Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||
BoekennieuwsDE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK EN DE BIJBELCRITIEK, of: DE GRENZEN DER BIJBELCRITIEK VOLGENS KATHOLIEKE LEER, door Dr N. Peters. Nederlandsche vertaling van Aug. Bruynseels. - Brussel, De Wit; Amsterdam, Van Langenhuysen, 1907. In-8o. Bl. xiv-iii.
Sedert eenige jaren komt er jong en frisch leven in de Katholieke Bijbelstudie. Van dag tot dag wordt het getal der wetenschappelijke schriftverklaarders en critici grooter. In de ontwikkelde kringen ook worden dikwijls de bijbelsche vraagstukken opgeworpen. - Nochtans zijn de Katholieken het niet eens over strekking en methode in de Bijbelstudie: hevige aanvallen, langdurige pennetwisten tusschen de verschillige scholen zijn nog in ieders geheugen. Hoe staat de Kerk tegenover het wetenschappelijk bijbelonderzoek? In hoever is een Katholiek vrij in de bijbelstudie? Wat is gezonde, gewettigde bijbelkritriek? Waar is wijze vooruitgang, waar roekelooze nieuwigheden, waar oud en ziekelijk conservatisme? Dat zijn vragen waarop elke priester dient een antwoord te hebben. Dit antwoord kan men vinden in de verhandeling van Dr N. Peters (priester en leeraar te Paderborn): Die grundsätzliche Stellung der Katholischen Kirche zur Bibelforschung (Paderborn, Schöningh, 1905. In-8o, bl. viii-104. Mark 1). Over zulk onderwerp hadden wij in 't Nederlandsch niets dat met het werkje van Peters kon vergeleken worden. Door toedoen van E.H.A. Bruynseels hebben wij er nu eene Nederlandsche vertaling van. Die vertaling is klaar en zeer trouw. Hier volgt eene korte ontleding en bespreking van dit werk. Schriftuurstudie bestaat hoofdzakelijk in 't vaststellen van den grondtekst der gewijde boeken, 't verklaren van den waren zin, en 't bepalen van de juiste waarde van elk gezegde, volgens het ontstaan, het doel, het letterkundig ‘genre’ van elk boek of verhaal (dit laatste heet: Hoogere Critiek). Dr Peters heeft dus zijn werk in drie hoofdstukken verdeeld: de Kerk en de Bijbelsche Tekstcritiek; de Kerk en de Bijbelverklaring; de Kerk en de Hoogere Critiek. Het eerste hoofdstuk handelt over de overeenkomst van den tegenwoordig aangenomen Bijbeltekst met den oorspronkelijken tekst, over de Authenticiteit der Vulgata en andere kwesties over den tekst van de H. Schrift. Talrijke en goed gekozene voorbeelden staven de grondbeginselen die hier uiteengezet worden en verklaren deze te gelijk. Bl. 25 komt als voorbeeld het vermaarde ‘comma joanneum’, d.i. de tekst der drie getuigen: 1e Brief van Joannes V. 7. Dr Peters houdt te recht staan dat dit vers niet oorspronkelijk is. | |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
Maar hij had toch moeten gewag maken van het dekreet van 't H. Officie op 13 Januari 1897 gegeven, dat de authenticiteit van I Jo. V. 7 voorschrijft. En de authenticiteit waarvan spraak is in het dekreet, is wel niet de authenticiteit in breederen zin waar Peters over handelt op gezegde bladzijde. Een slecht gezinde lezer zou hier kunnen spotten en zeggen: als men geen rekening houdt met het H. Officie, moet men ook niet schrijven over de Roomsch-Katholieke Kerk en de Bijbelcritiek! En toch heeft Peters gelijk... maar hij had het beter moeten toonen. Het ‘comma Joanneum’ stamt uit de vierde eeuw, komt uit Spanje, van Priscillianus, en is eerst in de vijfde eeuw als Bijbelcitaat opgenomen. Dit heeft Dr K. Kunstle (Das comma Joanneum auf seine Herkunft untersucht. Freiburg, Herder 