Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Mijn wandeluurDen Eerw. Heer J.B. Ik mijmer soms; ik vind u op mijn wegen,
natuur, gij die van rust niet weten wilt,
die altijd werkt in 't eeuwige bewegen,
die altijd zwoegt en uwen gang nooit stilt....
Ik zie de lente na den winter komen,
de herfst verschijnen na de zomertij,
de vruchten na het bloeisel op de boomen,
de witte na de groene veldkleedij.
Ik zie de beekjes langs de weiden vloeien,
de zonnestraal, die gul de bloemkens kust,
den malschen regen 't groene gras besproeien,
wijl zoelen wind de korenhalmen sust.
Ik hoor de vooglen in de boomen kwelen,
de vorschen kwaken in het slanke riet;
de vlinders zie 'k bij duizendtallen spelen,
wijl 't bloemken aan de bie heur kelksken biedt.
Ik zie, langs 't westen, roode en purpre verven
waarmeê de zon de azuren trans verlaat,
en, in heur plaats, als mag het licht nooit sterven,
komt, statig stil, de zilvren maneplaat...
Maar 't groen verkleurt en ook de vooglen zwijgen,
de weide is kaal, het veld een modderkolk,
de boomen staren met hun kale twijgen,
in 't spansel, thans slechts ééne regenwolk...
De beekjes worden door den kou bevroren,
de struikjes worden ijzig-wit getooid...
't Is in zoo'n nacht dat Hij eens werd geboren,
die 't eerste zaad op 't aardrijk heeft gestrooid...
Natuur, gij die aanhoudend zoo blijft werken,
ach geef mij toch een sprankel van uw kracht,
ach mocht ik toch in uwe les mij sterken,
en rusten daar, waar mij mijn Schepper wacht.Ga naar voetnoot(1)
J. Jos. Kempenaers.
|
|