Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Een model van moderne romankunst?Voor ik tot de eigenlijke bespreking van L'Isolée - ik ga er leelijke dingen van zeggen, ofschoon het door vele literaire trompetten uitgeschetterd is als de moderne Katholieke roman - zou ik eerst de geloofsbelijdenis van het Concilie van Trente willen afdrukken, opdat allerlei krantenbazen toch alsjeblieft niet gaan tornen aan mijn Katholiciteit. Dat zou niet noodig zijn als ik zeker wist dat allen het onderscheid wilden maken tusschen den inhoud van L'Isolée en de verwerking van den inhoud, tusschen het Katholiek-zijn van het boek en het moderne roman-zijn. Ik ga L'Isolée niet beschouwen uit een godsdienstig oogpunt, daar is al genoeg over gejubeld, maar van zuiver esthetisch standpunt. En dan is mijn beslist oordeel - misschien klinkt het nu nog wat brutaal, maar ik vertrouw dat ik onbevooroordeelde lezers door een critische ontleding overtuigen zal - dat L'Isolée, behoudens heerlijk mooie bijzonderheden, zooals bijv. dat meesterlijke gedeelte op blz. 113, 114, 115, als geheel zeer, zéér minderwaardig is, dat René Bazin, te veel speculeerend op het aandoenlijke van het geval dat hij behandelt, en op zijn gevestigden naam, op een onverantwoordelijke wijze de samenstelling van het geheel en de zielkunde van sommige onderdeelen heeft durven verwaarloozen. De korte inhoud van L'Isolée is de volgende: Pascale is zuster geworden, maar door sluiting van de school, waar ze werkzaam was, is zij genoodzaakt om weer in de wereld terug te keeren; ze komt bij een tante en een neef in huis, welke laatste haar ten slotte verleidt. Het eerste wat ons bij het lezen van L'Isolée aanstonds opvalt is, dat van de 320 blz., waaruit dat werk bestaat, alles bij elkaar plus minus 120 blz. retrospectief zijn, d.w.z. dat de romanhandeling stilstaat, en de schrijver ons dingen uit het verleden vertelt. Een roman zou koekebakkerswerk worden, | |
[pagina 214]
| |
wanneer men zou willen bepalen dat van de zooveel bladzijden er maar zooveel retrospectief mogen zijn. Dat zou natuurlijk onzin zijn. Maar iedereen voelt, dat wanneer een derde gedeelte van een boek stil staat en onze oplettendheid wordt gevraagd voor dingen van vroeger, zoo iets wel wat veel gevorderd is van, op zijn zachtst gezegd, de geduldige welwillendheid van den lezer. Ja maar, zal men zeggen, voor een goed begrijpen van verdere handeling is het noodig dat de lezer dit weet, en dat, en dat, Best. Maar laat Bazin dan niet beginnen bij een punt, vanwaar hij telkens weer moet teruggaan. Laat hij zijn opzet een jaar of vijf vroeger stellen, dan kan hij precies dezelfde dingen zich laten ontwikkelen, die hij nu als gebeurd vertelt, en het zal niet storend werken omdat ze de handeling dan niet tegenhouden, maar integendeel zelf handeling zijn. En nu zou dat nog niet eens zoo hinderlijk zijn, wanneer die retrospectieve gedeelten in de gevoelskleur waren gehouden van den persoon die terugdenkt. Vergelijk bijv. eens het begin van Een Liefde van Lod. van Deyssel met het tweede gedeelte van L'Isolée,Ga naar voetnoot(1) we hebben hier allebei een retrospectie, maar bij van Deyssel is die retrospectie zelf handeling geworden, omdat we altijd blijven voelen dat Mathilde zelf haar leven terugdenkt, en niet de auteur de romanhandeling stil laat staan om ons even 't een en ander te vertellen, wat we noodzakelijk weten moeten om de psychologische ontwikkeling van de hoofdfiguur beter te kunnen begrijpen en gemakkelijker te volgen. Alles wat ons in Een Liefde uit dat verleden wordt medegedeeld heeft de bijzondere kleur die de oogenblikkelijke stemming van Mathilde erover uitschijnt. In L'Isolée daarentegen wordt het wel voorgesteld of Pascale terugdenkt: ‘l'une après l'autre les soeurs s'endormirent. Une soeur demeura éveillée, dans l'angoisse que grandissaient la solitude et la nuit: ce fut soeur Pascale. Toute son enfance lui revenait en mémoire’, maar wanneer we verder lezen, dan merken we aanstonds | |