1905) bewezen, ten minste voor wat den tijd betreft. En het boek van Dr Kunstle draagt bisschoppelijke goedkeuring. Rome heeft stil de zaak haren gang laten gaan. Men oordeele dus dat het dekreet van 13 Jan. 1897 geen dogmatisch maar een ‘disciplinair’ dekreet wasGa naar voetnoot(1). De laatste gebeurtenissen hebben getoond dat de Kerk niet meer streng aan haar dekreet houdt. Dr Peters had maar rechtuit hoeven te verklaren waarom de katholieke tekstcriticus hier volkomen vrij is. Merkwaardig is het hoofdstuk over Kerk en Bijbelverklaring: oprecht meesterlijk wordt hier gehandeld over het gezag der heilige Vaders in zake van Bijbeluitleg, over de Bijbelverklaring en natuurwetenschappen, over de H. Schrift en de historische wetenschappen. Maar is hier niet eene moeilijkheid verzwegen? In het Oude Testament komen op zedelijk gebied opwerpingen die niet onbeantwoord mogen blijven. Een voorbeeld zij hier genoeg: de verwenschingen van den Psalmist in den 108en Psalm. Hoe de gevoelens van den schrijver overeengebracht met de evangelische zedeleer? Het laatste hoofdstuk bespreekt de verhouding der Kerk tot de Hoogere Critiek. Hier ook is veel te leeren: menig wijze wel doordachte oplossing van allermoeilijkste literaarcritische vragen. Soms vraagt men zich af of Dr Peters niet al te behoudsgezind is. Die boeken van 't O.T. die lang als geschiedkundig aangezien zijn, maar wier historisch karakter moeilijk te bewijzen is en even moeilijk te verdedigen, Ruth b.v. en Tobias, bevatten familieoverleveringen en zouden geschiedkundig betrouwbaar zijn voor de groote trekken. In alle geval, zijn het familieoverleveringen, ze zijn verscheidene eeuwen na de feiten geschreven en door volkstraditie en verdichtsel merkelijk versierd. En indien het eens louter parabelwerken waren met zedelijke strekking? Ook voor de verhalen der Genesis onderscheidt Dr Peters tusschen den geschiedkundigen kern of den essentieelen inhoud - die zou betrouwbaar zijn - en den populairen vorm der verhalen. Bl. 85 worden voor deze stelling eenige onrechtstreeksche bewijzen gegeven, maar zij hebben betrekking op de patriarken na den zondvloed. Daar zijn wij het volkomen eens met Dr Peters. Maar de ware moeilijkheid geldt de verhalen van vóór den zondvloed. Wat zou wel de geschiedkundige kern of de essentieele inhoud zijn van Genesis V: opsomming van tien aarts- | |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
vaders vóór den zondvloed, met het stipt getal jaren van hunnen leeftijd? Zou de Kerk daarover wel iets aan den katholieken schriftverklaarder opleggenGa naar voetnoot(1)? Daarop diende geantwoord. Rotsvast staat het besluit waarmede Dr Peters zijne voortreffelijke verhandeling eindigt, ‘Dat de Katholieke Bijbelvorschers op zekere manier gebonden zijn door de grondbeginselen hunner Kerk, valt niet te ontkennen. Zij zijn immers onderworpen aan den geest Gods, die, volgens hunne geloofsovertuiging, tot ons spreekt door het onfeilbaar leerambt der Kerk. Toch blijft er hun, zooals wij boven zagen, eene zeer groote bewegingsvrijheid, om ook als overtuigde Katholieken, op nuttige wijze Bijbelsche tekstcritiek, litteraar-critiek en historische critiek uit te oefenen.’ De Roomsch-katholieke Kerk en de Bijbelcritiek is dus een uitmuntend werk dat men niet genoeg aanbevelen kan. Mochte het onder de priesters en de ontwikkelde leeken vele lezers vinden! H. Coppieters.
KERN VAN ONS BURGERLIJK WETBOEK, door Mr L. Dosfel, advocaat te Dendermonde. - Gent A. Siffer, 1905.
