stellig iets meer moeten weten dan hun korte biographie met een paar als met de tang uitgehaalde stijlproefjes. Welnu Lacomblé verzamelt in zijn bundeltjes enkele korte novellen en schetsen, waaraan ook de meest angstvallige onzer jongens geen aanstoot zal vinden. Elk bundelije geeft in zijn kieskeurige verzameling een volledig denkbeeld van de kunst der schrijvers: alle bieden het genietbaarste, dikwijls ook het meesterlijkste van die meesters.
| |
| |
Ze heeten: Fr. Coppée, (3e uitgave), Alphonse Daudet, (5e uitgave), André Theuriet, (4e uitgave), Emile Zola, (3e uitgave.), Guy de Maupassant, (3e uitgave), Jul. Claretie et autres, (2e uitgave), Prosper Mérimée, (Colomba), Alfred de Vigny, en Erkmann-Chatrian.
Elk boekje geeft overvloedige tekst - verklarende nota's; waar 't wenschelijk is, met Nederlandsche vertaling.
Wij bevelen de uitgave aan bij alle professors van Fransche letterkunde die meenen dat ze naast den vertrouwlijken omgang met de groote geloovende kunstenaars, ook de gelegenheid moeten waarnemen om ernstig kennis te maken met anderen, die buiten de genade om, het beste van hun gaven in groote kunstwerken hebben neergelegd; professors die het zich ten plicht achten, door degelijke en onberispelijke brokken uit die schrijvers, hun jongens van de hunkerende, maar soms noodlottige, nieuwsgierigheid af te helpen om op eigen houtje met díe grooten kennis te maken, wijl de leeraar wel hun namen noemt - vermits hij er niet buiten kan - maar er voor huivert hun iets meer te laten zien.
J.P.
HET BOUDDHISME. Overzicht van het leer en geschiedenis, naar Prof. Kern's Manual of Buddhism onder diens toezicht bewerkt door G. Mannour, met eenige illustraties. Nrs 52-53 van L. Simons' Wereldbibliotheek. Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam. Pr. fl. 0,40.
Dit zeer bevattelijk boekje over een zeer onbevattelijke wijsbegeerte - en godsdienst naderhand - geeft als eerste gedeelte het leven van Boeddha: Hoe Siddhartha, de koningszoon Gautama werd, verzaker aan 't wereldlijk leven en hoe hij verder tot Boeddha werd verheven; tot ‘Verlosten Wijze’. Als tweede gedeelte krijgen wij de leer van Boeddha, zoo rein een leer van versterving, dat Brunetière er op zijn weg ter bekeering heeft bij stilgestaan:
‘Nous trouverions nous’, vraagt zich Brunetière af in zijn Difficultés de croire ‘nous trouverions-nous en présence d'une loi de développement de la pensée religieuse dont le bouddhisme et le christianisme ne seraient, à des époques et dans des milieux différents que des “cas particuliers”, comparables, parallèles... C'est MM. la question que je ne crois pas qu'aucun de ceux qui ont étudié le boudhisme d'un peu près ait pu s'empêcher de se poser, et j'en connais qui ne l'ont pas résolue. Oserai-je dire, que, pour ma part, à la poser ainsi, je n'en sache guère de plus inquiétante? Car si le christianisme n'est pas “unique”, il retombe sous la loi naturelle du développement de l'esprit humain, ce qui équivaut à dire qu'il n'est plus le christianisme. Et, dans ces conditions, comme du bouddhisme lui-même, il n'en reste qu'une discipline dont la libre pensée moderne n'aurait plus qu'à dégager, du milieu des dogmes qui l'obscurcissent, la signification morale et civilisatrice’.
Het derde deel schetst ons de orde van Boeddha: Zijn werk, als alle menschelijk werk, vervalt en ontaardt. In 't vierde deel leeren wij de geschiedenis van 't Boeddhisme; ‘opgaan, blinken en verzinken’, zou Bilderdijk hebben gezegd. Maar toen het hier verzonk, ging het elders weer op. Het 5e deel is een
| |
| |
toemaatje, met een nogal naïeve vergelijking tusschen Christendom en Boeddhisme.