[pagina 215]
| |
dat die woorden: ‘Toute son enfance lui revenait en mémoire’ maar een truc zijn geweest van Bazin en dat hij heel handig Pascale heeft op zij geschoven, om als auteur zelf die voorgeschiedenis te vertellen, zoo kalmpjes weg, in een bureau-stoel-stemming, en niet in de doodangst-stemming, waarin Pascale het zich in dien nacht zal herinnerd hebben. En zoo volmaakt vergeten we dat Pascale ligt terug te denken, dat wanneer we eindelijk op blz. 128 lezen; ‘Toute la nuit le passé traversa l'esprit de la religieuse, elle revit la route parcourue’, enz. we ons alle mogelijke moeite moeten doen om ons behoorlijk te herinneren waar het verhaal onderbroken werd. O ja, we waren gebleven: Son enfance lui revenait en mémoire. Nu hebben we den draad weer te pakken, nu kunnen we rustig doorlezen..... tot de volgende retrospectie. Een tweede bewijs dat Bazin het met de bewerking van zijn gegeven zoo heel krap niet nam, vinden we in het ‘Quatrième Partie’: Les Expiantes. Dat deel is op zichzelf, buiten den roman staande beschouwd even letterkundig-mooi als het tweede deel, wanneer we dat ook buiten het romanverband willen bekijken en beoordeelen. Maar wanneer we het vierde deel als in het geheel staande beschouwen, dan vertoont het even groote gebrekkigheid van compositie. In het ‘Première Partie’ heeft Bazin ons medegedeeld het gelukkige leven van Zuster Pascale te midden van haar vier medezustertjes in de school, tot op 't oogenblik dat dit geluk verstoord wordt door den angst voor de aanstaande uitdrijving; in het ‘Deuxième Partie’ krijgen we de voorgeschiedenis van Pascale; in het ‘Troisième Partie’ de opheffing der school en de saecularisatie der kloosterlingen; en alvorens nu in het ‘Cinquième Partie’ de verdere geschiedenis van Pascale te geven, schildert Bazin ons eerst in het ‘Quatrième Partie’ het leven-in-de-wereld van de vier andere nonnen. Zoolang de handeling ìn eenzelfde plaats rustig voortgaat, heeft de compositie niet zulke onoverkomelijke moeilijkheden, maar nu die vier personen naar de vier hoeken van Frankrijk zijn uiteengejaagd, wordt het veel ingewikkelder. Wanneer Bazin nu de romanhandeling even rustig had laten voortbewegen, zoodat we, zonder dat het geforceerd wordt, het noodzakelijke omtrent die vier bijpersonen te | |
[pagina 216]
| |
weten kwamen, had hij zich een meester in compositie getoond. Maar Bazin heeft die moeilijkheid heel handig weten te ontwijken, door dat vierde deel onder te verdeelen in vier hoofdstukken, waarin hij de geschiedenis van Justine, Léonide, Edwige, Danielle ieder afzonderlijk behandelt. Gemakkelijker had hij het zich werkelijk niet kunnen maken. Maar 't is dan ook verbazend zwak geworden, dat vierde deel. Ik herhaal nog eens: niet op zichzelf staande, maar in het geheel staande beschouwd. Nog meer zelfs dan zwak. Want wat is 't gevolg geweest van deze werk-methode? Dat Pascale verdwijnt. Zijn roman heet echter niet: Les cinq religieuses de la place Saint-Pontique of iets dergelijks, maar zijn roman heet L'Isolée. En l'Isolée is dus de hoofdpersoon. Maar lieve hemel, waar blijft die Isolée dan? Pascale willen we hebben! De rest kan ons niet schelen! Pascale, Pascale, alleen! Die vier bijpersonen gaan ons alleen maar aan in zoover ze de figuur van Pascale beter doen uitkomen. In plaats dat Pascale in dat vierde deel de hoofdpersoon blijft, wordt alles precies omgekeerd, en Pascale wordt een