Ik kan haast niets dan goed zeggen van Mr Dosfel's jongste rechtswerk. Of moet ik mijn eigen zelven wantrouwen omdat, op het gebied der rechtstaal, Mr Dosfel met mij in dezelfde richting voortstuurt: naar taaleenheid en taalzuiverheid, met het oog vooral, hoewel niet uitsluitend, op de langere en betere ervaring onzer Noorderbroeders? Mr Dosfel's Kern is, in het opzicht der taal, verreweg het beste Nederlandsch rechtswerk over burgerlijke zaken, dat tot nog toe in Vlaamsch-België verschenen is. Zijne woordenkeus staat verre boven die van Ledeganck's vertaling van het burgerlijk Wetboek. Overigens, sedert 1841, wanneer die vertaling het eerste maal uitgegeven werd, heeft de studie der rechtstaal in België heel wat wegs afgelegd. Het wanluidende ‘elkheelheid’ van Ledeganck wordt bij M. Dosfel vervangen door het sierlijke Nederlandsch ‘hoofdelijkheid’. ‘Aanleg en wederaanleg’ (emploi et remploi) heet hij ‘belegging en wederbelegging’. ‘Bezitrechtig’ - eene niet te verrechtvaardigen woordvorming - wordt ‘bezit rechtelijk’. ‘Vermogige (?) voorwaarde’ ruimt de plaats in voor ‘wilsvoorwaarde’, enz. Dat zijn verbeteringen waarvoor M. Dosfel lof verdient. Dra zou ik hem beschuldigen van te groote schroomvalligheid aan den dag te leggen. Zijne eigene tekortkomingen biecht hij op in een bijvoegsel, vooraan in zijn werk in plaats van achter de inhoudstafel. In dat bijvoegsel tref ik zonden aan, die er ternauwernood dagelijksche zijn. B.V. Zijd-magen, zijd-linie, enz. zijn zoo onhebbelijke woordkoppelingen niet: de Hollandsche wetgever zelf gebruikt ze. Indien ‘alle persoon’ er niet door kan, is ‘alle schuld’ volstrekt geen slecht Nederlandsch; enz. Over enkele rechtswoorden ben ik het met Mr Dosfel niet | |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
eens, zonder daarom zijne termen in den ban te willen slaan. De bastaardwoorden ‘interdictie, interdiceeren, geinterdiceerde’, b.v., vinden bij mij geene aanbeveling. Nergens tref ik bij de Noord-Nederlandsche schrijvers interdictie aan om den rechtstoestand te bestempelen van iemand, die wegens krankzinnigheid onder voogdij is gesteld. De Noord-Nederlander gebruikt daarvoor het woord ‘curatele’, dat wij in België maar niet zullen invoeren. - Niet al wat uit Holland komt, is goud. - Verbieding (Ledeganck) werd reeds meermaals terecht gewraakt. Ontzegging, gebruikt door de Hondt, die steeds aan eene letterlijke vertaling houdt, is beter; doch ontzegde voor interdit strookt niet volkomen met de regels der woordvorming. Elders trof ik krankzinnigverklaring, krankzinnigverklaarde, krankzinnigverklaren aan. Zijn deze woorden niet duidelijk en beantwoorden zij niet volkomen aan het instituut? Wel is waar, is krankzinnigverklaring niet geschikt voor het strafrecht (Sr. 20). Daar echter kon wel ontzetting van rechten worden gebruikt, in afwachting dat de straf zelve, die niet meer tot onzen tijd behoort, worde afgeschaft; de algeheele ontzetting van rechten zoude dan onderscheiden worden van de ontzetting van sommige rechten (Sr. 31). De algemeene regels van het burgerlijk recht worden in M. Dosfel's Kern op de meest bevattelijke wijze uiteengezet. Het is niet noodig drie jaren de rechten bestudeerd te hebben om zijne uitleggingen te verstaan. Een gezond oordeel en behoorlijke taalkennis zijn daartoe voldoende. Enkele stellingen van M. Dosfel zijn betwistbaar of verdienen aanvulling. B.V.: Een erf, dat bezwaard is met eene dienstbaarheid van uitweg, kan m.i. ook afgesloten worden, hoewel M. Dosfel het tegendeel leert (bl. 73); de uitweg wordt niet noodzakelijk belemmerd