Een rationalistisch werkje, maar verdraagzaam.
V.W.
LES TROIS GRANDES ECOLES D'ECONOMIE POLITIQUE (école libérale, école socialiste, école catholique), door Jos. Schrijvers, C. SS. R., professeur de philosophie. - Rousselare, De Meester, 1907.
In de jongste tijden heeft de studie der sociologie, in 't algemeen, en der staathuishoudkunde, in 't bijzonder, eene ruime uitbreiding genomen; niet alleen de hoogere stand, ook de mindere man legt er zich ernstig op toe. Dat blijkt, onder andere, uit de talrijke studiekringen die in den schoot der arbeidersvereeningen, niet het minst in dien der Katholieke Vereenigingen, werden opgericht en, onder de leiding van knappe en bevoegde mannen al wat de sociologie en de staathuishoudkunde betreft grondig behandelen.
Voor die kringen vooral zal het werkje van Pater Schrijvers hoogst dienstig zijn. De leerstelling, waarop het economisch programma van liberale, socialistische en katholieke school steunt, werd reeds in talrijke en degelijke boeken naar behooren uiteengezet; doch aan velen onder ons, inzonderheid aan meestal onze Katholieke werklieden ontbreekt én de tijd én de lust om die uitgebreide, lijvige werken te bestudeeren. De kern daarvan vinden wij nu in het werkje van Pater Schrijvers. De liberale en de socialistische leer op economisch gebied zijn daarin uitnemend en hoogst duidelijk uiteengezet en daarna weerlegd met aanwijzing van de voornaamste vakwerken voor wie verlangt er meer van te kennen; tegenover de liberale en de socialistische leer stelt Pater Schrijvers de Katholieke leer; hij doet de gegrondheid en de verdiensten daarvan kennen en bewijst hoe zij alléén overeenstemt met de gezonde rede alsmede met het echt begrip van eenling en samenleving.
Het werkje van Pater Schrijvers is thans afzonderlijk uitgegeven; de 57 bladzijden, die het behelst, zijn echter bestemd om onder het opschrift: ‘Historique et Existence de l'Economie politique’ te worden geplaatst aan het hoofd van zijn Manuel d'Economie politique dat eerlang verschijnen zal. Het is, in elk geval, zóó opgevat dat het, bij gebrek aan dit handboek, door allen met het meeste nut zal gelezen en bestudeerd worden. Mocht eene Vlaamsche uitgave daarvan verschijnen, dan zouden de Katholieke Kringen in de beide deelen van ons land - in 't Vlaamsche evenals in 't Waalsche - het tot inleiding en grondslag hunner economische studiën kunnen nemen; overal zou het in ruime mate bijdragen tot eene heldere opvatting van de sociale verhoudingen en toestanden, alsmede van de middelen die dienen te worden aangewend om daarin verbetering te brengen.
K.B.
INDRUKKEN MEDEGEBRACHT UIT LOURDES, door E.H. Feskens, pastoor te Haitton. - De Vleeschouwer, Mechelen. fr. 0,50.
Als de E.H. Feskens in den hemel zich aanmelden zal bij Joris Karel Huysmans, zal deze niet oploopen met de indrukken
| |
| |
van zijn nieuwen makker: zijne indrukken zijn zoo dwarsdoor het tegenovergestelde. De eene vindt dat te Lourdes de samenzwering van de leelijkheid tegen Maria door Satan wordt gesmeed. E.H. Feskens vindt alles mooi en zal heel zeker gelijk krijgen van negen-en-negentig per honderd onder de bedevaarders. Misschien, maar dit weet ik niet, krijgt Huysmans in den hemel gelijk Ik kan niet meepraten over de zaak: Ik zag Lourdes nooit op de aarde, en wie kan zeggen wat de hemelbewoners er over denken?
Het boek van E.H. Feskens is vlot, eenvoudig-goed geschreven en bedenkingen als Een Cana van Galilea (blz 15) zijn nieuw en treffend. Toch blijf ik sterker nog onder den indruk van Les Foules de Lourdes. Het werkje is opgeluisterd met een drietal mooie platen.