bijfiguur om het boeteleven van die vier Expiantes mooier te maken. Het verhaal wordt er zanikerig door. En niettegenstaande de mooie stukken détail, worden we ongeduldig, we voelen ons onbevredigd, omdat in dat geheele vierde deel de romanhandeling weer wordt tegengehouden. Ik wil nog op een derde plaats in L'Isolée wijzen, waaruit blijken zal hoe gerechtigd mijn oordeel is, wanneer ik durf zeggen dat Bazin op onverantwoordelijke wijze de compositie verwaarloosd heeft. In datzelfde ‘Quatrième Partie’ krijgen we, zooals ik gezegd heb, als vierde hoofdstuk het verdere leven van Danielle. Het is vroege morgen. Danielle gaat met haar koeien de bosschen in, na eerst wat hatelijkheden te hebben moeten aanhooren van haar grootvader. Dat wordt ons verteld in vijf bladzijden. Daarna krijgen we drie bladzijden retrospectie van de goede soort, waarin we voelen dat Danielle haar leven terugdenkt en niet Bazin. Op blz. 253 lezen we dan: ‘Depuis la séparation, Danielle avait reçu de l'ancienne supérieure plus de lettres qu'aucune autre des maîtresses de l'école.’ In die brieven houdt Zuster Justine haar | |
[pagina 217]
| |
op de hoogte van den toestand van Pascale. ‘Oh! les cruelles lettres,’ lezen we een eindje verder, ‘dont elle savait par coeur des phrases et des phrases, et qu'elle méditait avec tant de compassion, qu'il ne lui restait plus de larmes, ni d'apitoiement pour elle-même.’ Maar dan, verbeeld u... volgt de letterlijke inhoud van die acht brieven. Wanneer Danielle er zich stukken van herinnerd had, en we die te hooren hadden gekregen, dan zou er niets op te zeggen geweest zijn; of wanneer ze thuis al die brieven nog eens achter elkaar ging zitten overlezen, allah! 't zou wel erg zwakjes van compositie geworden zijn, maar 't kon er nog eventjes door; maar dat, terwijl zij in de bosschen loopt te dwalen met haar vee, Mijnheer Bazin zelf die brieven uit het houten doosje onder haar stroozak voor den dag haalt, en ze zelf gaat voorlezen, terwijl we verzocht worden eventjes niet meer te letten op Danielle, dat is toch wel zoo gruwelijk onuitstaanbaar en zoo hinderlijk, dat ge met een wanhopige zucht het boek voorgoed dicht zoudt slaan, want dat is geen zwakheid van compositie meer, maar gebrek aan compositie. En dat voor den dag komen van den auteur valt nog meer op, wanneer, na 10 blz. met brieven, het verhaal van Danielle met haar koeien weer wordt voortgezet, of er niets aan de hand is geweest.
Ik heb nu gewezen op drie groote compositie-fouten. Wanneer we L'Isolée nu eens niet in zijn geheel nemen, maar enkele onderdeelen als onderdeel critisch gaan beschouwen, dan komt er nog heel wat voor den dag. Laat ik bijv. eens een paar persoonsbeschrijvingen achter elkaar zetten. Ofschoon Bazin het karakteristieke van zijn personen dikwijls heel goed ziet, is de manier waarop hij ze ons laat zien meestal onartistiek, daar het meer heeft van een kurkdroog politiesignalement dan van een literair werk.
Zuster Justine, blz. 3: ‘Créature toute d'action, replète et assée sur les hanches, qui avait le visage rond, un bon nez rond, le teint pâle à cause de l'habituelle privation d'air qu'elle subissait, les yeux bruns, pleins de vie et de gaieté, tout droits, et dont les paupières, capables seulement de s'ouvrir et de se fermer, mais inexpertes aux artifices, ne nuançaient jamais le regard. Des poils blancs et drus, piqués au-dessus de sa bouche, d'autres | |
[pagina 218]
| |
qui frisaient sous le menton, des rides peu nombreuses et enfoncées dans la chair, une mèche de cheveux d'argent...’ enz.
Zuster Danielle, blz. 5: ‘Mince et longue, presque sans rides, les yeux souvent baissés, le nez droit, les lèvres fines et bleues à force d'être pâles...’