door het plaatsen van eene deur of van eenen behoorlijken sluitboom, mits den rechthebbende een sleutel worde ter hand gesteld. - Het ladderrecht wordt uitgeoefend door den eigenaar van niet mandeelige muren niet alleen te velde, maar ook in de steden. - Indien de verhuurde zaak vervreemd wordt en er geene huurakte bestaat die zekere dagteekening heeft, is de verkrijger niet verplicht, behoudens strijdig beding in de akte van verkrijging, den huurder een jaar te voren of binnen den termijn der opzeggingen te waarschuwen om hem het gehuurde te doen ontruimen; hij kan den huurder uitzetten dadelijk en zonder verwittiging, noch opzegging (bl. 271). De Kern van ons burgerlijk Wetboek is eene zeer welgeslaagde poging tot verspreiding der Nederlandsche rechtstaal, - op voorwaarde dat onze rechtsgeleerden zich de moeite geven het werk aan te koopen en te bestudeeren. Sedert eenige jaren komen in België op rechtsgebied zoovele Fransche prul-verzamelingen uit, die tegen duur geld grooten aftrek vinden, dat onze Vlaamsche advocaten en rechters ook wel mogen drie frank ervoor over hebben om zich een degelijk Nederlandsch rechtswerk aan te schaffen. Voor de notarissen, die zoo dikwijls geraadpleegd worden in gewone moeilijkheden van burgerlijken aard en geene volledige bibliotheek bezitten, is Mr Dosfel's Kern een kostbare leiddraad. Zij, die zich voorbereiden tot het Vlaamsch examen voor den middenkeurraad ten einde in Vlaamsch-Belgiè een rechterlijk ambt of een notariaat te kunnen bekleeden, zullen wel doen de Kern van voor tot achter te | |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
bestudeeren: zij zullen daarin het noodige vinden om de geschreven proef, die gewoonlijk eene vertaling uit een Fransch handboek van burgerlijk recht bevat, met welslagen te doorstaan. Mr Dosfel's Kern werd door de Koninklijke Vlaamsche Academie op kosten van het Heremans-fonds uitgegeven. De Academie beantwoordde daardoor ten volle aan het doel der stichting en gaf tevens eene verdiende aanmoediging aan eenen Vlaamschgezinden strijder, die het niet alleen wel meent, maar ook wel doet, en die ten behoeve van ons volk als een baanbreker op het gebied der Nederlandsche rechtstaal optreedt. Mr Paul Bellefroid.
VOLLEDIG LEERBOEK VAN HET BOEKHOUDEN door G. Van Bleyswyk. - Sombeek, accomtant en leeraar te Amsterdam. - Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen.
‘Alhoewel reeds zoovele werkjes over boekhouden het licht gezien hebben’, zegt schrijver in zijn woord vooraf ‘heeft hij niet geaarzeld dit aantal met een te vermeerderen.’ Hij legt op voldoende wijze uit waarom - en waarlijk zijn boek beantwoordt aan de verwachting. Het is niet genoeg ellenlange theoretische hoofdstukken te geven zonder meer; het komt er vooral op aan een volledig, voor het praktisch leven gemaakte leerboek te schrijven, waarin de verschillige te houden boeken op behoorlijke manier uitgelegd worden. Schrijver heeft dit ten volle begrepen. Zijn onlangs verschenen boek is ingedeeld in 10 hoofdstukken; waarin hij op klare en methodische wijze handelt over de verschillende te beheeren bezittingen. Van het eenvoudige gaat hij trapsgewijze over tot het meer ingewikkelde, immer zijn gezegde door toepassingen bevestigende. In zijn eerste hoofdstuk handelt hij over de bezitting: geld, en maakt ons bekend met het kasboek. In hoofdstuk II komt er nieuwe bezitting. Koopwaren; vermits er tegelijk geld en koopwaren zijn, heeft men twee boeken noodig; het kasboek voor 't geld en een nieuw boek voor de voorhanden zijnde koopwaar. (Voorraadboek). In hoofdstukken