L.D.
BIDDEN EN STRIJDEN, E. De Saegher, Ph. & S.T.D. - J. de Meester, Rousselare, Nieuwe, vermeerderde uitgave. 112 blz.
HET BROOD DES LEVENS, J. Mahieu, S.T.L. - L. Lescrauwaert en L De Plancke, Brugge. Malmberg, Nijmegen. Nieuwe uitgave, 190 blz.
Met een gevoel dat maar al te raar over ons komt bij 't boeken bespreken, schrijven we deze korte recensie: met dankbaarheid.
Er is in de letterkunde thans zoo heel weinig dat ongemengd genot geeft en louter deugdelijk werkt op den mensch, wat zeg ik, 't geen ik bedoel is in de schoone-woordenkunst altijd zoo schaarsch geweest, dat zij allen die 't goed meenen met hun ziel en hun geest nog iets hoogers en beters noodig hebben dan literatuur, hoe zeer ook de kunst moge komen uit en leiden naar God. Deze eenvoudige boekjes brengen dat hoogste en dat beste, de kunst om goed te leven, om zijn leven te leiden naar 't eenig noodige doel: Gods dienst en des menschen eeuwig heil.
Onder alle kunsten de eenig noodzakelijke; de moeilijkste van alle en de minst trouw beoefende: maar, met Gods gratie, toch deze die 't zekerst haar idealen bereikt.
Omdat deze boekjes zijn geschreven in degelijken katholieken ernst, in gloeiend hoogen godsdienst-ijver, in volmaaktheid der christelijke hoofddeugd van geloof, zonder 't minste kwezelvertoon: daarom zullen ze voor al wie ze bezit een blijvende weldaad zijn van de hoogste soort.
J.P.
SUPPLEMENT Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie.
Als 11e deel van Vivat's geïllustreerde encyclopedie verschijnt: een supplement, beraamd op 10 afleveringen van 5 vel ieder, elke aflevering aan 50 cents. De eerste aflevering van dit supplement is ons toegekomen.
Het supplement wil niet enkel de encyclopedie aanvullen, maar vooral een lexicon zijn over personen, zaken en gebeurte nissen van den nieuwsten tijd. België zal hier ook een grooter deel krijgen dan het tot hiertoe in de encyclopedie innam. In deze eerste aflevering hebben wij voornamelijk opgemerkt de
| |
| |
artikelen Aardrijkskunde, Adenoïde, Alcoholisme, Alpen, Amsterdam, Appendicitis, Argentinië. De platen op de woorden Apen, Arenden, Antilopen en Amerikaansche beschaving en oudheden, zijn wel verzorgd.
E.V.
| |
Ingekomen boeken ter bespreking:
J.K. Rensburg. Dante II. De Louteringsberg, 495 blz. Prijs fr. 630, geb. fr. 7,50. Antwerpen, De Nederl. Boekhandel. |
|
Felix Copis. De Boerencommandant Scheepers, drama in éen bedrijf, met of zonder vrouwenrol, bekroond bij Kon. besluit van 22 Oct. 1906. Stoomdrukkerij van Straelen-Cousse, Cortessem. |
|
Paul Henkens S.J. Lectures allemandes, 7e édition, 3e partie, à l'usage du cour supérieur. Dessain, Luik, Parijs, Veuve Maguiro et fils, 486 blz. |
|
Dr E. Lauwers. Koning Lear van Shakespeare, uit het Engelsch - C.A.J. Van Dishoeck, Bussum, f. 1,50, 215 blz. |
| |
Uitgaven van C. Moeyaert, Brugge, Nederlandsche Volksbibliotheek:
Tony Bergmann. Twee Rijnlandsche novellen, 80 blz, |
|
