Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Wilde wingerd Zoo vele bloemen boodden mij haar blijde blikken, uit hooge boomen vielen zachte vogelzangen; 'k was u voorbijgegaan als iets dat, zonder weerde, men onbekeken in een duisteren hoek laat hangen. Dan gingen met den herfst mijn mooie bloemen henen, mijn zomerzangers zwegen in de hooge boomen, en over 't ruischend stoeisel van gerotte bloemen, o wilde wingerd, ben ik dicht bij u gekomen. Een kille herfstdag met een weinig bleeke zonne, die teer wit licht liet op de vale blaren vallen, en op de boomen, die als stille wachten stonden te turen in het diep van donker blauwe wallen. Ze stonden in een pracht van lichte weeke verwen, een gazen kleed dat over hen de zonne spreidde, met gouden zoomen boven donker grauwe bosschen waar deinend zich de lage lucht op nedervlijde. Uw ranke takken droegen niets dan roode bloemen o wilde wingerd, rood, met bleek goudgelen transen en zilvren aderkens, elk blad een volle bloeme, die trillend in den wind hing op de lucht te dansen. Dan hingt ge purperrood langs magerwitte muren waarlangs de regen triestig trok zwart vuile reven; dan heb ik dolend door de lanen weer uw blaren gezien, als klonters bloed op harden grond gesteven. 't Is barre winterweer. De boomen dragen morrend den windenlast. Gij treurt in stilte; lange dagen heb treurend ik, als gij, om u, o wilde wingerd, door zompige wegen uwen blarenrouw gedragen. F. Dewitte. Vorige Volgende