III, IV en V, handelt hij opvolgenlijk over vorderingen en schulden en geeft een doorslaande voorbeeld van inventaris. In de laatste hoofdstukken spreekt hij over dubbel boekhouden en legt op praktische wijze de verscheidene te houden boeken uit. Eindelijk geeft hij eene doordachte studie over wissels, vorderingen en schulden in vreemd geld en maakt den lezer bekend met eenige vaktermen, en met de rekening twijfelachtige schuldenaars. Veel goeds zit in dit boek en mijns dunkens mag het aangeraden worden aan al wie zich van ver of nabij bezighoudt met boekhouden en de daaraan verbondene studiën. De theorie is zoo beknopt, maar volledig mogelijk; de toepassingen die telkens volgen zijn goed gekozen en nemen dadelijk de minste aarzeling weg. Na eerst een systeem van boekhouden op eenvoudige wijze | |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
ontwikkeld te hebben geeft schrijver met goed gevolg uitleg over dubbel boekhouden. Eene opmerking nochtans, en de schrijver zal het met mij eens zijn; de waarde van het werk zou nog meer doorschijnen voor niet geoefenden, indien meer toepassingen toegevoegd waren en het te behandelen onderwerp meer verschillend van aard was. Schrijver belooft ons een volledig leerboek; wij drukken de vaste hoop uit dat weldra de volgende deelen van dit goed begonnen werk zullen verschijnen. J. Wagemans.
JOHANNESKIND, gedichten, door J. Reddingius. Nr XVII van de Nederlandsche Bibliotheek, onder leiding van L. Simons. - Schreuders, Amsterdam.
Reddingius heeft - ik weet niet waarom - dezen bundel Johanneskund gedoopt. Beter had hij hem Zingzang geheeten, was Frans De Cort hem met dien titel niet voorgeweest. Beide bundeltjes mogen inderdaad bij malkander staan. Deze jonge Hollander zingt even ongedwongen, even oprecht, even rythmisch-melodieus, even beminnelijk naief als onze te vroeg gestorven Vlaming. Deze zanger van licht-vroolijke aandoeninkjes brengt heusch in de Hollandsche treurpoezie van heden ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’. Hoor maar naar deze allerliefste nieuwigheid: sedert ik het dingetje las, wil het me de ooren niet uit. Lieder-dansen
zingt ge mij,
mane-glanzen
vingt ge mij, -
taal van woud en waterval,
mijmerwoord en horenschal
deedt gij leven, en het reine
leven wist ik echt in u,
altijd meer gehecht aan u.
Dingen die ik
zocht zoo lang,
vond ik op uw
tocht van zang, -
lach en dans en ommegang,
elfentred en wiegezang
en dat hooge edel-fijne
klinken, of van goud-sopraan
juichtoon ving te leven aan.
Zonne-zangen
geeft ge nu,
hoog verlangen
leeft in u, -
zing naar ongeweten wet
zuiver-vast naar jubeltred
van wie komen, dansen, deinen,
wijken hoog... en u doen staan
stil-verbaasd of sneller gaan...
Liefste, liefste, een
glans van licht
blinkt er uit je
dans-gedicht...
O wat is te leven zoet,
o wat is te geven goed,
't mijn is 't uwe en 't uwe is 't mijne,
vang je liedjes overal,
dichterkind, dat zingen zal.
Maar verder dan voor de zing-vaardigheid gaat de vergelijking met Frans De Cort niet door. 't Was recht uit zijn rijk gemoed dat onze groote Vlaming zijn zoete vooisen plengde. Terwijl hij zong schreide of jubelde het diep in zijn hart... Zoo iets wordt men nooit bij Reddingius gewaar. Er laait geen hartstocht uit zijn verzen, er ligt geen gevoelsbezinking in. Reddingius is nog jong. Wellicht geeft hij ons later blijvender dingen dan deze proefjes van zijn verleidende kunst om zilveren woordjes te laten rinkelen op den drempel van zijn ziel. J.P. | |||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||
UIT HET VOLK van Justus van Maurik.