Cyriel Buysse. 't Verdriet van Meneer Ongena, 44 blz. |
|
Omer Wattez. De Zwalmleeuwen, 133 blz. Prijs fr. 1, -. |
|
R. Baumbach. Uit mijne jeugd, De Schoonzoon, De ‘Nonna’, bewerkt door F.F. Afraja, 158 blz. |
|
A. Haus. Helden zonder Zwaard, uit 't Zeemansleven. 78 blz. |
|
Virginie Loveling. De groote Manoeuvers, 131 blz. |
|
Lamberts Hurrelbrinck. Limburgsche Schetsen, 143 blz. |
|
Gustaaf Vermeersch. Zielelasten, 163 blz. Prijs fr. 1, -. |
| |
Uitgaven van Van Langenhuysen, Amsterdam:
Anny Lieftinck. Bloemekens van St. Franciscus, 411 blz, ing. f. 1,50 geb. f. 1,90. |
|
J. van Merle. Toetie Walter, 316 blz., ing. f. 1,90, geb. f. 2,25. |
|
A.Th.C. Thompson. Papieren Idealen, 290 blz., volksuitgaaf, ing. f. 0,78, geb. f. 1, -. |
| |
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
H.C. Spruyt, Altes und Neues Deutsches Lesebuch für die Niederländischen Schulen, 1e deel, 4e Auflage in 2 Teilen Pr. f. 1,50 oder 4 Abteilungen à f. 0,75. |
|
W.H. Wisselink, Vraagstukken ter Oefening in de Meetkunde (voor eerstbeginnenden), 2e stukje, 9e vermeerderde druk, 80 bladz. Pr. f. 0,50. |
|
W.H. Wisselink. Vraagstukken ter oefening in de Algebra, 2e stukje, 10e verbeterde druk, 72 blz. Pr. 50 cent. |
|
W.H. Wisselink. Antwoorden op de vraagstukken ter oefening in de Algebra, 1e stukje, 6e druk, 20 blz. Pr. 25 cent. |
| |
| |
Prof. D. Huizinga, Uitstapjes in het rijk der Natuur, leesboek voor de volksschool, 15e druk, met 42 houtsneefiguren, 94 blz. Pr. f. 0,40. |
|
C. Grondhoud en P. Roorda, Engelsch Leesboek, deel I, 7e druk, 96 blz. Pr. f. 0,70, geb. 1, -, deel II, 4e druk, 183 blz. Pr f. 1. -, geb. f. 1,30. |
|
Garjeanne. Kern der dierkunde, met 61 figuren, 126 blz. |
|
P. Roorda, Engelsche Spraakkunst voor schoolgebruik, deel I, supplement, 9e druk, 200 blz. Prijs f. 1,25, geb. f. 1,50. |
|
L. Paul Delinotte. Mots et expressions familières les plus usités dans la conversation, 9e édition entièrement refondue par M.H.P.J. Horbach, 134 blz. Prijs f. 0,60. |
|
H. Heukels, Schoolflora, 11e druk, 697 blz. |
|
Richard Hol. De jeugdige Zanger, Theoretische en practische handleiding bij het zangonderwijs inzonderheid op de scholen. 71e werk, 1e deeltje, 12e druk. 41 blz. Prijs 30 cent. |
|
L. De Vries. Herhalingsoefeningen. Slotstukje van ‘Eenvoudig Taalwerk’ voor de hoogste klasse der lagere school en de herhalingsschool, 2e druk, 79 blz. Prijs f. 0,30. |
|
M.B. Hoogeveen. Het zuiver schrijven der werkwoordelijke vormen, 2e druk, 64 blz. f. 0,25. |
|
Ant E. De Rop. St. Nicolaasfeest, Kinder-cantate woorden van -, muziek van Bernard Zweers, cijferzetting van W. Zijlstra. 2e, geheel in overeenstemming met de Orchest-partituur gebrachte druk, 37 blz. 30 ct. |
|
F. Deelstra. Teekenschool voor eerstbeginnenden, no 2. Prijs 12 1/2 ct. |
| |
Uitgaven van Maas en Van Suchtelen, Amsterdam:
Bibliotheek van Russische literatuur: |
|
No 5. J.S. Toergènjef. Klop.. Klop.. Klop.. |
|
No 6-7. Maxim Gorkiej. Zonnekinderen |
|
|