Zuster Pascale, b1z. 11: ‘... avec ses cheveux d'un blond cendré mêlé de fauve, ses yeux blonds aussi, tout pleins d'or vif... ses joues fermes, où quand elle riait deux pommettes rondes se dessinaient, sa mâchoire un peu forte, et ses lèvres très rouges, mobiles comme son regard et toujours mouillées... Sa taille était fine, flexible...’
Mélie, blz. 130: ‘C'était une roussotte aux yeux bleus, durs et mobiles, aux lèvres larges, aux dents aiguës, tête de petite louve...’
Abbé Le Suet, blz. 137: ‘L'oeil profond, les cheveux demilongs et rares sur le sommet du crâne, les sourcils épais, la lèvre inférieure lourde et cotonneuse, le nez souvent pâli par une aspiration émue.’
L'abbé Monechal, blz. 148: ‘... les yeux demi-clos et attentifs, les mains posées à plat sur la table. Son front découvert, bossué, ridé, son gros nez ferme du haut, souple au bout et dévié à gauche, sa mâchoire large et en relief, ses joues creusées là oú les dents manquaient, ses lèvres fanées, tombantes aux angles...’
Louise Casale, blz. 169: ‘Celle-ci grande, brune, élancée, large d'épaules... ses joues maigres et d'une pâleur bleue, son nez étroit, portaient comme des colonnes trop minces ce front blanc, et ces yeux démesurés de longueur et enveloppés d'ombre!’
Mijnheer de Roinnet, blz. 219: ‘Un officier de race évidente, nerveux, serré dans son dolman, et dont la tête ronde, aux cheveux soufflés sur les tempes, les yeux gris, le nez courbé, les lèvres sèches, les joues sans un atome de graisse...’
Vergelijk daar eens mee de persoonbeschrijving uit Feesten van Van Looy, dan zult ge aanstonds zien, dat Bazin meestal niets meer heeft gegeven dan wat achter elkaar slordige en gauw, gauw opgekrabbelde schetslijnen. Van Looy zal bij zijn voorstudies ook wel van die vluchtige krabbels gemaakt hebben, maar op zijn groote doek heeft hij ze uitgewerkt zoodat ze afzonderlijke schilderijtjes werden in zijn groote schilderij, prachtig in den toon gehouden van het geheel. | |
[pagina 219]
| |
Over de uitbeelding van het milieu bij Bazin valt ook heel wat te zeggen, maar daartoe zou ik een afzonderlijk artikel moeten schrijven, omdat ik tot goed begrip eerst een overzicht zou moeten geven, hoe de hedendaagsche milieu-teekening zich literair-historisch ontwikkeld heeft, en hoe ze zijn moet om kunst te worden, en dan zou ik te wijdvoerig worden.
Liever nog een enkel woordje over de psychologie van L'Isolée, dat ook onder dit opzicht als een model is geroemd, waarvan wij jongeren alles leeren kunnen (?). Zeker er zijn stukken in van heel teere, zielkundige fijnheid, maar daar naast staan brokken zoo grof onwaarschijnlijk, zoo drakerig onmogelijk, dat we onszelf afvragen of er nu in de heele literatuur geen beter modellen zijn aan te wijzen dan dit over 't algemeen zwak psychologisch werk. Of is er misschien, om dat het zoo door en door Katholiek is, maar wat raak gedweept door menschen van het toch nooit ‘verdwijnende soort???’ We zullen een paar grepen doen. Toen Zuster Justine zekerheid had, dat zij en haar medezusters in de wereld moesten terugkeeren gaat ze raad vragen bij een zekeren Abbé Monechal. Nauwelijks is Zuster Justine weer vertrokken of Monechal gaat naar het huis van een ouden, afgeleefden zijde fabrikant, die zich schatrijk uit zijn zaken heeft teruggetrokken, M. Talier-Décapy, met het doel wat financeelen steun te vragen voor de arme nonnetjes. Luister nu eens goed in welken toestand die oude heer is. Zijn valet de chambre zegt van hem: ‘(Il va) mal. Il a le coeur qui lui saute. Il se promène encore, mais il dort dans son fauteuil’. Hij is zeventig jaar oud. Als hij uit zijn zetel opstaat, dan ‘il se leva en trois temps, en trois efforts prudents’. Hij zegt van zichzelf: ‘je me sens très malade’. De abbé verzekert hem, dat hij niet lang meer leven zal, en raadt hem aan zijn enorm fortuin goed te verdeelen, en ook eens te denken aan die arme zustertjes van de Place Saint-Pontique. Best. Maar nu gaat me die oude heer, niettegenstaande Bazin zelf van hem zegt: ‘méditant longuement une résolution, ce qui pouvait le faire passer pour irrésolu,’ niettegenstaande zijn doodelijke ziekte, niettegenstaande zijn zeventig jaar, niettegenstaande er een zwaar onweer aan 't kruien is, met een rijtuigje de | |