De werken van den voortreffelijken humorist Justus van Maurik, worden in volksuitgave opnieuw gepubliceerd door De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. Het eerste deel Uit het volk, behelzende de novellen Jan Smees - Een menschenleven - Mie de Porster - Een vriendendienst - Zoo'n vrek, is verschenen. Deze spotgoedkoope uitgave (elk deeltje fr. 0.75) wordt warm aanbevolen aan alle groote menschen die in het verorberen van gevaarlijke letterkundige gerechten eens een hors d'oeuvretje begeeren. Novellen van van Maurik zijn smakelijke koninginnehapjes. L.D.
VERTALINGEN UIT HET LATIJN, voor het schoolgebruik: - Sallustius, Livius en Tacitus: Tien redevoeringen tot soldaten aan die geschiedschrijvers ontleend: fr. 0.40. - Cicero: Pro Ligario, fr. 0.30. - De vier Redevoeringen tegen Catilina; door P.E. Bauwens, S.J. - Brussel, A. De Wit.
‘Wat wij met ons werk beoogden, zegt P. Bauwens, was niet zoozeer in bevalligheid en zwier met de Latijnsche geschiedschrijvers en Cicero te wedijveren, als hun gedachte, behoudens de eischen van het Nederlandsche taaleigen, zoo getrouw mogelijk weder te geven.’ Lag een letterlijke vertaling niet in zijn bedoeling, veel minder een vrije, in dien zin althans, waarin dit woord placht opgevat te worden: om goed te vertalen, meende men, moest het oorspronkelijke omgewerkt, volgens eigen knapheid en gratie. Maar een goede vertaling dient, zooveel mogelijk, den geest van het oorspronkelijke te behouden, en de ontwikkeling der gedachten door den volzin heen, stap voor stap, op den voet te volgen, met al de gevoels- en gemoedsschakeeringen, al naar het her- en weerbewegen van de levende ziel die zich uit door eigen zin- en woordenkeus, door rythme en klank zelf. Zoo althans mag men verhopen, niet slechts de abstracte gedachte te laten begrijpen, maar veel meer nog het leven ervan te doen gevoelen. Op die wijze heeft P. Bauwens getracht zijn taak op te vatten. Den Latijnschen schrijver wilde hij getrouw blijven, wilde hij zoo weergeven, dat men in de Nederlandsche vertaling den oorspronkelijken tekst, om zoo te zeggen, mocht zien doorschemeren. Niet alle talen leenen zich tot dergelijke behandeling. Maar ons smijdige Nederlandsch laat zich plooien en buigen zeer wel naar de vereischten der klassieke talen, zoodat zij een der bestgeschikte schijnt te wezen om Latijnsche of Grieksche schrijvers voor studenten genietbaar te maken. Ook verhopen wij, met Bauwens, dat de leerling, wien deze vertaling wordt voorgelezen, gemakkelijk, en met genot, op het Latijn zal volgen. ‘Behalve om de groote verdiensten der vertaling zelf, dienen deze deeltjes ook nog te worden aanbevolen om de beknopte inleiding’ waarin de omstandigheden van elke redevoering klaar en duidelijk worden uiteengezet, en om de wel verzorgde indeeling, welke voor ieder gegeven wordt; ook nog, omdat ze alle afzonderlijk te verkrijgen zijn voor den zeer lagen prijs van fr. 0.30 of fr. 0.40 elk. Mochten ze overal verspreid | |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
worden! Mochten ze zelfs gelezen worden door hen, die verlangen bekend te geraken met de beste meesterstukken van de Romeinsche oudheid! J.V.M., jr., S.J.
GRONDBEGINSELEN DER SCHEIKUNDE, door P.X.B., S.J. Brussel, Alb. Dewit, 19 bl.
Ook een werkje dat verdient aanbevolen te worden. Het kan veel dienst bewijzen als samenvatting en herhaling van een uitgebreider onderricht in de scheikunde. Het werd geschreven om den leerling in staat te stellen over die wetenschap Nederlandsche boeken te lezen en zich in het Nederlandsch uit te drukken. Waar men de A.B.O. wil toepassen, komen deze enkele bladzijden wel te pas. J.V.M. jr., S.J. | |||||||||||||||
Ingekomen boeken ter bespreking:
| |||||||||||||||
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
| |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
|
|