[pagina 220]
| |
stad in, om overal te onderzoeken aan wie hij iets vermaken zal, komt, nadat hij twee uren, stel u voor twee uur aan één stuk door de stad gereden heeft, en overal zijn aanteekeningen heeft gemaakt, bij Zuster Justine, ‘épuisé de fatigue’. En dan ‘rentré chez lui il ajouta ces lignes à une longue liste d'autres legs’, gaat hij thuis gekomen zijn testament veranderen. Is dat nu geen loopje nemen met uw lezers, Mijnheer Bazin? Denkt ge dat we niet begrijpen, dat ge ons maar een beetje voor den gek zit te houden? Zoudt ge nu meenen dat we zoo onnoozel zijn, dat we al die onmogelijkheden slikken? Even onmogelijk is ook, dat wanneer Moeder Justine en Zuster Danielle van Monsieur le Supérieur die vreeselijke tijding hebben gehoord, dat ze terug moeten in de wereld, ze thuisgekomen er hoegenaamd niets van zouden verteld hebben aan die andere drie Zusters, voor 's avonds in de uitspanning! Zijn ze dan niet doodsbedroefd thuis gekomen? Onderweg, en bij Le Suet, en bij Monechal waren ze het ten minste! Zouden de andere drie zusters daar niets van gemerkt hebben? Zouden die niets gevraagd hebben? Ze wisten waar zij naar toe waren gegaan en waarvoor, en in haar streven naar de volmaaktheid zijn ze toch echt mensch en echt vrouw gebleven - Bazin zelf herinnert ons daar telkens aan? En zouden Justine en Danielle zelf wel zoo lang hebben kunnen zwijgen? En dan dat oogenblik waarop Leonide, Edwige en Pascale begrepen en voelden dat hun heele leven vernield en uitelkaargeslagen was... dat vreeselijke eerste oogenblik... dan lezen we dat nuchtere: ‘Personne ne bougeait plus, quand Soeur Justine acheva son récit. Personne lui répondait, ni ne l'interrogea.’ Mooi psychologisch, he? Op het oogenblik dat de commissaris van politie het schrikkelijke vonnis komt voltrekken, roept Moeder Justine haar zusters bijeen om voor goed weg te gaan. ‘- Etes-vous là, mes soeurs?... Où est encore soeur Léonide?... mais venez donc! | |
[pagina 221]
| |
Het is zeer waarschijnlijk dat Léonide, in haar heldhaftig plichtvoelen, tot het laatste oogenblik toe de dagorde van het huis heeft willen volgen, maar de manier waarop Bazin dat aan zijn lezers wil beteekenen is hoogst onwaarschijnlijk. Het psychologische in het karakter van Léonide komt tot uitdrukking ten koste van iets onpsychologisch in het karakter van Justine. Zuster Justine kan die vraag nooit gedaan hebben in tegenwoordigheid van vreemden. En bovendien heeft ze, juist in die omstandigheden waarin zij die vraag stelt, wel wat anders gevoeld en over wat anders gedacht, dan om zoo'n berispende opmerking te kunnen maken. Neen, Bazin wist wat voor antwoord Léonide zou geven en dat vond hij zoo deugdelijk-mooi en heldhaftig, dat hij het psychologische in het karakter van die voorzichtige en verstandige Justine er aan opgeofferd heeft. Op blz. 201: ‘Après la seconde volée d'escalier, les voyageuses s'arrêtèrent et des profondeurs d'un vaste appartement on entendit venir le pas d'une domestique.’ Verbazend knap dat ze konden hooren dat die stap niet van mevrouw maar van eene dienstbode was. Op blz. 202: ‘Bonjour, mes pauvres soeurs? Vous venez au vestiaire des sécularisées?’ Dat zal die mevrouw in werkelijkheid wel niet gezegd hebben. Het heeft geen zin. Maar Bazin laat het haar zeggen om de lezers op de hoogte te brengen van wat er gaat gebeuren. Maar de grootste psychologische fout zit in het vijfde deel. Het geheel slecht-worden van Pascale is ons niet waarschijnlijk gemaakt. Want wie was Jules Prayou? ‘Son maître était un être redoutable et redouté. Cet homme, sans argent avouable, sans considération et sans métier, avait des complicités partout. Il tenait le quartier, non seulement le groupe des maisons de Montauri, mais celui de l'abattoir et du marché aux bestiaux. Sans qu'il fût mêlé ouvertement aux luttes politiques, plusieurs politiciens le ménageaient, à cause de sa faconde, et de l'influence qu'il avait dans des milieux spéciaux. On disait: “Il ne faut pas avoir Prayou contre soi”. Et les périodes électorales lui donnaient des rentes. Les agents chargés de la police, et qui avaient formelle mission de le surveiller, avaient fini par entrer en arrangement et en combinaison avec ce bandit, que l'opinion désignait comme capable de tout, et qu'on ne parvenait pas à convaincre d'un délit déterminé. Ils | |
[pagina 222]
| |
acceptaient d'entrer, avec ou sans lui, dans l'un ou l'autre des cafés borgnes où il régnait d'y prendre une consommation et de partir sans payer. Jules Prayou les aidait quelquefois en leur fournissant des indications. Il achetait ainsi un relâchement de surveillance, une myopie accidentelle de certains employés subalternes. Les fraudeurs d'alcool se servaient volontiers de son expérience, de sa connaissance parfaite du pays et des hommes; les braconniers se débarrassaient chez lui du lièvre ou des perdrix tirés en temps prohibé, les propriétaires de mazets, dont les oliviers étaient trop souvent visités par les maraudeurs, en novembre, savaient que, moyennant une juste rétribution, un mot d'ordre serait transmis qui leur épargnerait l'ennui de perdre toute la récolte. Quand ce grand jeune homme, aux yeux veloutés et dédaigneux et à la mâchoire avançante de bête fauve, passait dans les quartier voisins de Montauri, une foule de gens le saluaient d'un coup de chapeau ou d'un signe de la main. Il répondait d'un mot ou d'un mouvement de paupière, selon l'importance des cas. Les femmes le regardaient. Les marchands de journaux descendaient du trottoir où il marchait; les bohémiens de la cour de la Consolation, tribu fermée pour d'autres, l'accueillaient; les musiciens ambulants et les mendiants de tout ordre, vrais ou faux, le considéraient.’ Zou Pascale, al den tijd dat ze met hem verkeerde tot haar verleiding toe, daar niets van geweten hebben? Zou ze nooit hebben gemerkt dat hij een ‘être redoutable et redouté’ was? Zou niemand haar over hem gesproken hebben in die verschrikkelijke kletsbuurt (denk eens aan het lavoir en later het opstootje op straat) waar ze woonde? Zouden de geestelijken van de plaats waar ze woonde dat niet geweten en Pascale gewaarschuwd hebben voor de ontzettend gevaarlijke gelegenheid, waarin ze leefde? 't Was me nogal geen berucht heer! Of is ze van 't oogenblik dat ze 't kloosterleven vaarwel moest zeggen, nooit meer in de kerk en nooit meer te biechten geweest? Bazin glijdt over al die moeilijkheden met het grootste gemak heen. We zien Pascale ineens slecht. Hoe ze slecht geworden is, daar hooren we niets van, we worden opeens voor het feit gesteld: ‘Pascale s'était montrée confiante. Peu à peu il l'avait séduite.’ Maar we danken Bazin er heerlijk voor om dat zoo maar kalmweg te gelooven; hij had het voor ons waarschijn- | |
[pagina 223]
| |
lijk moeten maken. Nu hij dat niet doet is het een groote psychologische fout, en omdat dat de spil is waar het heele boek om draait, is het boek in zijn geheel psychologisch mislukt. En toch heet het een model van psychologie!! Ten slotte nog iets onmogelijks. Pascale is den vooravond van haar dood door Prayou geëxploiteerd, en heeft met een ossendrijver mee moeten gaan. Na zoo'n nacht staat ze om ‘cinq heures du matin’ al buiten. Geen wonder dan ook dat als ze voor 't eerst buiten komt ‘elle s'appuie au mur comme si la fraîcheur du matin la faisait défaillir’. Ze gaat naar 't lavoir om de wasch te doen, ‘mais elle ne peut travailler longtemps et, toutes les cinq minutes (let alsjeblieft op alle omstandigheden), de souffrance et de lassitude, elle s'arrête et ferme les yeux, et elle reste là, comme évanouie’. Een eindje verder lezen we: ‘elle toussa d'une toux sèche, et, comme si la force de son corps se fut épuisée, tout à coup demeura renversée en arrière sur ses talons, la poitrine tendue, les narines dilatées et bleuies, les yeux fixés en avant, par une angoisse’. Niettegenstaande haar ellendig afgemarteld lichaam, niettegenstaande ‘le soleil était si ardent que la chaux des murs et les cailloux au fond du torrent avaient l'air de flamber’, blijft ze doorwerken tot: ‘onze heures avaient sonné depuis longtemps’, dus van 's morgens vijf tot laten we maar zeggen half twaalf. Dan krijgen we die geweldig ontroerende ontmoeting met Zuster Justine, met wie ze eindelijk besluit mee te gaan. Maar ze ontmoeten Jules Prayou. ‘Pascale toute blanche de frayeur et qui renversait la tête en arrière...’ Een worsteling: ‘Il entrait les doigts entre les muscles des bras de Pascale... Il l'emporta évanouie’. Thuis gekomen: ‘il heurta du pied le sommet du perron de deux marches, et faillit tomber. Et, rendu plus furieux, se sentant sans témoin, il leva au bout de ses bras le corps ployé de la jeune femme, et la jeta, de toute la force de son élan, contre le mur de l'escalier qui montait à droite. La tête et la poitrine heurtèrent le mur, puis le corps s'abattit sur l'angle des planches de sapin... Un filet de sang s'échappait de la bouche’. De weduwe Prayou ziet haar liggen en is bang, ‘si elle ne se réveillait plus!’ Hoe lang ze zoo in dien toestand van bewusteloosheid blijft, weten we niet, maar als de weduwe | |
[pagina 224]
| |
Prayou ‘redressa la jeune femme et l'assit sur la marche’ dan lezen we: ‘Le soleil déclinait’. Dus reken nu zelf maar uit. Pas wanneer: ‘le soir remplaçait le jour’, dan gaat ze voor 't eerst wat gebruiken, ‘je suis à jeûn depuis ce matin’, zegt ze zelf, dus van 's morgens vijf tot ongeveer een uur of acht, negen, want we zijn in de maand Juli. - En nu moet ge voor de grap eens lezen wat een tocht dat meisje nog maakt, zoodra het nacht is, zonder dat ge van eenige uitputting hoort. We zullen het hierbij laten. Het spijt me dat ik zoo weinig goeds heb kunnen zeggen van L'Isolée, want Bazin blijft me toch sympathiek om zijn echt Roomsch levensvoelen. Het doel van deze bespreking is niet om L'Isolée naar beneden te halen, maar om dat akelige gedweep, als zou L'Isolée de moderne kunst-roman en een model van psychologie zijn, eens even aan de kaak te stellen.
Naschrift. - Dit artikel heeft wat lang op plaatsing moeten wachten, en zoo zijn er in den tusschentijd een Hollandsche en een Duitsche vertaling van L'Isolée verschenen. Van Zuster Pascale, vertaald door Stéphanie Vetter, en uitgegeven door M. Holo den Haag, zegt R. De Grave in Boekenschouw, blz. 466, jrg. 1906: ‘Wat de vertaling betreft, deze is bijzonder gelukkig geslaagd: iets wat me des te aangenamer verrast heeft, daar ik den roman van René Bazin als bijna onvertaalbaar beschouwde.’ Over Schwester Pascale, Uebersetzung von H. von Reuss, Kempten 1906, Rösel, verklaart de Litterarische Rundschau: ‘Die Uebersetzung ist reichlich so gut, wie man es bei unsern Honorarverhältnissen verlangen kann.’
S.L. van Berne. |
|